ECLI:NL:RBOVE:2015:1124

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 maart 2015
Publicatiedatum
5 maart 2015
Zaaknummer
08.951262-13 en 08.760007-15 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van pogingen tot afpersing en beïnvloeding van getuigen met betrekking tot brandstichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 5 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van pogingen tot afpersing en het uitlokken van brandstichtingen. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde pogingen tot afpersing en uitlokking van brandstichtingen. Wel werd bewezen geacht dat de verdachte een getuige had beïnvloed, wat de rechtbank als een ernstig feit beschouwde. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarden dat hij zich laat begeleiden en behandelen.

De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op openbare terechtzittingen op 15 mei 2014 en 19 februari 2015. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 36 maanden geëist, maar de rechtbank besloot tot een lagere straf, rekening houdend met de vrijspraken voor de andere feiten. De rechtbank benadrukte het belang van de waarheidsvinding en de fundamentele beginselen van de rechtsstaat, die in het geding waren door de beïnvloeding van de getuige. De verdachte had eerder soortgelijke veroordelingen, wat ook meegewogen werd in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.951262-13 en 08.760007-15 (P)
Datum vonnis: 5 maart 2015
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1946 te [geboorteplaats],
wonende te [adres 1], [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 15 mei 2014 en 19 februari 2015. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Tromp en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. H.J. Voors, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
onder parketnummer 08.951262-13:
feit 1:samen met een ander, meerdere keren heeft geprobeerd [slachtoffer 1] af te persen;
feit 2:twee brandstichtingen heeft uitgelokt;
onder parketnummer 08.760007-15:
samen met een ander een getuige heeft beïnvloed.
Voluit luidt de tenlastelegging -zoals gewijzigd ter terechtzitting d.d. 19 februari 2015- aan de verdachte, dat:
Parketnummer 08.951262-13:
1.
hij op één of meer tijstip(pen) in de periode van 1 mei 2010 tot en met 28 oktober 2013 te Genemuiden, in ieder geval in Nederland, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld, [slachtoffer 1] te dwingen tot afgifte van 200.000 euro (in contanten), althans enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of te dwingen tot het overschrijven van een bedrijfsperceel gelegen [adres 2] te [plaats] op naam van [verdachte],
welk geweld en/of bedreiging met geweld (onder meer) heeft/hebben bestaan uit het die[slachtoffer 1] en/of anderen opzettelijk mondeling dan wel middels het zenden van een email
toevoegen van de volgende, dreigende woorden (kort en zakelijk weergegeven):
(op of omstreeks 21 november 2012) “ga er maar van uit dat ik jou zal vervolgen tot mijn laatste snik. Bij deze laat ik je tevens weten dat je per direct het pand kunt overschrijven op naam van [naam 1] jou bekend en mij betalen 300.00 euro voor de aangerichte schade die je op je geweten hebt slechte rot hond”
en/of
(op of omstreeks 1 augustus 2013) "ik geef jullie de gelegenheid om het geschil minnelijk op te lossen dat betekent dat jullie vanmiddag 2 augustus 2013 om 14:00 een plastic zak met 200.000 euro (...) aan de deurklink hangen [adres 1] [plaats] en dat op maandag 5 augustus 2013 bij notaris het pand [adres 2] op naam gezet wordt van [naam 1] (...) bij niet nakoming zal de prijs vele malen hoger worden en zal niet nagelaten worden om het hele peerdenkoppenbedrijf aan zijn einde te helpen [bijnaam verdachte]"
en/of
(op of omstreeks 12 oktober) "alles is gestolen, binnen een week het geld overmaken, jij komt er wel achter wie hier het laatste lacht" (wetende dat 11 dagen hiervoor in een loods van [slachtoffer 1] brand is gesticht en/of heeft gewoed met als gevolg dat die loods volledig is afgebrand);
en/of
(op of omstreeks 12 oktober 2013) "dit is nog maar het begin van alle ellende" (wetende dat kort daarvoor (1 oktober 2013) in een loods van die [slachtoffer 1] brand is gesticht en/of heeft gewoed met als gevolg dat die loods volledig is afgebrand);
en/of
(op 12 oktober) “dit is nog maar het begin en er komt nog veel meer, jij bent je leven niet zeker. Ook op vakantie zal ik maar om kijken als ik jou was. ik wil ook niet dat jij mij nog belt, de eerste de beste keer dat jij mij belt dan maak ik je zelf af. Niets tegen de politie zeggen dat ik hier ben en dat ik dit allemaal zeg”
en/of
(op of omstreeks 27 oktober 2013) "was het vanochtend lekker heet? Ik had je toch gewaarschuwd? Zolang jij de [adres 2] niet overschrijft naar ons, is dit het volgende doel (refererend aan de woning van de moeder van die [slachtoffer 1]) en dan jouw huis en dan jij zelf" (dit alles wetende dat bij die [slachtoffer 1] kort daarvoor (27 oktober 2013) in een loods brand is gesticht en/of heeft gewoed met als gevolg dat die loods volledig is afgebrand;
terwijl de uitvoering van dat/die voorgenomen misdrijf/misdrijven (telkens) niet is voltooid.
