ECLI:NL:RBOVE:2014:942

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 februari 2014
Publicatiedatum
25 februari 2014
Zaaknummer
08/900000-11
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting en gewoontewitwassen door middel van valse facturen gericht aan het Ministerie van Defensie

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 26 februari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van oplichting en gewoontewitwassen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 75 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, en moest een schadevergoeding van €27.285,13 betalen aan het Ministerie van Defensie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen het Ministerie van Defensie had opgelicht door middel van valse facturen. Tussen 16 april 2010 en 9 juli 2010 werden er valse facturen ingediend bij het Financieel Dienstencentrum (FDC) van het Ministerie van Defensie, wat leidde tot onterecht uitgekeerde bedragen. De verdachte had een actieve rol gespeeld in het proces door zijn bankrekening ter beschikking te stellen voor de stortingen van deze valse facturen. De rechtbank achtte de verklaringen van de verdachte ongeloofwaardig en concludeerde dat hij wist dat de bedragen afkomstig waren uit misdrijf. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een tweede tenlastegelegde feit, maar achtte het derde feit van gewoontewitwassen wel bewezen. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure, wat leidde tot een gedeeltelijke voorwaardelijke straf.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Team strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/900000-11
Datum vonnis: 26 februari 2014
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
[adres].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 15 januari 2013, 31 oktober 2013 en 12 februari 2014. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. V. Smink en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. K. Tunç advocaat te Hengelo (O), naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:al dan niet samen met anderen het Ministerie van Defensie heeft opgelicht door middel van valse facturen, dan wel al dan niet samen met anderen geld van het Ministerie van Defensie heeft verduisterd;
feit 2:al dan niet samen met anderen geld van [aangever 1] heeft verduisterd;
feit 3:al dan niet samen met anderen een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van geld.
Voluit luidt de - gewijzigde - tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 16 april 2010 tot
en met 9 juli 2010, in de gemeente Vriezenveen en/of Nijverdal en/of Wierden
en/of Beek en/of Eygelshoven, althans in Nederland.,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen of een ander, althans alleen,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen door hetzij door een of meer listige kunstgrepen, aangever: dhr.
[aangever 2] (plaatsvervangend commandant), namens het Financieel
Dienstencentrum (hierna FDC) van het Ministerie van Defensie , althans een
ander heeft bewogen tot de afgifte(s) van (een) geldbedrag(en) van ongeveer
27.285,13 euro althans een geldbedrag, in elk geval van enig goed
hierin bestaande dat verdachte en/of zijn mededaders),
met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk
en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid onder meer;
- een (valse) factuur, d.d. 21 mei 2010, namens het bedrijf ‘[bedrijf]’
heeft/hebben ingediend bij het FDC waarin gerefereerd wordt naar de levering
van vijftig stapelbedden, met daarop vermeld het unieke referentienummer
95610506301, voor een bedrag ter hoogte van 23.785,13 euro, onder
vermelding van het rekeningnummer [rekeningnummer] (pag 0115, map 4), en/of
- een (valse) factuur, d.d. 10 mei 2010, namens [verdachte] heeft/hebben
ingediend hij het EDC waarin gerefereerd wordt naar concerten van de
Koninklijke Militaire Kapel/Johan Willem Friso kapel op 22 en 24 april 2010,
met daarop vermeld het unieke overeenkomstnummer 941.10.0190.01, voor een
bedrag ter hoogte van 3.500,- euro, onder vermelding van het rekeningnummer
[rekeningnummer] (pag 001483, map 4), en/of
waardoor aangever werd bewogen tot bovengenoemde afgifte(s),
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, subsidiair, ter zake dat
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 16 april 2010 tot en
met 9 juli 2010, in de gemeente Vriezenveen en/of Nijverdal en/of Wierden
enlof Beek en/of Eygelshoven, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, meermalen, althans
eenmaal, opzettelijk (een) geldbedrag(en) van ongeveer 27.285,13 euro, althans een
geldbedrag, in elk geval van enig goed , geheel of ten dele toebehorende aan
aangever: dhr. [aangever 2], van het Financieel Dienstencentrum van het
Ministerie van Defensie, althans aan een ander dan verdachte en/of zijn
