De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in haar uitspraak van 13 februari 2015
bestuursrecht.
In de uitspraak heeft de CRvB overwogen dat in het algemeen kan worden aangenomen dat
de regeling in het bestuursrecht over heffing van griffierecht, inclusief de thans daarbij
behorende bedragen aan griffierecht, van dien aard is dat rechtzoekenden daarmee de
toegang tot de rechter niet wordt ontnomen. De CRvB overweegt in r.o. 3.4 echter dat dit
onverlet laat dat zich gevallen kunnen voordoen waarin heffing van het ingevolge de wet
verschuldigde bedrag aan griffierecht het voor de rechtzoekende onmogelijk, althans uiterst
moeilijk maakt om gebruik te maken van een door de wet opengestelde rechtsgang. Mede
gelet op het belang dat in een rechtsstaat toekomt aan de toegang tot een onafhankelijke
rechtelijke instantie, kan daarom in een dergelijk geval vrijstelling van het griffierecht
worden verleend. In r.o. 3.5. overweegt de CRvB dat van een dergelijk geval sprake zal zijn
bij een rechtzoekende, zijnde een natuurlijk persoon, die aannemelijk maakt dat – op de
datum waarop het griffierecht uiterlijk op de rekening van het gerecht moet zijn
bijgeschreven dan wel ter griffie moet zijn gestort – het netto-inkomen waarover hij
maandelijks kan beschikken minder bedraagt dan 90% van de voor een alleenstaande
geldende (maximale) bijstandsnorm, en voorts dat hij niet beschikt over vermogen waaruit
het verschuldigde kan worden betaald. Dit betekent dat, wil sprake zijn van een dergelijke
situatie, het maandelijkse netto-inkomen van de rechtzoekende minder moet bedragen dan
per 1 januari 2014 € 856,48 en per 1 januari 2015 € 864,74.
Een rechtzoekende die meent dat hij voldoet aan het criterium dat zijn maandelijkse netto-inkomen minder dan 90% van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm bedraagt, dient dit in elk geval voor het einde van de door de griffier gestelde betalingstermijn kenbaar te maken aan het gerecht. Nu dit tijdstip niet eerder in een uitspraak is neergelegd, heeft de CRvB in r.o. 3.10 van de uitspraak overwogen dat in zaken waarin dat uiterste tijdstip op de dag waarop deze uitspraak is gedaan reeds is verstreken en niet-ontvankelijkverklaring vanwege het niet (tijdig) betalen van het verschuldigde griffierecht is of wordt uitgesproken, door de rechtzoekende ook nog uiterlijk in verzet kan worden aangevoerd dat hij over onvoldoende inkomen en vermogen beschikt.