2.

[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op één of meer tijdstip(pen) in de periode van 29 december 2012 tot en met 27 oktober 2013 te Genemuiden en/of Blokzijl, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk brand hebben gesticht in/op/aan

1. ([medeverdachte 1] op 29 december 2012) een boot (voor de winterstalling gelegen op bedrijfsterrein van [slachtoffer 1] en/of

2. ([medeverdachte 2] en/of een ander op 27 oktober 2013) in een rietloods/rietopslag toebehorende aan [slachtoffer 1], gelegen aan de [adres 3] te [plaats]

immers hebben één of meer van voornoemde verdachten toen aldaar zich opzettelijk toegang in/tot de boot en/of de loods verschaft, en (een) fles(sen), althans (een) jerrycan(s) brandstof (motorbenzine) in die boot en/of in de loods (naar binnen) gebracht en vervolgens brandstof rondgesprenkeld op de inventaris van die boot en/of in een vrachtwagen die in een loods stond (geparkeerd) en/of op het riet/de rietopslag in die loods en vervolgens met een aansteker de brandstof in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een brandbare stof, ten gevolge waarvan die boot, de conifeer en een deel van die woning en beiden loodsen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de inventaris van die boot en/of de rietloodsen/rietopslag en/of het rieten dak, in elk gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
welk feit hij verdachte, in de periode van 29 oktober 2012 tot en met 27 oktober 2013 te Genemuiden en/of Blokzijl en/of Zwolle, in elk geval in Nederland, (telkens) door giften/beloften opzettelijk heeft uitgelokt door tegen die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] te zeggen dat zij enig(e) geldbedrag(en) dan wel enig(e) ander(e) goed(eren) van hem, verdachte, zouden krijgen als zij brand zouden stichten in voornoemde boot en/of rietloods/rietopslag;
Parketnummer 08.760007-15:
hij op of omstreeks 30 oktober 2012 te Genemuiden, gemeente Zwartewaterland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, zich opzettelijk mondeling, door gebaren, bij geschrift en/of afbeelding jegens [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid te verklaren of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist/wisten of ernstige reden had/hadden te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) opzettelijk met (een kopie) van die verklaring (voornoemd) in de hand) de woning van die [slachtoffer 2] heeft bezocht en tegen[slachtoffer 3] de volgende woorden heeft toegevoegd: "Ik kom namens de verklaring die uw man heeft afgelegd. Deze staat vol leugens. Uw man moet binnen twee weken zijn verklaring herzien" en/of "anders krijgt het nog wel een staartje", althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking.
De rechtbank
nummerthet bij dagvaarding met parketnummer
08.760007-15ten laste gelegde
feit als 3.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de drie ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren, en daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden van een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling bij Trajectum.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Ze heeft zich voor feit 1 onder meer gebaseerd op de
e-mail d.d. 2 augustus 2013 van verdachte aan aangever, de brandstichting d.d. 4 augustus 2013 bij de woning van de moeder van aangever, de diverse verklaringen en meldingen van aangever over gesprekken met medeverdachte [medeverdachte 3], de historische gegevens van de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 3] en de getuigenverklaringen van A. [getuige 6] en de politieman die op 12 oktober 2013 een gesprek tussen aangever en medeverdachte [medeverdachte 3] opving. Voor feit 2 heeft de officier van justitie zich onder meer gebaseerd op de (getuigen)verklaringen van aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], het tapgesprek d.d. 18 maart 2013 tussen [naam 2] en verdachte, andere tapgesprekken waaruit blijkt dat verdachte derden heeft benaderd om aangever in een kwaad daglicht te stellen, de getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3], de gegevens van de computer van verdachte en de brandstichtingen door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Voor feit 3 heeft de officier van justitie zich gebaseerd op de verklaring van aangever [slachtoffer 3] en de getuigenverklaringen van [slachtoffer 2], [getuige 4] en [getuige 5].