mededader(s) welk goed verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door
misdrijf, te weten door een onverschuldigde storting/op de bankrekening van
verdachte en/of zijn mededader(s), onder zich had(den), wederrechtelijk zich
heeft/hebben toegeëigend;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks 6 en 7 augustus 2010, in de
gemeente Vriezenveen en/of Nijverdal en/of Wierden, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, meermalen, althans
eenmaal, opzettelijk (een) geldbedrag(en) van ongeveer 4.800 euro, althans 3.500 euro,
althans een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
aangeefster, mw. [aangever 1], althans aan een ander dan verdachte en/of zijn
mededader(s) welk goed verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door
misdrijf, te weten door een onverschuldigde storting/op de bankrekening van
verdachte en/of zijn mededader(s), onder zich had(den), wederrechtelijk zich
heeft/hebben toegeëigend;
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 april 2010 tot en
met 11 augustus 2010, in de gemeente Vriezenveen en/of Nijverdal en/of Wierden
en/of Beek en/of Eygelshoven, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen of een ander, althans alleen,
een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van witwassen, hierin bestaande dat
verdachte en/of zijn mededaders telkens voorwerpen, waaronder de hieronder
genoemde bedragen een geldbedrag van 23.785,13 euro en/of een geldbedrag van 3.500 euro, althans een geldbedrag van ongeveer 27.265,13 euro, althans een of meer
geldbedragen (aangifte d.d. 10 augustus 2010 en aanvullende aangifte d.d. 22
juni 2011 van dhr. [aangever 2] (plaatsvervangend commandant), namens het
Financieel Dienstencentrum van het Ministerie van Defensie, pag 007182 en
007184, map 18), en/of
- een geldbedrag van ongeveer 4.800 euro, in elk geval een geldbedrag
(aangifte d.d. 27 augustus 2010, mw. [aangever 1], pag. 003874, map 9);
hebben verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet,
althans telkens van genoemde voorwerpen gebruik heeft/hebben gemaakt terwijl
verdachte en zijn mededader(s) wisten dat die voorwerpen onmiddellijk af
middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de feiten 1 primair, 2 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 75 dagen waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van het voorarrest.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De feiten die niet ter discussie staan
De rechtbank constateert dat de onderstaande feiten bij de behandeling van de zaak op de terechtzitting niet ter discussie hebben gestaan.
Tussen 1 april 2010 en 10 juli 2010 zijn bij het Ministerie van Defensie 12 facturen binnengekomen die vals bleken te zijn, in die zin dat de gefactureerde goederen of diensten niet door de indieners van de desbetreffende facturen geleverd bleken te zijn. Deze facturen voldeden administratief aan de door het Ministerie van Defensie gestelde eisen. [betrokkene 1], toenmalige vriendin van medeverdachte [medeverdachte], heeft in de periode van oktober 2008 tot 1 juli 2010 bij het Financieel Dienstencentrum (hierna FDC) van het Ministerie van Defensie gewerkt.
5.2
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de drie tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard. De verklaring van [betrokkene 1], de aangetroffen valse facturen, diverse telefonische contacten tussen verdachte en een medeverdachte, rekeningafschriften en financiële overzichten vormen daarbij het bewijs. In alle gevallen is, gelet op de nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten, sprake van medeplegen. Met betrekking tot feit 3 is sprake van witwassen en niet van gewoontewitwassen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte van alle hem tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Bij de vervalsing van facturen is verdachte op geen enkele wijze betrokken geweest en daarvoor dient [betrokkene 1] verantwoordelijk te worden gehouden.
De in feit 1 subsidiair genoemde bedragen zijn wel naar de rekening van verdachte overgemaakt, maar van wederrechtelijke toe-eigening was geen sprake. Verdachte verkeerde in de veronderstelling dat de bedragen abusievelijk aan hem waren overgemaakt en verdachte heeft deze bedragen vervolgens overgeboekt naar, volgens hem, de rechthebbenden. Wat er met het geld is gebeurd, weet hij niet. Wat betreft feit 2 is een bedrag van € 3.500,-- door [betrokkene 2] overgemaakt naar de rekening van verdachte. Dat had te maken met de verkoop van platen en singles aan [betrokkene 2].
Verdachte wist niet en had niet hoeven weten dat de bedragen van € 3.500,-- € 23.785,-- en € 4.800,-- onmiddellijk dan wel middellijk van enig misdrijf afkomstig waren, zodat geen sprake is van witwassen.
5.3
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten vast.
