ECLI:NL:RBOVE:2015:1094

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 maart 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
Awb 14/2900
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar wegens termijnoverschrijding en griffierecht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 4 maart 2015, gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep dat is ingesteld door eiser, woonachtig in Hengelo, tegen een besluit van Stichting Zorgkantoor Menzis. Het bestreden besluit, dat op 29 september 2014 is genomen, verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de eindafrekening van zijn persoonsgebonden budget (PGB) voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013, waarbij een bedrag van € 4.565,28 door de verweerder werd teruggevorderd. Eiser stelde dat hij door overmacht, in de vorm van medische aandoeningen en onder curatele stelling, niet in staat was om tijdig bezwaar te maken.

Tijdens de zitting op 6 februari 2015 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn situatie toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet het griffierecht heeft betaald, maar dat hij dit niet kon doen vanwege zijn financiële situatie. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in eerdere jurisprudentie aangegeven dat er situaties kunnen zijn waarin de heffing van griffierecht de toegang tot de rechter belemmert. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser's netto-inkomen onder de voor hem geldende bijstandsnorm ligt, waardoor hij niet in verzuim kan worden geacht voor het niet betalen van het griffierecht.

De rechtbank concludeert dat eiser niet in verzuim is geweest en dat de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar door de verweerder onterecht was. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de verweerder op om het bezwaar inhoudelijk te behandelen en een nieuw besluit te nemen. Er zijn geen proceskosten voor vergoeding in deze zaak. De uitspraak is gedaan door mr. drs. G. Edelenbos, rechter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/2900

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser]Hengelo, eiser,
gemachtigde: [naam 1],
en
Stichting Zorgkantoor Menzis, verweerder
(gemachtigde: mr. B.T.J.A. van Aalst)

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Namens eiser heeft [naam 1] tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2015.
Eiser is verschenen, bijgestaan door [naam 2]die zowel door [naam 1] als door eiser is gemachtigd om het woord te voeren tijdens de zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij besluit van 8 mei (het primaire besluit) heeft verweerder eiser de eindafrekening van zijn persoonsgebonden budget (PGB) voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 toegezonden. Verweerder heeft van eiser een bedrag van € 4.565,28 teruggevorderd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding.
2. In beroep is namens eiser aangevoerd dat eiser door overmacht niet binnen de wettelijke termijn bezwaar heeft kunnen maken. Daartoe is aangevoerd dat eiser ontoerekeningsvatbaar is door zijn medische aandoeningen en mede hierdoor onder curatele is gesteld.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
De rechtbank stelt voorop dat ter zitting een beschikking van de rechtbank Overijssel, team Toezicht van 30 juni 2014 is overgelegd. De kantonrechter heeft in de beschikking eiser onder curatele gesteld wegens een geestelijke stoornis en [naam 3]benoemd tot curator.
3.2
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet het griffierecht heeft betaald. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat hij niet in staat is om het griffierecht te voldoen. Ter onderbouwing heeft eiser bankafschriften en stukken van de Stadsbank overgelegd.
3.3
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in haar uitspraak van 13 februari 2015
(ECLI:NL:CRVB:2015:282) beslist over de verlening van vrijstelling van griffierecht in het
bestuursrecht.
In de uitspraak heeft de CRvB overwogen dat in het algemeen kan worden aangenomen dat
de regeling in het bestuursrecht over heffing van griffierecht, inclusief de thans daarbij
behorende bedragen aan griffierecht, van dien aard is dat rechtzoekenden daarmee de
toegang tot de rechter niet wordt ontnomen. De CRvB overweegt in r.o. 3.4 echter dat dit
onverlet laat dat zich gevallen kunnen voordoen waarin heffing van het ingevolge de wet
verschuldigde bedrag aan griffierecht het voor de rechtzoekende onmogelijk, althans uiterst
moeilijk maakt om gebruik te maken van een door de wet opengestelde rechtsgang. Mede
gelet op het belang dat in een rechtsstaat toekomt aan de toegang tot een onafhankelijke
rechtelijke instantie, kan daarom in een dergelijk geval vrijstelling van het griffierecht
worden verleend. In r.o. 3.5. overweegt de CRvB dat van een dergelijk geval sprake zal zijn
bij een rechtzoekende, zijnde een natuurlijk persoon, die aannemelijk maakt dat – op de
datum waarop het griffierecht uiterlijk op de rekening van het gerecht moet zijn
bijgeschreven dan wel ter griffie moet zijn gestort – het netto-inkomen waarover hij
maandelijks kan beschikken minder bedraagt dan 90% van de voor een alleenstaande
geldende (maximale) bijstandsnorm, en voorts dat hij niet beschikt over vermogen waaruit
het verschuldigde kan worden betaald. Dit betekent dat, wil sprake zijn van een dergelijke
situatie, het maandelijkse netto-inkomen van de rechtzoekende minder moet bedragen dan
per 1 januari 2014 € 856,48 en per 1 januari 2015 € 864,74.
Een rechtzoekende die meent dat hij voldoet aan het criterium dat zijn maandelijkse netto-inkomen minder dan 90% van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm bedraagt, dient dit in elk geval voor het einde van de door de griffier gestelde betalingstermijn kenbaar te maken aan het gerecht. Nu dit tijdstip niet eerder in een uitspraak is neergelegd, heeft de CRvB in r.o. 3.10 van de uitspraak overwogen dat in zaken waarin dat uiterste tijdstip op de dag waarop deze uitspraak is gedaan reeds is verstreken en niet-ontvankelijkverklaring vanwege het niet (tijdig) betalen van het verschuldigde griffierecht is of wordt uitgesproken, door de rechtzoekende ook nog uiterlijk in verzet kan worden aangevoerd dat hij over onvoldoende inkomen en vermogen beschikt.
3.4
Uit de door eiser overgelegde stukken volgt dat eiser een netto-inkomen heeft van
€ 856,49 en dat eiser van de Stadsbank € 33,00 weekgeld ontvangt. Voorts is niet gebleken en bestaan er geen aanknopingspunten om aan te nemen dat eiser in de periode die voor de nu te maken beoordeling van belang is, beschikte over vermogen dan wel een fiscale partner had. In deze omstandigheden kan gelet op voornoemde uitspraak van de CRvB redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat eiser door het niet betalen van het griffierecht in verzuim is geweest. Het beroepschrift wordt derhalve ontvankelijk verklaard.
3.5
Vervolgens is de vraag aan de orde of verweerder terecht en op goede gronden het bezwaarschrift van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding.
3.6
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3.7
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen het primaire besluit van 8 mei 2014 eindigde op 19 juni 2014 en dat pas na afloop van de bezwaartermijn op 5 juli 2014 bezwaar is gemaakt.
3.8
Zoals reeds onder r.o. 3.1 is genoemd, heeft eiser ter zitting een beschikking van de rechtbank Overijssel, team Toezicht, van 30 juni 2014 overgelegd, waaruit blijkt dat eiser onder curatele is gesteld wegens een geestelijke stoornis. Gelet op de onder curatelestelling, die dateert van korte tijd na afloop van de bezwaartermijn, acht de rechtbank het aannemelijk dat eiser in de hier van belang zijn periode niet in staat is geweest om tijdig bezwaar te maken of een derde in te schakelen om zijn belangen te behartigen. Derhalve kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest.
4. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte het bezwaarschrift niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen,
omdat deze zaak tot nu toe alleen ging over de ontvankelijkheid van het bezwaar. Verweerder zal alsnog het bezwaar inhoudelijk dienen te behandelen en een nieuw besluit op het bezwaar dienen te nemen.
5. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. G. Edelenbos, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.T.G. Huisman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.