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de onder feit 1 in de tenlastelegging weergegeven uitlatingen geen bedreiging met geweld bevatten, dat deze niet allemaal zien op de afgifte van geld of enig goed en niet allemaal door zijn cliënt zijn gedaan en dat hij ook geen wetenschap had van die (veronderstelde) uitlatingen door een ander. Voor feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat als de verdachten van die brandstichtingen worden vrijgesproken, eveneens vrijspraak dient te volgen voor verdachte. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat niet vaststaat of bij de brand aan het [adres 3] sprake is van brandstichting, dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] iedere betrokkenheid ontkennen bij de branden en het al helemaal niet hebben over verdachte als hun opdrachtgever. De getuigenverklaring van [getuige 3] is volstrekt ongeloofwaardig en aantoonbaar onbetrouwbaar. Voor feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte ontkent te hebben gezinspeeld op het wijzigen van een verklaring. Maar zelfs als hij al gezegd zou hebben wat aangever beweert, dan valt dat niet onder artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht omdat er geen gerede kans is dat de verklaring zou worden afgelegd. Dit blijkt uit het feit dat [slachtoffer 2] direct de politie heeft gebeld.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
Verdachte wordt onder feit 1 verweten dat hij, samen met medeverdachte [medeverdachte 3], heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te dwingen tot afgifte van geld dan wel een goed (overschrijving van een pand op zijn naam). In de tenlastelegging zijn feitelijk zes incidenten / uitlatingen opgenomen.
De laatste drie uitlatingen, te weten twee maal op 12 oktober 2013 en één op 27 oktober 2013, zijn toe te schrijven aan medeverdachte [medeverdachte 3]. Om deze uitlatingen ook te kunnen toeschrijven aan verdachte, moet er sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met [medeverdachte 3]. Daarvoor moet verdachte op zijn minst wetenschap gehad hebben dat [medeverdachte 3] deze uitlatingen zou gaan doen. De rechtbank is van oordeel dat zich in het dossier geen bewijsmiddelen bevinden waaruit die wetenschap bij verdachte blijkt, zodat verdachte van deze onderdelen zal worden vrijgesproken.
De eerste drie uitlatingen, gedateerd op 21 november 2012, 1 augustus 2013 en 12 oktober 2013, worden in het dossier toegeschreven aan verdachte.
De derde uitlating zou verdachte tegenover [getuige 6], de vrouw van aangever, hebben gedaan. Voor deze uitlating heeft de rechtbank in het dossier als bewijsmiddel aangetroffen de getuigenverklaring van [getuige 6]. Dit is echter het enige bewijsmiddel. De verklaring van [getuige 6] vindt weliswaar steun in de verklaring van aangever, waarin aangever over de derde uitlating heeft gesproken, maar die verklaring is gebaseerd op dezelfde bron. De rechtbank is daarom van oordeel dat het wettig bewijs ontbreekt dat verdacht deze uitlating heeft gedaan.
De eerste en tweede uitlatingen staan in e-mails die afkomstig zijn van een door verdachte gebruikt mailadres. Verdachte heeft onder andere ter terechtzitting van 19 februari 2015 verklaard dat hij deze e-mails verstuurd zou kunnen hebben. De rechtbank is van oordeel dat de bewoordingen in deze e-mails geen (bedreiging met) geweld bevatten. In de eerste e-mail geeft verdachte aan dat het pand overgeschreven moet worden en een geldbedrag betaald moet worden en dat verdachte aangever zal vervolgen tot zijn laatste snik.
In de tweede e-mail geeft verdachte aan dat het pand overgeschreven moet worden, dat een geldbedrag betaald moet worden en dat ‘bij niet nakoming zal de prijs vele malen hoger worden en zal niet nagelaten worden om het hele peerdenkoppenbedrijf aan zijn einde te helpen’.
De rechtbank overweegt dat de bewoordingen ‘vervolgen’ en ‘het peerdenkoppenbedrijf aan zijn einde helpen’ weliswaar agressief kunnen overkomen, maar dat niet uitgesloten kan worden dat verdachte dit, zoals hij heeft verklaard, een civielrechtelijke betekenis had. Uit het dossier begrijpt de rechtbank dat verdachte ook bekend staat om het voeren van diverse civielrechtelijke procedures. Mede gelet op het feit dat op het moment van het versturen van de e-mails nog geen gewelddadige handelingen in de richting van aangever hebben plaatsgevonden die een bedreigende context zouden kunnen scheppen en aangever in die e-mails kennelijk geen aanleiding heeft gezien om aangifte te doen, houdt de rechtbank het ervoor dat aangever destijds niet het idee had dat er mogelijk andere acties tegen hem persoonlijk dan wel tegen zijn bedrijf zouden volgen.