Feit 1 primair:
Op 21 juli 2010 vervoegde [benadeelde], waarnemend hoofd eindcontrole van het FDC zich bij de brigade Koninklijke Marechaussee Limburg-Zuid. Hij deelde mede dat hij vier gevallen van oplichting dan wel valsheid in geschrifte had ontdekt. Deze zaken waren aan het licht gekomen omdat de dienstverleners / leveranciers op een gegeven moment gereclameerd hebben bij het FDC omdat hun factuur nog niet voldaan was door Defensie. Echter bleek toen dat het FDC wel was overgegaan tot uitbetaling van de facturen behorende bij de geleverde diensten. Na controle van het FDC bleek vervolgens dat de rekeningnummers en bedrijfsnamen op de binnengekomen facturen niet overeen kwamen met de gegevens van de reclamerende dienstverleners / leveranciers. De overige teksten op de facturen bleken wel overeen te komen waardoor er in eerste instantie geen argwaan werd gewekt.
Op 9 augustus 2010 wordt door de plaatsvervangend commandant van het FDC [aangever 2] aangifte gedaan namens het ministerie van Defensie van tot dan toe bekend zeven (7) gevallen van oplichting. Van deze zeven (7) gevallen is er in vier (4) gevallen door het FDC overgaan tot uitbetaling van het gefactureerde bedrag. Het Ministerie van Defensie heeft hiertoe schade geleden ter grote van 29.507,28 Euro. In de overige 3 gevallen is de vervalsing van de facturen door het personeel opgemerkt en is er niet tot uitbetaling overgegaan.
De toenmalige vriendin van medeverdachte [medeverdachte], genaamd [betrokkene 1], heeft in de periode van oktober 2008 tot 1 juli 2010 bij het FDC van het Ministerie van Defensie gewerkt. Deze afdeling is verantwoordelijk voor de betaling van facturen namens het Ministerie van Defensie. [betrokkene 1] heeft in deze periode bij het FDC facturen verduisterd. [betrokkene 1] heeft toegegeven in deze periode ingestuurde originele facturen verduisterd te hebben door de facturen mee te nemen naar huis. Zij weet niet welke facturen zij verduisterd heeft. [betrokkene 1] nam de facturen op verzoek van haar toenmalige vriend, medeverdachte [medeverdachte], mee naar huis, alwaar de facturen werden vervalst.
De valse facturen zijn gelet op de opmaak onmiskenbaar verstuurd naar het FDC met de bedoeling daar als echt en onvervalst in behandeling te worden genomen.
In een zestal gevallen is er door het Ministerie van Defensie daadwerkelijk overgegaan tot betaling, onder meer naar aanleiding van de facturen die op naam zijn gesteld van verdachte.
Op 4 juni 2010 wordt door het Ministerie van Defensie een bedrag van € 3.500,-- gestort op de rekening van verdachte.
Op 2 juli 2010 wordt er door het Ministerie van Defensie een bedrag van € 23.785,13 gestort
op de rekening van verdachte. Het gestorte bedrag wordt nog diezelfde dag doorgeboekt van de rekening van verdachte door middel van een spoedboeking op de rekening van [betrokkene 3]. [betrokkene 3] is gehoord maar blijkt van niets te weten.
Verdachte heeft verklaard dat genoemde bedragen door iemand van het Ministerie van Defensie op zijn rekening zijn gestort.
Verdachte heeft verklaard medeverdachte [medeverdachte] al heel lang te kennen en een zakelijke relatie met hem te hebben. Hij heeft meerdere telefoonnummers van [medeverdachte] in zijn telefoon opgeslagen en zegt meerdere malen telefonisch- en SMS-contact met [medeverdachte] te hebben gehad.
Op 18-05-2010 te 22:40:55 uur werd naar het telefoonnummer [telefoonnummer] opgeslagen als [medeverdachte], met de Nokia 6230i van verdachte het SMS-bericht verzonden: Rek. Nr, abn amro. [rekeningnummer] tav. [verdachte]. Hierna heeft de storting van eerdergenoemde
€ 3.500,-- op dat rekeningnummer plaatsgehad.
Op 1 juli 2010, een dag voordat het bedrag van € 23.785,13 op de rekening van verdachte is gestort, heeft verdachte een sms-bericht verstuurd naar [medeverdachte]. Het bericht luidt: “nog niks bij kijk morgen weer ff”. Aldus past dit sms-bericht precies in de tijdslijn waarin het bedrag van € 23.785,13 op de rekening van verdachte is gestort, zodat het er voor moet worden gehouden dat genoemd sms-bericht betrekking heeft op de storting van genoemd bedrag.
