RECHTBANK OVERIJSSEL
Afdeling Strafrecht - Meervoudige Strafkamer te Zwolle
Parketnummer: 07.663199-11 (P)
Uitspraak: 25 februari 2014
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
[verdachte 1],
geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats],
wonende te [adres 1], [woonplaats].
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2013, 13 januari en 16 januari 2014 en 13 februari 2014.
De verdachte is op alle terechtzittingen verschenen, bijgestaan door mr. I.N. Weski, advocaat te Rotterdam en/of mr. B.A.C. van Tuinen, advocaat te Amsterdam.
Als officier van justitie was aanwezig op 13 en 16 januari en 13 februari 2014, mr. P. de Jong.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(Volgt tenlastelegging zoals die ter terechtzitting d.d. 13 januari 2014 is gewijzigd)
1.
hij op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2011 tot en met 15 november 2011 in de gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of vervoerd en/of afgeleverd en/of verstrekt aan Coffeeshop Sky High en/of [verdachte 2] (een) (gebruikers)hoeveelhe(i)d(en) hennep, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in (een) pand(en)/woning(en) en/of (een) garagebox(en) aan:
* de [adres 2] te [plaats] (kantoor verdachte [verdachte 1]) en/of
* de [adres 1] te [plaats] (woonadres verdachte [verdachte 1]) en/of
* de [adres 3] en/of [nummer], (garageboxen) en/of
* de [adres 4] te [plaats] (woonadres [verdachte 3]),
een grote hoeveelheid hennep (meer dan 20 kilogram), in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde
hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
2.
hij op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2011 tot en met 15 november 2011 in de gemeente Zwolle, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of vervoerd en/of afgeleverd en/of verstrekt aan
- [medeverdachte 1] ([adres 5] te [plaats]) en/of
- [medeverdachte 2] ([adres 6] te [plaats]) en/of
- [medeverdachte 3] ([adres 7] te [plaats]) en/of
- [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] ([adres 8] te [plaats]) en/of
- [medeverdachte 6] ([adres 9] te [plaats]) en/of
- [medeverdachte 7] ([adres 10] te [plaats]
en/of één of meerdere tot nu toe onbekend gebleven personen een hoeveelheid hennepplanten en/of hennepstekken, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
3.
hij op of omstreeks 15 november 2011 in de gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in garagebox [nummer] op/aan de [adres 3]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 3000 hennepplanten en/of hennepstekken, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2011 tot en met 15 november 2011 in de gemeente Zwolle en/of op één of meerdere locaties elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), (telkens) opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, welke werd gevormd door verdachte en/of één of meer medeverdachten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van (een) misdrijf/misdrijven, namelijk
- het (al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf dan wel bedrijfsmatig) opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of vervoeren en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of aanwezig hebben van één of meerdere kilogram(men) hennep en/of hennepstekken en/of een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijn de hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen
krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet en/of welke organisatie (mede) door hem, verdachte, en/of één of meer medeverdachte(n) is opgericht en/of aan welke organisatie (mede) door hem, verdachte, en/of één of meer medeverdachte(n) feitelijk leiding is/werd
gegeven en/of tot het plegen van bovengenoemd(e) misdrijf/misdrijven (mede) door hem, verdachte, en/of één of meer van zijn medeverdachte(n) opdracht is/werd gegeven en/of aan welke bovengenoemde verboden gedraging(en) (mede) door hem, verdachte, en/of één of meer van zijn medeverdachte(n) feitelijk leiding is/werd gegeven;
art 11a Opiumwet
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2011 tot en met 15 november 2011, in de gemeente Zwolle, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, immers heeft hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) (telkens) enig(e) geldbedrag(en) verworven, voorhanden gehad,
overgedragen en/of omgezet, althans (telkens) van die/dat geldbedrag(en) gebruik gemaakt door de aanschaf van onder meer:
