ECLI:NL:RBOVE:2015:1158

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 maart 2015
Publicatiedatum
6 maart 2015
Zaaknummer
08/730577-14
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersruzie met beroep op noodweer

Op 6 maart 2015 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersruzie op 9 juli 2014 in Losser. De verdachte werd beschuldigd van mishandeling van [slachtoffer 1] en het beschadigen van diens auto, een rode Suzuki Swift. Tijdens de openbare terechtzitting op 20 februari 2015 heeft de officier van justitie, mr. W.A.L. Pustjens, een gevangenisstraf van vier weken geëist, waarvan drie weken voorwaardelijk, en heeft hij de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij zich verdedigde tegen een aanval van [slachtoffer 1], die hem met een spanningzoeker had gestoken. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte de confrontatie had gezocht en dat er geen sprake was van een noodweersituatie. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf van 15 dagen op, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 1.000,00 aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1], voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het strafbare feit.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/730577-14
Datum vonnis: 6 maart 2015
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1993 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 februari 2015. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.A.L. Pustjens en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman
mr. B.J. de Pree, advocaat te Amersfoort, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:[slachtoffer 1] heeft mishandeld;
feit 2:een auto toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft beschadigd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 9 juli 2014 te Losser opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of meermalen, althans eenmaal tegen een arm en/of hand, althans tegen het lichaam heeft geschopt en/of getrapt, waardoor deze [slachtoffer 1] letsel (een blauw oog en/of
een (scheur)wondje bij een wenkbrauw en/of een of meer bloeduitstortingen en/of een gebroken pink) heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 9 juli 2014 te Losser opzettelijk en wederrechtelijk een (rode) (personen)auto (Suzuki Swift), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft overeenkomstig zijn schriftelijke requisitoir gevorderd dat verdachte voor het tenlastegelegde onder 1 en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de benadeelde partij
[slachtoffer 1] niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert volgens de officier van justitie een onevenredige belasting van het strafgeding op nu nadere bewijslevering noodzakelijk lijkt in verband met mogelijke medeschuld van de benadeelde partij.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de ten laste gelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De feiten die niet ter discussie staan
De rechtbank constateert dat de onderstaande feiten bij de behandeling van de zaak op de terechtzitting niet ter discussie hebben gestaan.
Op 9 juli 2014 heeft de politie melding gekregen dat op de Glanerbrugweg in Losser een verkeersruzie had plaatsgevonden. Verdachte en [slachtoffer 1] hebben beiden geweld tegen de ander gepleegd en verwondingen opgelopen. De auto van [slachtoffer 1] (een rode Suzuki Swift) is door verdachte beschadigd. Beiden zijn aangehouden en over en weer is aangifte gedaan.
5.2
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich overeenkomstig zijn schriftelijk requisitoir op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde mishandeling en aan de onder 2 ten laste gelegde vernieling.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
5.3
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft bekend een deuk in de voorportier aan de bestuurderszijde van de auto van [slachtoffer 1] te hebben getrapt.
Voor wat betreft het over en weer toegepaste geweld hebben verdachte en [slachtoffer 1] ieder een eigen lezing gegeven.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, in het bijzonder het bij [slachtoffer 1] geconstateerde letsel, te weten een blauw oog links, een kleine scheurwond in zijn wenkbrauw links, een blauwe oorschelp links, een geringe bloeduitstorting aan de linker-elleboog en een fractuur aan de linkerpink, constateert de rechtbank dat de door verdachte en zijn vriendin [getuige] gegeven lezing daarmee onverenigbaar is. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1], die hem aanviel en stak, één keer heeft geslagen en één keer heeft geschopt. [getuige] heeft verklaard te hebben gezien dat verdachte, nadat hij riep te zijn gestoken, [slachtoffer 1] één keer heeft geslagen met een vuist. Hij raakte [slachtoffer 1] daarbij volgens [getuige] op het linkeroog. Het is evident dat het bij [slachtoffer 1] geconstateerde letsel zich niet laat verklaren door door een enkele stomp en/of trap. De verklaring van [slachtoffer 1] daarentegen past wel in alle opzichten bij het bij hem op dezelfde dag geconstateerde letsel. De rechtbank neemt tegen die achtergrond als vaststaand aan de volgende feitelijke gang van zaken.