De verklaringen die verdachte heeft afgelegd over de gestorte en opgenomen geldbedragen, worden op geen enkele wijze onderbouwd en worden door de rechtbank als ongeloofwaardig aangemerkt.
De rechtbank houdt het er voor dat verdachte, door zijn bankrekeningnummer ter beschikking te stellen, heeft meegewerkt aan de oplichting van het FDC.
Alles afwegende acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met anderen, althans met een ander het Ministerie van Defensie heeft opgelicht door middel van valse facturen.
Ten aanzien van feit 2 spreekt de rechtbank verdachte vrij, nu - zoals hierna onder feit 3 nader uiteen gezet zal worden - niet is gebleken dat verdachte het in de tenlastelegging onder dit feit genoemde bedrag van € 4.800,--, althans € 3.500,-- op legale wijze heeft verkregen, zodat van verduistering geen sprake is.
Feit 3:
Op 27 augustus 2010 wordt er bij de regiopolitie Twente aangifte gedaan van fraude / oplichting. De aangeefster [aangever 1] verklaart dat er door middel van een overschrijving zonder haar toestemming een bedrag van 4.800 euro van haar rekening was afgeschreven. Door de ING bank werden de gegevens van de ontvanger verstrekt en dit bleek te zijn: [betrokkene 2], woonachtig in Wierden. Van haar rekening is geld overgemaakt naar verdachte, te weten een bedrag van € 3.500,--. Op 3 november 2011 is [betrokkene 2] door de regiopolitie Twente aangehouden. Zij verklaarde een oude bankrekening te hebben bij de ABN-AMR0 waar zij al enige tijd geen gebruik meer van maakte. Een vriend van haar genaamd [medeverdachte] had haar gevraagd of hij in verband met de aankoop van een auto geld mocht storten op deze bankrekening. Hierop heeft zij de bankpas inclusief pincode uitgeleend aan [medeverdachte] in augustus 2010.
Verdachte heeft verklaard in de tenlastegelegde periode € 3.500,-- te hebben ontvangen van [betrokkene 2]. Hij verklaarde dat [betrokkene 2] een man betreft en dat het geld op zijn rekening is gestort in verband met de verkoop van platen en singles. [betrokkene 2] zegt [verdachte] niet of nauwelijks te kennen en nooit platen van [verdachte] te hebben ontvangen. Zij houdt niet eens van platen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte omtrent de reden voor de storting van de € 3.500,- dan ook volstrekt ongeloofwaardig, temeer nu die verklaring niet wordt ondersteund door enige andere verklaring of feitelijkheid. Van een mogelijke legale herkomst van het geld is ook overigens niet gebleken. Gelet op vorenstaande feiten en met name de eerder genoemde contacten tussen verdachte en [medeverdachte] en het feit dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van € 3.500,-- moet het ervoor worden gehouden dat hij wist waar het geld vandaan kwam en dat hij geen aanspraak mocht maken op het op zijn rekening gestorte bedrag. De rechtbank acht bewezen dat verdachte gedragingen heeft verricht die gericht waren op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van € 3.500,--, doordat het bedrag onderdeel was van een bedrag dat aanvankelijk was gestort op een bankrekening van [betrokkene 2], terwijl het bedrag van € 3.500,-- vervolgens is doorgesluisd naar de bankrekening van verdachte. Door dit opsplitsen is een versluierende handeling verricht, waarmee de oorspronkelijke herkomst van het geld minder traceerbaar werd.
Op 4 juni 2010 kreeg verdachte van het Ministerie van Defensie een bedrag van € 3.500,-- op zijn rekening gestort ter betaling van een valse factuur namens [verdachte] van 10 mei 2010, ingediend bij het FDC van het Ministerie van Defensie op 26 mei 2010. Verdachte heeft verklaard dat hij dit bedrag aan een Marokkaanse man heeft gegeven die hem daarover tevoren gebeld had. Van die man kreeg hij 500 euro fooi. De man zou hem verteld hebben dat er bij de overboeking van het bedrag van € 3.500,-- op de rekening van verdachte iets mis gegaan was. De rechtbank is op basis van deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte zich schuldig gemaakt heeft aan witwassen van dat bedrag van € 3.500,--.
Verder is op 2 juli 2010 door het Ministerie van Defensie een bedrag van € 23.785,13 gestort
op de rekening van verdachte. Het gestorte bedrag is dezelfde dag doorgeboekt van de rekening van verdachte door middel van een spoedboeking op de rekening van [betrokkene 3].