- een of meerdere auto's, te weten:
* een personenauto, merk Porsche, kenteken [kenteken 1], en/of
* een personenauto, merk Mini Cooper, kenteken [kenteken 2], en/of
* een personenauto, merk BMW X6, kenteken [kenteken 3], en/of
* een personenauto, merk Ferrari, kenteken [kenteken 4], en/of
- een televisie, merk Bang&Olufsen met 4 geluidsboxen en/of
- een of meerdere horloges, te weten o.a.:
* horloge, merk Cartier, kleur zwart, en/of
* horloge, merk Tag Heijer, kleur zwart, en/of
* horloge, merk Audemars Piquet, en/of
- sieraden en/of een sieradenkistje (te weten: 2 gouden ringen, 1 paar
oorbellen in doosje Antonellis, 3 gouden ringen, 2 zilveren kettingen, 3
armbanden zwart/zilver Baraka) en/of
- een of meerdere woning(en)/ pand(en), te weten o.a.:
* pand/woning aan de [adres 1] te [plaats], en/of
* pand/woning aan de [adres 11] te [plaats], en/of
* pand/woning aan de [adres 2] te [plaats], en/of
* pand/woning aan de [adres 12] te [plaats] (50% eigendom), en/of
* pand/woning aan de [adres 13] te [plaats] (50% eigendom), en/of
* pand/woning aan de [adres 14] te [plaats] (50%) en/of
- een woonschip ([woonschip]),
althans luxe/dure en/of op geld waardeerbare goederen,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven
geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig
misdrijf;
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht.
Ten gevolge van een kennelijke vergissing staat in de tenlastelegging in het onder 1 ten laste gelegde in de zevende regel "[straat]" in plaats van "[weg]" en in de tiende regel “[weg]” in plaats van “[straat]”. De rechtbank ziet het voorgaande als kennelijke verschrijvingen en herstelt deze verschrijvingen door bij beide verschrijvingen het laatste te lezen voor het eerste. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting wordt de verdachte daardoor in de verdediging niet geschaad.
Geldigheid dagvaarding
Met betrekking tot de onder 5 ten laste gelegde zinsnede “
althans luxe/dure en/of op geld waardeerbare goederen”oordeelt de rechtbank dat uit het voornoemde ten laste gelegde niet naar voren komt welke goederen hier mee worden bedoeld.
De rechtbank zal derhalve dit gedeelte van de tenlastelegging als onvoldoende specifiek nietig verklaren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat voor het overige de dagvaarding geldig is.
Bevoegdheid rechtbank De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De rechtbank heeft - in navolging van de raadsman van verdachte - vastgesteld dat verdachte zowel in het onder 1 ten laste gelegde als in het onder 3 ten laste gelegde wordt verweten een hoeveelheid hennep aanwezig te hebben gehad in een garagebox [nummer] aan de [adres 3]. Het tenlastegelegde onder 1 betreft meer handelingen dan het aanwezig hebben, gedurende een langere periode dan onder 3 ten laste is gelegd, maar het onder 1 ten laste gelegde beslaat eveneens hetzelfde verwijt als onder 3 ten laste is gelegd.
De rechtbank zal derhalve het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde wegens strijd met het “ne bis in idem”-beginsel dat een verdachte niet tweemaal voor hetzelfde feit kan worden vervolgd.
Daarnaast heeft de verdediging op een tweetal gronden bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Deze verschillende gronden zullen achtereenvolgend worden besproken.
•Startinformatie
Standpunt van de verdediging
Kort gezegd heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de informatie waarop het strafrechtelijk onderzoek naar verdachte is gestart, te weten de CIE-informatie en de klachten van omwonenden over stankoverlast in de onmiddellijke omgeving van de [adres 1] en de [adres 2] te [plaats], onvoldoende zijn bevestigd. Bij gebreke aan een genoegzame verantwoording en grondslag van de verdenking jegens verdachte moet het openbaar ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat de CIE-informatie uit het jaar 2010, waaruit kan worden opgemaakt dat verdachte in hennep handelde, in combinatie met de klachten met betrekking tot stankoverlast in de onmiddellijke omgeving van het woonhuis van verdachte en het kantoor van verdachte op 4 december 2010 en 4 maart 2011, voldoende aanleiding was om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen. De officier van justitie acht de grondslag van de verdenking en het daarop gebaseerde nader onderzoek dan ook rechtmatig. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht het verweer te verwerpen.