Dat verdachte het bedrijf van aangever te gronde wilde richten kan niet geconcludeerd worden uit het feit dat na het versturen van de e-mails twee loodsen zijn afgebrand. Deze twee branden van latere datum impliceren niet dat bij verdachte ten tijde van het versturen van de e-mails de intentie al aanwezig was dat hij het bedrijf door middel van brandstichtingen te gronde wilde richten, alleen al vanwege het feit dat een opzettelijke brandstichting in beide gevallen niet is komen vast te staan. Evenmin kan de intentie achteraf worden ingevuld door de latere gebeurtenissen.
De rechtbank komt op grond van het overwogene tot het oordeel dat niet bewezen kan worden wat aan verdachte onder 1 is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2:
Onder feit 2 wordt verdachte verweten dat hij [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en/of een ander heeft uitgelokt tot het stichten van twee branden. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn bij uitspraak van
5 maart 2015 vrijgesproken van de brandstichtingen. Van een mogelijke derde verdachte is niet gebleken. Reeds hierom is de rechtbank van oordeel dat van uitlokking door verdachte geen sprake kan zijn, zodat de rechtbank verdachte van dit feit zal vrijspreken.
Ten aanzien van feit 3:
Verbeterde lezing van tenlastegelegde feit 3.
Verdachte wordt onder 3 – kort gezegd – verweten dat hij getuige [slachtoffer 2] heeft beïnvloed om zijn verklaring te wijzigen door tegen diens echtgenote [slachtoffer 3], te zeggen dat haar man zijn verklaring moest wijzigen. Als gevolg van een omissie is in de tenlastelegging niet opgenomen dat het beïnvloeden van [slachtoffer 2] ook via een ander zou kunnen gebeuren. De rechtbank heeft de tenlastelegging daarom verbeterd gelezen door daarin in de vijfde regel “de vrijheid van [slachtoffer 2]” in plaats van “diens vrijheid” in te lezen. Daarnaast heeft de rechtbank geconstateerd dat het in dit geval de situatie betreft dat een reeds eerder afgelegde verklaring gewijzigd zou moeten worden. Daarom heeft de rechtbank “de verklaring” vermeld in de negende regel ingelezen als betreffende een te wijzigen verklaring.
De verdachte is door deze verbeterde lezing niet geschaad in zijn verdediging, nu blijkens het onderzoek ter terechtzitting bij hem en zijn raadsman geen misverstand heeft bestaan over wat hem wordt verweten.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte het tegenover [slachtoffer 3] wel heeft gehad over de reeds afgelegde verklaring van haar echtgenoot [slachtoffer 2], die gewijzigd moest worden. Zoals verdachte ter terechtzitting van 19 februari 2015 heeft verklaard stonden er leugens over hem in en was hij bang dat de politie die leugens zou gaan geloven. Met zijn actie wilde hij [slachtoffer 2] ertoe aanzetten zijn eerder afgelegde verklaring te wijzigen om de waarheid te vertellen en leugens recht te zetten.
Op basis van de bewijsmiddelen kan ook worden geconcludeerd dat verdachte heeft benoemd dat het gevolgen zou hebben als [slachtoffer 2] zijn verklaring niet zou wijzigen. Omdat naar algemeen spraakgebruik het ‘krijgen van een staartje’ van gelijke aard en/of strekking is aan het ‘hebben van gevolgen’ is de rechtbank van oordeel dat ook dit deel van de tenlastelegging bewezen kan worden.
[slachtoffer 3] heeft tegen haar man verteld over de actie van verdachte en ook dat ze behoorlijk onder de indruk was. Ter terechtzitting van 19 februari 2015 heeft ze bevestigd dat ze zich geïntimideerd voelde.
