ECLI:NL:RBOVE:2015:1127

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 maart 2015
Publicatiedatum
5 maart 2015
Zaaknummer
08.951244-13 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van (medeplichtigheid aan) afpersing met bedreiging

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Overijssel op 5 maart 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van (medeplichtigheid aan) pogingen tot afpersing. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De zaak kwam voort uit een onderzoek dat plaatsvond tijdens openbare terechtzittingen op 25 september 2014 en 19 februari 2015. De officier van justitie, mr. A.M. Tromp, had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De tenlastelegging betrof meerdere pogingen tot afpersing van een slachtoffer, waarbij de verdachte en een medeverdachte dreigende woorden gebruikten om het slachtoffer te dwingen tot afgifte van een geldbedrag van 200.000 euro en de overschrijving van een bedrijfsperceel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie stelde dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kon worden bewezen, maar de verdediging pleitte voor integrale vrijspraak, stellende dat er geen bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de afpersing door de medeverdachte. De rechtbank heeft de bewijsvoering van de officier van justitie kritisch beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank oordeelde dat de uitlatingen van de verdachte niet bewezen konden worden en dat er geen sprake was van afpersing. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle beschuldigingen.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.951244-13 (P)
Datum vonnis: 5 maart 2015
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats],
wonende te [adres 1], [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 25 september 2014 en 19 februari 2015. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Tromp en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman, mr. C.S.P.M. de Kock, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
al dan niet samen met een ander, meerdere keren heeft geprobeerd [slachtoffer] af te persen of dat hij daaraan medeplichtig is.
Voluit luidt de tenlastelegging –zoals gewijzigd ter terechtzitting d.d. 19 februari 2015- aan de verdachte, dat:
hij op één of meer tijstip(pen) in de periode van 1 mei 2010 tot en met 28 oktober 2013 te Genemuiden, in ieder geval in Nederland, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld, [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van 200.000 euro (in contanten), althans enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of te dwingen tot het overschrijven van een bedrijfsperceel gelegen [adres 2] te [plaats] op naam van [medeverdachte],
welk geweld en/of bedreiging met geweld (onder meer) heeft/hebben bestaan uit het die
[slachtoffer] en/of anderen opzettelijk mondeling dan wel middels het zenden van een email toevoegen van de volgende, dreigende woorden (kort en zakelijk weergegeven):
(op 1 augustus 2013) "ik geef jullie de gelegenheid om het geschil minnelijk op te lossen dat betekent dat jullie vanmiddag 2 augustus 2013 om 14:00 een plastic zak met 200.000 euro (...) aan de deurklink hangen [adres 3] [plaats] en dat op maandag 5 augustus 2013 bij notaris het pand [adres 2] op naam gezet wordt van [naam] (...) bij niet nakoming zal de prijs vele malen hoger worden en zal niet nagelaten
worden om het hele peerdenkoppenbedrijf aan zijn einde te helpen [bijnaam medeverdachte]"
en/of
(op 12 oktober) "alles is gestolen, binnen een week het geld overmaken, jij komt er wel achter wie hier het laatste lacht" (wetende dat 11 dagen hiervoor in een loods van [slachtoffer] brand is gesticht en/of heeft gewoed met als gevolg dat die loods volledig is afgebrand);
en/of (op 12 oktober 2013)
"dit is nog maar het begin van alle ellende" (wetende dat kort daarvoor (1 oktober 2013) in een loods van die [slachtoffer] brand is gesticht en/of heeft gewoed met als gevolg dat die loods volledig is afgebrand);
en/of
(op 12 oktober 2013) “dit is nog maar het begin en er komt nog veel meer, jij bent je leven niet zeker. Ook op vakantie zal ik maar om kijken als ik jou was. ik wil ook niet dat jij mij nog belt, de eerste de beste keer dat jij mij belt dan maak ik je zelf af. Niets tegen de politie zeggen dat ik hier ben en dat ik dit allemaal zeg” en/of
(op 27 oktober 2013)
"was het vanochtend lekker heet? Ik had je toch gewaarschuwd? Zolang jij de [adres 2] niet overschrijft naar ons, is dit het volgende doel (refererend aan de woning van de moeder van die [slachtoffer]) en dan jouw huis en dan jij zelf" (dit alles wetende dat bij die [slachtoffer] kort daarvoor (27 oktober 2013) in een loods brand is gesticht en/of heeft gewoed met als gevolg dat die loods volledig is afgebrand;
terwijl de uitvoering van dat/die voorgenomen misdrijf/misdrijven (telkens) niet is voltooid.
althans, voor zover het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair terzake dat
[medeverdachte] op één of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 mei 2010 tot en met 28 oktober 2013 te Genemuiden, in ieder geval in Nederland, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld, [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van 200.000 euro (in contanten), althans enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of te dwingen tot het overschrijven van een bedrijfsperceel gelegen [adres 2] te [plaats] op naam van [medeverdachte],
welk geweld en/of bedreiging met geweld (onder meer) heeft/hebben bestaan uit het die [slachtoffer] en/of anderen opzettelijk mondeling dan wel middels het zenden van een email toevoegen van de volgende, dreigende woorden (kort en zakelijk weergegeven):
"ik geef jullie de gelegenheid om het geschil minnelijk op te lossen dat betekent dat jullie vanmiddag 2 augustus 2013 om 14:00 een plastic zak met 200.000 euro (...) aan de deurklink hangen [adres 3] [plaats] en dat op maandag 5 augustus 2013 bij notaris het pand [adres 2] op naam gezet wordt van [naam] (...) bij niet nakoming zal de prijs vele malen hoger worden en zal niet nagelaten worden om het hele peerdenkopenbedrijf aan zijn einde te helpen [bijnaam medeverdachte]";
en/of
"alles is gestolen, binnen een week het geld overmaken, jij komt er wel achter wie hier het laatste lacht" (wetende dat 11 dagen hiervoor in een loods van [slachtoffer] brand is gesticht en/of heeft gewoed met als gevolg dat die loods volledig is afgebrand);
en/of
"dit is nog maar het begin van alle ellende" (wetende dat kort daarvoor (1 oktober 2013) in
een loods van die [slachtoffer] brand is gesticht en/of heeft gewoed met als gevolg dat die loods
volledig is afgebrand);
en/of
“dit is nog maar het begin en er komt nog veel meer, jij bent je leven niet zeker. Ook op vakantie zal ik maar om kijken als ik jou was. ik wil ook niet dat jij mij nog belt, de eerste de beste keer dat jij mij belt dan maak ik je zelf af. Niets tegen de politie zeggen dat ik hier ben en dat ik dit allemaal zeg” (wetende dat kort daarvoor (1 oktober 2013) in een loods van die [slachtoffer] brand is gesticht en/of heeft gewoed met als gevolg dat die loods volledig is afgebrand);
en/of
"was het vanochtend lekker heet? Ik had je toch gewaarschuwd? Zolang jij de [adres 2] niet overschrijft naar ons, is dit het volgende doel (refererend aan de woning van de moeder van die [slachtoffer]) en dan jouw huis en dan jij zelf" (dit alles wetende dat bij die [slachtoffer] kort daarvoor (27 oktober 2013) in een loods brand is gesticht en/of heeft gewoed met als gevolg dat die loods volledig is afgebrand;
terwijl de uitvoering van dat/die voorgenomen misdrijf/misdrijven (telkens) niet voltooid
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op één of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 mei 2010 tot en met 28 oktober 2013 te Genemuiden en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door het (mondeling) overbrengen van (een deel van) bovengenoemde dreigende woorden aan die [slachtoffer].