Het oordeel van de rechtbank
In januari 2010 is CIE-informatie ter beschikking gesteld waarin wordt gesteld dat verdachte, de voormalige eigenaar van Sky High, actief is in de hennephandel. In diezelfde CIE-informatie wordt ook gesteld dat het pand schuin tegenover de woning van verdachte eigendom is van verdachte en hij dit pand gebruikt voor de opslag en verwerking van hennep. Bij dit pand zouden meerdere leveranciers hun gedroogde hennep komen afleveren.
Op 30 november 2010 is CIE-informatie ter beschikking gesteld waarin wederom wordt gesteld dat verdachte actief is in de hennephandel en kantoor houdt in een pand, gelegen aan de [adres 2] te [plaats], schuin tegenover zijn woning. Volgens de CIE-informatie koopt verdachte dagelijks hennep in van derden op dit kantoor. [verdachte 4] (de vader van verdachte) bevoorraadt Sky High dagelijks vanuit deze woning ([adres 2] te [plaats]). Zo wordt verder gesteld dat in de woning een kluis staat waar met name de opbrengst van de verkoop van hennep wordt bewaard. Voorts zou verdachte actief zijn met het kweken van hennep en diverse hennepkwekerijen in bezit hebben.
Op 4 december 2010 wordt bij de politie melding gemaakt van een sterke wietlucht rondom het pand aan de [adres 2]. Op 4 maart 2011 klaagt een omwonende dat er rondom de woning aan de [adres 2] om de drie maanden een sterke wietlucht wordt waargenomen.
Uit het proces-verbaal van de politie IJsselland d.d. 26 februari 2009 valt op te maken dat reeds eerder op 19 november 2008, bij een misdrijf, een aantal zakken met henneptoppen in beslag zijn genomen waarop dactyloscopische sporen zijn aangetroffen. Eén van deze sporen kon worden teruggeleid naar verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde startinformatie voldoende grondslag heeft gevormd voor een opsporingsonderzoek en een redelijk vermoeden van schuld van strafbare feiten op basis waarvan nader onderzoek kon worden verricht. Het door de verdediging gedane beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dienaangaande slaagt derhalve niet.
Opgewekt vertrouwen
Standpunt van de verdediging
Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd, dat de rol van haar cliënt binnen de coffeeshop Sky High (hierna te noemen: Sky High) aan de Van Karnebeekstraat te Zwolle, te weten het van buiten de coffeeshop bevoorraden van de handelsvoorraad van de coffeeshop tot 500 gram, reeds jarenlang is gedoogd door politie, gemeente en justitie. Volgens de raadsvrouw is de vervolging jegens verdachte derhalve onverenigbaar met de beginselen van een goede procesorde, omdat bij haar cliënt, door aan het openbaar ministerie toe te rekenen uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen), te weten het gedogen, het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat hij niet (verder) zou worden vervolgd. Zij heeft daartoe gesteld dat verdachte in zijn rol van bevoorrader van Sky High heeft gefunctioneerd met uitdrukkelijke toestemming van politie, gemeente en justitie. Deze uitdrukkelijke toestemming kan worden opgemaakt uit de omstandigheid dat politie, gemeente en justitie op de hoogte waren van het aantal bezoekers van Sky High, de omzet en dus de verkochte hoeveelheden en er kennelijk binnen het driehoeksoverleg niet voor is gekozen, zo blijkt ook uit de bij de rechter-commissaris afgelegde getuigenverklaringen van onder andere verbalisanten, gemeentefunctionarissen, officieren van justitie en de burgemeester, te controleren op die aanvoer en/of de bewaarplaatsen. Tevens heeft de raadsvrouw aangevoerd dat opmerkelijk en relevant daarbij ook is dat verdachte meerdere keren in direct contact met de opsporende instanties is geweest - in verband met een inbraak, een geplande overval, of als verdachte – waarbij steeds kennelijk bij de politie en het openbaar ministerie de rol van verdachte bij de bevoorrading en hoeveelheden aanleiding hadden kunnen geven voor opsporing en/of vervolging, maar dat dit uitdrukkelijk niet is gebeurd.
