ECLI:NL:RBOVE:2015:1010

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 januari 2015
Publicatiedatum
25 februari 2015
Zaaknummer
C/08 156883 HAZA 14-287
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van executoriale titel in faillissement en de gevolgen voor tenuitvoerlegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 21 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser [eiser 1] en gedaagde InBev Nederland N.V. De zaak betreft een vordering van InBev die voortvloeit uit een proces-verbaal van een verificatievergadering, gehouden in het faillissement van [eiser 1] en zijn echtgenote. Eiser betwist de vordering van InBev en stelt dat deze is verjaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen wettelijke bepaling bestaat die de verjaring van de executoriale titel regelt. Eiser heeft de vordering van InBev niet betwist tijdens het faillissement, waardoor de erkenning van de vordering in het proces-verbaal kracht van gewijsde heeft. De rechtbank concludeert dat de vordering van InBev niet is verjaard en wijst de vorderingen van eiser af. Eiser wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton- en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08 156883 HAZA 14-287
datum vonnis: 21 januari 2015
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken,in de zaak van:
[eiser 1],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: [eiser 1],
eiser,
advocaat: mr. K.J. Coenen te Enschede,
tegen
de naamloze vennootschap
InBev Nederland N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Breda,
verder te noemen: InBev,
gedaagde,
advocaat: mr. L.H.A.M. Andriessen te Breda.

1.Het procesverloop

1.1
De volgende gedingstukken zijn gewisseld:
(i) dagvaarding met 3 producties;
(ii) conclusie van antwoord met 1 productie
waarna op een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden, waarvan
(iii) proces-verbaal is opgemaakt, aan welk proces-verbaal aantekeningen van mr. Coenen zijn gehecht.
1.2
De rechtbank heeft vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

De volgende feiten kunnen, als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet voldoende betwist en voor zover hier van belang, als vaststaand worden aangenomen.
2.1
[eiser 1] is in gemeenschap van goederen gehuwd met [W].
2.2
[eiser 1] en [W] zijn in 2007 in staat van faillissement verklaard.
2.3
Op 27 november 2008 is de verificatievergadering gehouden van het faillissement, van welke vergadering proces-verbaal is opgemaakt (verder: het proces-verbaal).
2.4
Blijkens het proces-verbaal is InBev een erkende concurrente schuldeiser voor een bedrag van € 120.458,19.
2.5
InBev heeft het proces-verbaal bij exploot van 19 februari 2014 laten betekenen aan [eiser 1] en [W] met bevel tot betaling van een kennelijk toe nog onbetaald bedrag van € 119.505,68.
2.6
[eiser 1] noch [W] hebben naar aanleiding van genoemd exploot enige betaling gedaan.

3.De vordering

[eiser 1] vraagt de rechtbank om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat:
( i) te verklaren voor recht dat tenuitvoerlegging door gedaagde van het proces-verbaal van de verificatievergadering van 27 november 2008 jegens eiser en diens echtgenote, althans jegens eiser, onrechtmatig is, alsmede te vernietigen de door gedaagde jegens eiser en diens echtgenote, althans jegens eiser, gelegde beslagen;
( ii) gedaagde, op straffe van een dwangsom te bedrage van € 125.000,-, te verbieden die tenuitvoerlegging voort te zetten na de dag der dagvaarding;
een en ander met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure.