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Ze heeft zich voor het primair ten laste gelegde onder meer gebaseerd op de e-mail van 2 augustus 2013 vanaf het mailadres van medeverdachte [medeverdachte] aan aangever, de brandstichting op 4 augustus 2013 bij de woning van de moeder van aangever, de diverse verklaringen en meldingen van aangever over gesprekken met verdachte, de historische gegevens van de telefoon van verdachte en het proces-verbaal van bevindingen van de politieman die op 12 oktober 2013 een gesprek tussen aangever en verdachte opving.
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat dat zijn cliënt wetenschap had van de poging tot afpersing door medeverdachte [medeverdachte]. Door het ontbreken van die wetenschap kan medeplegen van noch medeplichtigheid aan de poging tot afpersing bewezen worden.
5.2
De overwegingen van de rechtbank
Verdachte wordt verweten dat hij, samen met zijn schoonvader, te weten medeverdachte [medeverdachte], heeft geprobeerd [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van geld dan wel een goed (overschrijving van een pand op Brouwers naam). In de tenlastelegging zijn daartoe feitelijk vijf incidenten / uitlatingen opgenomen.
De eerste twee uitlatingen, te weten een e-mail, gedateerd op 1 augustus 2013 en een mondelinge uitlating op 12 oktober 2013, zijn toe te schrijven aan medeverdachte [medeverdachte]. Voor zover al bewezen kan worden dat deze uitlatingen ook daadwerkelijk zijn gedaan door medeverdachte [medeverdachte], bevinden zich in het dossier geen bewijsmiddelen dat verdachte daarvan ook wetenschap had.
De derde, vierde en vijfde uitlating, respectievelijk twee maal gedateerd op 12 oktober 2013 en één maal op 27 oktober 2013, worden aan verdachte toegeschreven.
Ten aanzien van de derde uitlating geldt dat deze alleen is gebaseerd op de verklaring van aangever. Deze verklaring wordt niet met andere stukken uit het dossier ondersteund. De rechtbank is daarom van oordeel dat het wettig bewijs op dit punt ontbreekt. Dit is anders ten aanzien van de daarop volgende uitlating die ook op 12 oktober 2013 zou zijn gedaan.
Omdat verbalisant [verbalisant] getuige is geweest van deze uitlating is de rechtbank van oordeel dat er voldoende wettig bewijs is dat verdachte deze uitlating heeft gedaan. Echter, uit de bewoordingen blijkt niet dat verdachte het oogmerk had om daarmee [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld of goed. Hoewel de gebruikte bewoordingen mogelijk wel zijn aan te merken als bedreigend in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht – dat niet ten laste is gelegd – is van afpersing geen sprake.
Voor wat betreft de vijfde uitlating is het enige bewijsmiddel de verklaring van aangever. Deze vindt weliswaar steun in het tapgesprek tussen getuige [getuige] en aangever op
9 december 2013, waarin aangever over deze verweten uitlating van verdachte spreekt, maar de bron blijft dezelfde, namelijk aangever. De rechtbank is daarom hierdoor van oordeel dat het wettige bewijs ontbreekt dat verdachte daadwerkelijk deze uitlating heeft gedaan.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden wat aan verdachte is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.M. Bordenga, voorzitter, mr. S. Taalman en
mr. M. van Bruggen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Blauw, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2015.