Op 9 juli 2014 vindt tussen verdachte en [slachtoffer 1], beiden als bestuurder van een auto deelnemend aan het verkeer, een zogenoemd “verkeersconflict” plaats. Beiden zijn op een gegeven moment in Losser gestopt. Verdachte stapt als eerste uit zijn auto en geeft [slachtoffer 1], die zijn portier heeft geopend, maar nog in de gordel in de auto zit, een of meerdere vuistslagen tegen de linkerzijde van diens hoofd. [slachtoffer 1] stapt daarop uit de auto en grijpt vanuit een bakje in de middenconsole een daar liggende zogenoemde spanningzoeker. Nadat [slachtoffer 1] uit zijn auto is gestapt ontstaat een handgemeen tussen beiden, waarbij verdachte [slachtoffer 1] stompt tegen het hoofd en trapt tegen het lichaam en waarbij [slachtoffer 1] op zijn beurt verdachte enkele malen steekt met de spanningzoeker.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten sub 1 en sub 2 heeft begaan.
5.4
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 9 juli 2014 te Losser opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 1], meermalen tegen het hoofd en het lichaam heeft gestompt of geslagen en tegen een arm en hand heeft geschopt of getrapt, waardoor deze [slachtoffer 1] letsel (een blauw oog en
een scheurwondje bij een wenkbrauw en bloeduitstortingen en een gebroken pink) heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
hij op 9 juli 2014 te Losser opzettelijk en wederrechtelijk een rode personenauto Suzuki Swift, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], heeft beschadigd.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het standpunt van de raadsman
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting een beroep gedaan op noodweer en betoogd dat verdachte op die grond dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Daartoe heeft de raadsman aangevoerd, dat verdachte zich heeft verdedigd tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de zijde van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] heeft verdachte meermalen gestoken, waarna verdachte heeft gereageerd met een enkele klap en trap. Hij is daarbij gebleven binnen de grenzen van de noodzakelijke verdediging van eigen lijf en goed, die door de genoemde aanranding geboden was.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluit. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er geen sprake was van een noodzakelijke verdediging van het eigen lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De officier van justitie acht de verklaring van [slachtoffer 1] meer aannemelijk en gaat ervan uit dat verdachte degene is geweest die is begonnen met het toepassen van fysiek geweld. Verdachte heeft zelf de confrontatie gezocht en kan zich om die reden niet op noodweer beroepen.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de hiervoor door de rechtbank vastgestelde feitelijke gang van zaken, was het verdachte die de confrontatie met verdachte opzocht. Hij was ook degene die [slachtoffer 1] als eerste sloeg. Anders dan de verdachte stelt, was er derhalve voor hem geen noodweersituatie, waarin hij zich met recht en reden mocht verdedigen. Noodweer is aldus niet aannemelijk geworden en het beroep daarop zal dan ook worden verworpen.
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: mishandeling;
feit 2
het misdrijf: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Door de raadsman is eveneens een beroep gedaan op de strafuitsluitingsgrond noodweerexces. Nu de rechtbank in het bovenstaande heeft overwogen dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, faalt het beroep op noodweerexces eveneens.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte is bij een verkeersruzie uit zijn auto gestapt om verhaal te halen bij [slachtoffer 1] met wie hij op de weg in conflict was geraakt. Verdachte heeft [slachtoffer 1] meermalen gestompt en geslagen in het gezicht en (elders) tegen het lichaam geslagen en geschopt. Verdachte heeft hiermee lichamelijk letsel toegebracht aan [slachtoffer 1], waaronder een blauw oog, een scheurwondje in de wenkbrauw en een gebroken pink. Verdachte heeft met zijn handelswijze de grenzen van het toelaatbare ver overschreden. Dergelijk gedrag veroorzaakt veelal gevoelens van angst en onveiligheid, zowel bij slachtoffers als omstanders en andere verkeersdeelnemers.