Door zich op deze manier tot haar te richten kon in elk geval bij verdachte de verwachting ontstaan dat [slachtoffer 2] zijn verklaring zou gaan wijzigen.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier geen aanknopingspunten voor het onderdeel medeplegen, zodat verdachte van dat deel in de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
5.3
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 2 is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 oktober 2012 te Genemuiden, gemeente Zwartewaterland, zich opzettelijk mondeling jegens [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft geuit, kennelijk om de vrijheid van [slachtoffer 2] om naar waarheid te verklaren ten overstaan van een ambtenaar te beïnvloeden,
terwijl hij, verdachte, ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zou worden
afgelegd,
immers heeft hij, verdachte, opzettelijk de woning van die [slachtoffer 2] bezocht en [slachtoffer 3] de volgende woorden toegevoegd: "Ik kom namens de verklaring die uw man heeft afgelegd. Deze staat vol leugens. Uw man moet binnen twee weken zijn verklaring herzien" en/of "anders krijgt het nog wel een staartje", althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 3 meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 285a van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 3
het misdrijf:
opzettelijk mondeling zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel en de gronden daarvoor

Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het intimideren van [slachtoffer 3] om haar echtgenoot [slachtoffer 2] ertoe te bewegen zijn eerder bij de politie afgelegde verklaring over een incident tussen verdachte en [slachtoffer 1] te wijzigen. Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan het belemmeren van de verklaringsvrijheid. De rechtbank vindt dit een zeer ernstig feit. Het proberen iemand te beïnvloeden om in vrijheid en naar waarheid een verklaring af te leggen raakt de fundamentele beginselen van de rechtsstaat en belemmert de waarheidsvinding. Een dergelijk intimiderend gedrag van verdachte moet naar het oordeel van de rechtbank in beginsel worden bestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Over de persoon van verdachte zijn, naar aanleiding van het onder 1 en 2 tenlastegelegde, een pro justitia rapportage d.d. 30 april 2014 door dr. drs. L.E.E. Ligthart, klinisch psycholoog & klinisch neuropsycholoog en een reclasseringsrapportage d.d. 9 mei 2014 door J. de Jong-Stoel, reclasseringswerker, opgemaakt. Ondanks dat verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken, zal de rechtbank beide rapportages wel meewegen. Enerzijds omdat de psycholoog zich, door de ontkennende houding van verdachte, alleen heeft kunnen uitlaten over de diagnose en niet over de rol die die diagnose speelde bij het tenlastegelegde. Anderzijds omdat verdachte zich ter terechtzitting bereid heeft verklaard zich aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden te houden.
De psycholoog heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een stoornis der geestvermogens in de vorm van een aanpassingsstoornis met gemengde stoornis van emoties en gedrag. Ook heeft de psycholoog vermoedens van een cognitieve stoornis in de uitvoerende controlefuncties. En er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid.
De reclassering heeft de diagnose van de psycholoog betrokken bij haar strafadvies en geadviseerd bij een voorwaardelijke straf de voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling bij Trajectum op te leggen. Ook heeft de reclassering geadviseerd een contactverbod met het slachtoffer op te leggen. Nu de psycholoog noch de reclassering zich heeft kunnen uitlaten over feit 3 begrijpt de rechtbank dat de reclassering het slachtoffer van feit 1, te weten [slachtoffer 1], bedoelt. Omdat verdachte voor feit 1 zal worden vrijgesproken, zal de rechtbank het geadviseerde contactverbod niet overnemen.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 8 januari 2015, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, namelijk bedreiging.
Verder is verdachte op 22 november 2013 door de politierechter Zwolle veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden voor mishandeling, smaad, en twee maal verduistering. De rechtbank zal deze veroordeling meewegen in het kader van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Bij de strafmaat betrekt de rechtbank eveneens het tijdsverloop en de leeftijd van verdachte.