Ook door deze handeling te verrichten heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank op basis van het beschikbare bewijsmateriaal van oordeel dat verdachte aldus een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van geld tezamen en in vereniging met een ander nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte steeds in nauw contact stond met medeverdachte [medeverdachte] die daarnaast in de periode waarin het bedrag van € 4.800,-gestort werd op de rekening van [betrokkene 2] de beschikking had over het bij dat rekeningnummer behorende bankpasje van [betrokkene 2]. Voorts houdt de rechtbank verdachte en [medeverdachte] ook verantwoordelijk voor het medeplegen van oplichting van het Ministerie van Defensie zoals onder 1 primair aan verdachte tenlastegelegd is.
5.4
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 1 primair en onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair:
hij in de periode 16 april 2010 tot en met 9 juli 2010, in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen telkens met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een of meer listige kunstgrepen, het Ministerie van Defensie, heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer € 27.285,13 hierin bestaande dat verdachte en zijn mededaders, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid onder meer:
- een valse factuur, d.d. 21 mei 2010, namens het bedrijf "[bedrijf] "
hebben ingediend bij het FDC waarin gerefereerd wordt aan de levering van
vijftig stapelbedden met daarop vermeld het unieke referentienummer
95610506301, voor een bedrag ter hoogte van € 23.785,13, onder vermelding van
het rekeningnummer [rekeningnummer] en
- een valse factuur, d.d. 10 mei 2010, namens "[verdachte]" hebben ingediend
bij het FDC waarin gerefereerd wordt aan concerten van de Koninklijke Militaire
Kapel/Johan Willem Friso kapel op 22 en 24 april 2010, met daarop vermeld het
unieke overeenkomstnummer 941.10.0190.01, voor een bedrag ter hoogte van
€ 3.500,-, onder vermelding van het rekeningnummer [rekeningnummer]
waardoor aangever werd bewogen tot bovengenoemde afgifte;
3:
hij in de periode van 1 mei 2010 tot en met 11 augustus 2010 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van witwassen, hierin bestaande dat verdachte en zijn mededader telkens de hieronder genoemde bedragen:
- een geldbedrag van 1.147 euro en een geldbedrag van 23.785,13 euro en een geldbedrag
van 3.500 euro en een geldbedrag van 9.071 euro en een geldbedrag van 5.770 euro en
- een geldbedrag van ongeveer 4.800 euro,
hebben verworven en voorhanden gehad terwijl verdachte en zijn mededader wisten dat die geldbedragen onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf;
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair en 3 meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 326 Sr. en art. 420ter Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf: het medeplegen van het plegen van gewoontewitwassen.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft, samen met anderen, op geraffineerde wijze het Ministerie van Defensie welbewust en tot een aanmerkelijk bedrag financieel benadeeld. Hij heeft meegewerkt aan het onverschuldigd laten uitbetalen van bedragen via vervalste facturen op zijn bankrekeningnummer. Verder heeft hij meegewerkt aan het witwassen van die aldus verkregen geldbedragen en van van [aangever 1] onrechtmatig verkregen gelden. Hij heeft met zijn handelwijze zijn eigen belangen laten prevaleren boven het financieel nadeel en de overlast die bij de gedupeerden teweeg zijn gebracht. Met name de faciliterende rol wordt de verdachte ernstig aangerekend.
Bij het bepalen van de soort en de omvang van de straf houdt de rechtbank rekening met de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgesteld oriëntatiepunten voor fraudedelicten, die als uitgangspunt bij een benadelingsbedrag dat tussen
de € 10.000,-- en € 70.000,-- ligt, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee tot vijf maanden aangeven.
Een strafverminderende factor is dat verdachte ten tijde van het plegen van deze feiten nog niet eerder ter zake van vermogensdelicten was veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, rekening gehouden met een op 17 augustus 2013 aan verdachte opgelegde strafbeschikking van € 750,-- .
Ambtshalve heeft de rechtbank rekening gehouden met de schending van de redelijke termijn.
De rechtbank overweegt daaromtrent dat het aan de verdachte toegekende recht op berechting binnen een redelijke termijn begint op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De Hoge Raad heeft als uitgangspunt geformuleerd dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is begonnen en zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan die afwijking van dit uitgangspunt rechtvaardigen. De Hoge Raad heeft daarbij als uitgangspunt genomen dat overschrijding van de redelijke termijn niet tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie dient te leiden, maar dat de overschrijding in beginsel gecompenseerd dient te worden door vermindering van de op te leggen straf.