Vervolgens heeft verdachte het portier van de auto van aangever beschadigd door daartegenaan te trappen. Het beschadigen van een portier van een auto berokkent overlast en hinder voor de betrokkene en kan ook bij medeweggebruikers die ongevraagd getuige zijn geweest van het voorval gevoelens van onveiligheid teweeg brengen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 2 februari 2015 betreffende verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte in 2012 tot een taakstraf is veroordeeld ter zake van een geweldsdelict.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 22b, tweede en derde lid, Sr, genoodzaakt, nu verdachte vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd en de veroordeelde deze taakstraf heeft verricht, naast een taakstraf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 15 dagen waarvan 14 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis passend en geboden. De deels voorwaardelijke gevangenisstraf die zal worden opgelegd, dient als waarschuwing voor verdachte om zich voortaan van het plegen van delicten te onthouden.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1], [geheim adres], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal
€ 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende post:
- immateriële schade € 1.000,00.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in zijn vordering ontvankelijk en is de vordering gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde onder 1 rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadepost is niet betwist en voldoende onderbouwd. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 1.000,00, inclusief de van rechtswege verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
9.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die onder 1 is toegebracht.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

feit 2: het misdrijf: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
schadevergoeding
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] (geheim adres) van een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juli 2014;
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, mr. M. Melaard en mr. M.A.H. Heijink, rechters, in tegenwoordigheid van M.M. Greven-Diepenmaat, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2015.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Twente met nummer PL05KL 2014070067. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Ten aanzien van feit 1:
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], van 15 juli 2014, pagina’s 53 t/m 55, inhoudende zakelijk weergegeven:
Op 9 juli 2014 in Losser zag ik dat een mij onbekende man als bestuurder uit een Peugeot stapte en op mij af kwam. Ik zag toen dat die man mij vanuit het niets een krachtige vuistslag op het linker oog gaf. Ik voelde direct pijn. Toen ik uit de auto stapte kreeg ik een tweede vuistslag op mijn linker oor. Ook dat was pijnlijk. Buiten de auto kreeg ik ook meerdere trappen. Ik kreeg een trap tegen mijn linker pink en tegen mijn linker onderarm.
2.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige], van 9 juli 2014, pagina’s 85 en 86, inhoudende zakelijk weergegeven:
Op 9 juni [de rechtbank leest: juli] 2014 in Losser heeft [verdachte] de man uit de rode Suzuki op het oog geslagen. Ik zag dat [verdachte] de man op zijn linkeroog sloeg.
3.
Een geschrift aangeduid als “aanvraagformulier medische informatie” van aangever [slachtoffer 1] van dr. Th. H. Loef, forensisch arts van 15 juli 2014, inhoudende zakelijk weergegeven:
Op 9 juli 2014 direct na het incident wordt geconstateerd dat [slachtoffer 1] een blauw linker oog, een kleine scheurwond met hechting in de linker wenkbrauw, een blauwe linker oorschelp, een geringe bloeduitstorting aan de linker elleboog en een gebroken linker pink heeft opgelopen.
4.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 februari 2015, inhoudende zakelijk weergegeven:
Op 9 juli 2014 in Losser heb ik [slachtoffer 1] tegen zijn hoofd geslagen.
Ten aanzien van feit 2
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], van 15 juli 2014, pagina’s 53 t/m 55, inhoudende zakelijk weergegeven:
Op 9 juli 2014 in Losser zag ik dat een mij onbekende man als bestuurder uit een Peugeot stapte en een trap tegen mijn auto (rode Suzuki Swift) gaf. Hij raakte het midden van het bestuurdersportier. Er ontstond schade.
2.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige], van 9 juli 2014, pagina’s 85 en 86, inhoudende zakelijk weergegeven:
Op 9 juni [de rechtbank leest: juli] 2014 in Losser heeft [verdachte] tegen het bestuurdersportier van een rode Suzuki getrapt. Hij trapte een flinke deuk in de deur.
3.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 februari 2015, inhoudende zakelijk weergegeven:
Het zou kunnen dat ik op 9 juli 2014 in Losser tegen een bestuurdersportier van een rode Suzuki Swift heb getrapt.