Omdat verdachte zal worden vrijgesproken voor twee van de drie feiten, bestaat naar het oordeel van de rechtbank aanleiding om bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles overwegende zal de rechtbank opleggen een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met als bijzondere voorwaarden de door de reclassering geadviseerde meldplicht en ambulante behandeling.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d en 27 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 3 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het onder 3 bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde geen medewerking aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Wetboek van Strafrecht heeft verleend, medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- omdat de veroordeelde tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde zich op eerste uitnodiging zal melden bij de reclassering en zich vervolgens zal blijven melden zo frequent en zo lang de reclassering dat gedurende de proeftijd nodig acht;
  • stelt als
  • draagt de reclassering op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Taalman, voorzitter, mr. S.M.M. Bordenga en
mr. M. van Bruggen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Blauw, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2015.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de Politie Eenheid Oost-Nederland, district IJsselland, onderzoek 04HEW13005 PARKIET, met proces-verbaalnummer 2014010279. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 19 februari 2015 onder meer inhoudende:
(…) Het klopt dat ik bij de politie heb gezegd dat ik dit heb gedaan. (…) Ik had de door [slachtoffer 2] afgelegde verklaring bij me. De bedoeling was dat [slachtoffer 2] de waarheid ging vertellen, er stonden allemaal leugens in, en zijn verklaring zou gaan wijzigen. Daarin ben ik belanghebbende. Ik was bang dat de politie [slachtoffer 2] ging geloven. Bij hem aan de deur komen was een poging om het recht te zetten. (…)
De verklaring van getuige [slachtoffer 3] d.d. 22 november 2013 (pag. 1649 en 1650) waarbij zij onder meer het volgende heeft verklaard:
(…) Kijk, mijn man heeft een verklaring afgelegd in een zaak tussen [slachtoffer 1] en [verdachte]. Vervolgens komt hij bij ons aan de deur en eist dat deze verklaring wordt ingetrokken of gewijzigd. Als dit niet zou gebeuren dan zou het gevolgen hebben. (…)
V: Op 30 oktober 2012 is [verdachte] bij u aan de deur is geweest. Hij heeft toen het een en ander gezegd over een getuigenverklaring die uw man heeft afgelegd. Kunt u zich nog herinneren hoe dat precies is gegaan?
A: Het was eind van de middag toen de deurbel ging. Er stond een man voor de deur die zich voorstelde als [verdachte]. Hij zei: "Ik kom namens die verklaring die uw man heeft afgelegd". Hij zei dat deze vol leugens stond en dat de naam "[bijnaam verdachte]" hierin te vaak werd genoemd. Ik zag dat [verdachte] zich hierover opwond. (…) Ik hoorde hem zeggen (…) dat mijn man de verklaring binnen 2 weken moest herzien. Anders zou het gevolgen hebben. Ik vond het provocerend en intimiderend omdat hij bij ons aan de deur kwam. Kijk, mijn man, [slachtoffer 2] werkte toen bij [slachtoffer 1]. [verdachte] had ook daar naartoe kunnen gaan. Ik vond het dreigend, omdat [verdachte] zich opwond en mij confronteerde met een verklaring van mijn man. Ik kende hem niet voordat hij bij mij aan de deur kwam deze middag. (…)
De verklaring van getuige [slachtoffer 3] ter terechtzitting van 19 februari 2015 onder meer inhoudende:
(…) Het incident op 30 oktober 2012 staat me nog bij. (…) Tegen mij is gezegd dat als mijn man zijn verklaring niet zou wijzigen of intrekken het gevolgen zou hebben. (…)
Ik hoor de raadsman van verdachte zeggen dat in de mutatie naar aanleiding van de melding van 30 oktober 2012 alleen staat dat mijn man binnen twee weken gereedschap moest terugbrengen, niet dat hij binnen twee weken een nieuwe verklaring moest afleggen.
Ik was erg onder de indruk door de aanwezigheid van verdachte voor mijn deur en ik voelde me geïntimideerd. Ik ben daardoor vergeten te melden dat mijn man een nieuwe verklaring moest afleggen, maar ik weet zeker dat dat wel gezegd is door verdachte.
Ik hoor de raadsman zeggen dat in de mutatie staat dat het anders een staartje zou krijgen en niet gevolgen zou hebben.
Het spijt me, maar dat komt voor mij op hetzelfde neer. (…) Het provocerende zat erin dat ik een gezin heb, we hebben een dochter, en verdachte had het over gevolgen. (…)
De aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 30 december 2013 (pag. 1614 en 1615) waarbij hij onder meer het volgende heeft verklaard:
(…) Vraag verbalisant; Wie zou er wraak op u willen nemen?
Dat heeft te maken met [verdachte] van de [adres 1] te [plaats]. Ik heb enige tijd geleden een getuige verklaring afgelegd omdat [slachtoffer 1] toen een confrontatie gehad met [verdachte]. Dit was alleen verbaal. Ik heb daar toen een verklaring over afgelegd bij de politie. (…) Vervolgens is [verdachte] nog bij mij aan de deur geweest, ik was toen niet thuis. Dit was op dinsdag 30 oktober 2012. [verdachte] heeft toen voor mijn vrouw gestaan met de getuigenverklaring van mij in de hand. Hij heeft toen tegen mijn vrouw gezegd dat ik binnen twee weken de verklaring moest wijzigen of intrekken (…) Dit was behoorlijk intimiderend, mijn vrouw was er van onder de indruk. (…)