De feiten zijn gepleegd in de periode van 16 april 2010 tot en met 11 augustus 2010.
De termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is begonnen op 19 april 2011, de datum waarop verdachte is aangehouden en gehoord. De zaak is op 7 oktober 2011 voor de eerste keer ter terechtzitting aangebracht. Op die zitting is de zaak op verzoek van de raadsman aangehouden in verband met het horen van getuigen. Deze getuigen zijn in december 2011 door de rechter-commissaris gehoord.
De volgende zitting heeft pas op 15 januari 2013 plaatsgevonden. Op die zitting heeft de verdediging een aantal nadere onderzoekswensen ingediend waarop de rechtbank na toewijzing van een aantal onderzoekswensen de behandeling van het onderzoek ter terechtzitting wederom heeft aangehouden. Op 28 februari 2013 zou de behandeling worden voortgezet. Toen is de oproeping nietig verklaard. Ook op de vervolgzittingen van 22 maart 2013 en 14 juni 2013 is de oproeping nietig verklaard. Op 31 oktober 2013 is de zaak tegen verdachte wederom aangehouden.
De inhoudelijke behandeling heeft op 12 februari 2014 plaatsgevonden en er wordt op 26 februari 2014 uitspraak gedaan. De totale tijdsduur van deze zaak bedraagt dus bijna drie jaren en de overschrijding van de redelijke termijn bedraagt ongeveer tien maanden. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het feit dat door het Openbaar Ministerie geen verklaring is gegeven voor met name de lange periode tussen december 2011 en 15 januari 2013 waarin van enige activiteit niet is gebleken, de overschrijding van de redelijke termijn voor rekening van het Openbaar Ministerie komt. De rechtbank zal de overschrijding van de redelijke termijn compenseren door van de op te leggen gevangenisstraf een deel voorwaardelijk op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat kan worden volstaan met een vrijheidsstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de door verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd. Daarnaast zal de rechtbank een deel van de vrijheidsstraf voorwaardelijk opleggen in verband met de schending van de redelijke termijn en om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst andermaal met feiten als deze in te laten.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vordering van de benadeelde partij
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot toewijzing van de gehele vordering en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is goed onderbouwd en voldoende aannemelijk gemaakt.
Standpunt van de verdediging
De verdediging is van oordeel dat de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard nu verdachte ter zake van de feiten waarop de vordering betrekking heeft, moet worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
[aangever 2], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als gemachtigde van de benadeelde partij het Ministerie van Defensie, Rimburgerweg 50, te 6471 XX Eygelshoven, gevoegd in dit strafproces. Hij vordert namens de benadeelde partij veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 43.273,70 drieënveertigduizend tweehonderd en drieënzeventig euro en zeventig cent. Dit betreft materiële schade.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering deels gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het onder 1 primair bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadeposten zijn tot na te melden bedrag voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen voor een bedrag van
€ 27.285,13. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis. Met betrekking tot het overige deel van de vordering zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren nu de feiten waarop dat deel van de vordering betrekking heeft, niet hebben geleid tot een veroordeling van verdachte..
De benadeelde partij kan zijn vordering ten aanzien van dat deel van de vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
9.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in art. 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door feit 1 primair is toegebracht.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 27 en 57 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en
spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1 primair en 3 tenlastegelegde heeft
begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is
tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair: het misdrijf: medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd
feit 3: het medeplegen van het plegen van gewoontewitwassen.
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair en 3 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van vijf en zeventig dagen (75) dagen,
waarvan dertig (30) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de
rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een
strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij: het Ministerie van Defensie, Rimburgerweg 50, te
Eygelshoven, voor een deel van € 15.988,57 niet-ontvankelijk is in haar vordering, en dat
de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan
aanbrengen;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij: het Ministerie van
Defensie, Rimburgerweg 50, te 6471 XX Eygelshoven, van een bedrag van € 27.285,13,
voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij
gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis,
de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten
vallende op de invordering;
- legt de maatregel op dat veroordeelde verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit
1 subsidiair tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 27.285,13 ten
behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig
verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de tijd van
171 dagen zal worden toegepast, (een en ander voor zover dit bedrag niet door een
mededader zal zijn voldaan);
- bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat
der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de
benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde
aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de
verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, mr. E. Venekatte en mr. D. Hardonk-Prins, rechters, in tegenwoordigheid van P.G.M. Klaassen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2014.
Buiten staat
Mrs. Hardonk-Prins en Venekatte zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.