4.De standpunten van partijen

[eiser 1]
4.1
stelt dat de vordering van InBev verjaard is en dat InBev niet meer bevoegd is het proces-verbaal ten uitvoer te leggen.
4.2
Volgens [eiser 1] is het proces-verbaal weliswaar een executoriale titel, maar is er geen wettelijke bepaling die een regeling geeft over de verjaring daarvan.
4.3
De erkenning van de vordering op de verificatievergadering van 27 november 2008 is geen stuiting in de zin van artikel 3.318 BW, aangezien de curator niet kan worden beschouwd als vertegenwoordiger van de gefailleerden, waaronder [eiser 1].
4.4
De volgens [eiser 1] van toepassing zijnde verjaringstermijn van vijf jaar begon volgens hem te lopen op het moment van indiening van de vordering van InBev in het faillissement, dus in de loop van 2007. Dit betekent dat de vijfjaarstermijn in 2012 afliep. In de periode 2007/2012 heeft InBev het proces-verbaal niet aan [eiser 1] betekend.
4.5
Het proces-verbaal vormt niet een uitspraak die een veroordeling inhoudt van enigerlei aard, zodat art. 3:324 lid 1 BW, welk artikel een verjaringstermijn van 20 jaren bepaalt voor de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken, niet van toepassing is.
4.6
Om deze redenen, aldus [eiser 1], is de door InBev aangevangen executie onrechtmatig jegens hem.
InBev
4.7
InBev stelt dat het proces-verbaal een volwaardige executoriale titel is waarop een verjaringstermijn van twintig jaar van toepassing is, zodat haar vordering nog niet is verjaard.
4.8
InBev wijst op vaste jurisprudentie waaruit naar haar oordeel blijkt dat na afloop van het faillissement "niet nog eens een nieuwe executoriale titel [kan] worden gevraagd".
4.9
Volgens InBev is er geen wettelijke bepaling die de verjaring van een executoriale titel als waarvan hier sprake is (het proces-verbaal van een verificatievergadering) regelt, reden waarom, aldus InBev, een dergelijke titel niet verjaart.

5.De beoordeling

5.1
Het proces-verbaal van een verificatievergadering levert, ingevolge het bepaalde in artikel 196 Fw in samenhang met artikel 196 Fw, voor de daarin als erkend vermelde vorderingen een voor tenuitvoerlegging vatbare titel tegen de schuldenaar op, tenzij deze gedurende het faillissement de vordering heeft betwist overeenkomstig artikel 26 Fw.
5.2
Gesteld noch (uit het proces-verbaal of anderszins) gebleken is dat [eiser 1] de vordering van InBev heeft betwist.
5.3
Door de niet in het proces-verbaal of anderszins betwiste erkenning van de vordering van InBev, staat de vordering van InBev zowel in het faillissement als na afloop daarvan onherroepelijk vast. Op grond van artikel 121, lid 4 Fw juncto artikel 196 Fw heeft de erkenning in het proces-verbaal van de verificatievergadering, kracht van gewijsde jegens de schuldenaar (zie o.a. Hof Den Haag 14.11.1940 NJ 1941, 260).
5.4
Dit brengt met zich mee dat InBev na afloop van het faillissement over een voor tenuitvoerlegging vatbare titel tegen [eiser 1] (en tegen [W]) beschikte.
5.5
Naar het oordeel van de rechtbank gaat het betoog van [eiser 1] dat de vordering van InBev is verjaard aangezien de betekening van het proces-verbaal meer dan vijf jaren na het indienen van de vordering in het faillissement plaatsvond, niet op.
5.6
Er is geen specifieke wettelijke bepaling die de verjaring regelt van de executoriale titel (het proces-verbaal van een verificatievergadering) waar het in dit geding om gaat.
5.7
Bij gebreke van een wettelijke bepaling neemt de rechtbank aan dat de hier bedoelde titel niet verjaart. Zie in overeenkomstige zin rechtbank Amsterdam18.12.2013 (ECLI: NL: RBAS: 2013: 9504) en B. Wessels, Insolventierecht, Deel V: verificatie van schuldvorderingen, 2011, nr. 5111, pag. 64). Indien zou moeten worden aangenomen dat, naar analogie, art 3:324 BW van toepassing zou zijn, welke bepaling ziet op de verjaring van de tenuitvoerlegging van, onder andere, rechterlijke uitspraken, geldt dat de daarin bepaalde termijn van 20 jaren op het moment van betekening van het proces-verbaal aan [eiser 1] nog niet was verstreken.
5.8
Op grond van het hiervoor overwogene zal de rechtbank de vorderingen van [eiser 1] afwijzen en hem veroordelen in de kosten van het geding.

6.De beslissing

De rechtbank
I Wijst de vorderingen van [eiser 1] af.
II Veroordeelt [eiser 1] in de kosten van de procedure, tot op heden begroot op € 608,-- aan verschotten (griffierecht) en € 2.842,-- voor salaris van de advocaat van InBev (2 punten, tarief V).
III Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr J.M. van den Wall Bake en is op 21 januari 2015 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.