Voor het geval de rechtbank het standpunt van de verdediging niet deelt dat sprake is van opgewekt vertrouwen verzoekt de raadsvrouw subsidiair de volgende personen op te roepen en als getuige te horen: inzake de beraming van een overval op [verdachte 4] in 2006 : [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] en inzake de zaak [naam 1] d.d. 16 juli 2000: [getuige 4] en [getuige 5] alsmede om nadere stukken aan het dossier toe te voegen, te weten notulen en correspondentie betreffende verdachte en Sky High van de verschillende overlegorganen en instructies/verslagen binnen het openbaar ministerie.
Standpunten van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie heeft het openbaar ministerie geen enkele toezegging gedaan die bij verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen heeft kunnen wekken dat hij niet (verder) vervolgd zou worden. Daarnaast heeft de officier van justitie, onder verwijzing naar het “Checkpoint-arrest” van de Hoge Raad (ECLI:HR:NL:2013:7) gesteld dat de onderhavige zaak vergelijkbaar is en dat het openbaar ministerie tot het instellen van de vervolging had mogen besluiten.
Het oordeel van de rechtbank
Alvorens tot een oordeel te komen over de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in verband met een eventueel opgewekt vertrouwen, zal de rechtbank enkele overwegingen besteden aan achtereenvolgend het gedoogbeleid, de exploitatie en de handelsvoorraad van Sky High, de controle door politie, gemeente en justitie op de bedrijfsvoorraad en het toetsingskader in deze.
Het gedoogbeleid
De rechtbank stelt voorop dat uit de Aanwijzing Opiumwet van het College van Procureurs-Generaal, die gold in de in de tenlastelegging genoemde periode, kan worden opgemaakt dat bij het coffeeshopbeleid sprake is van het gedogen van bepaalde strafbare feiten. In het kader van dat gedoogbeleid heeft de gemeente Zwolle in haar Integraal Horecabeleid 2007, onder punt 3.0. de gedoogcriteria voor de coffeeshops uiteengezet.
Aan een coffeeshop kan een gedoogvergunning worden verleend onder bepaalde voorwaarden (de zogenoemde AHOJG-criteria: geen reclame maken (affichering; A), geen harddrugs voorhanden hebben of verkopen (harddrugs; H), geen overlast veroorzaken (overlast; O), niet toegankelijk zijn voor en niet verkopen aan jeugdigen (jeugd; J) en slechts een beperkte hoeveelheid verkopen per transactie (geringe hoeveelheid; G,) Indien een coffeeshop met een gedoogvergunning zich houdt aan die voorwaarden zal in beginsel tegen coffeeshops die op grond van het lokale driehoeksoverleg worden gedoogd, niet strafrechtelijk worden opgetreden. Tevens heeft de gemeente Zwolle in haar gedoogcriteria opgenomen dat de maximale handelsvoorraad van een coffeeshop met gedoogvergunning is vastgesteld op 500 gram. Deze omvang van 500 gram is volgens het landelijke coffeeshopbeleid de handelsvoorraad die een gemeente maximaal mag toestaan.
De rechtbank stelt vast dat door de gemeente Zwolle aan Sky High op 6 september 2010 een vervolggedoogvergunningis verleend. Die vervolggedoogvergunning is op naam gesteld van medeverdachte [verdachte 2].
De exploitatie van Sky High en de handelsvoorraad
De rechtbank overweegt dat verdachte bij de politieen ter terechtzittingd.d. 13 januari 2014 heeft verklaard dat zijn rol rondom de exploitatie van Sky High voornamelijk betrekking heeft op de bevoorrading van de coffeeshop. Verdachte heeft verklaard dat hij niet de exploitant is van Sky High, maar dat zijn ex-vrouw, medeverdachte [verdachte 2], eigenaresse is van de coffeeshop en dat verdachte zich reeds vanaf de opening van de coffeeshop heeft beziggehouden met de “achterdeurproblematiek”. Dit houdt in dat verdachte de inkoop van hennep verzorgde via telers en de hennep leverde aan Sky High. Sky High betaalde voor de hennep die verdachte aan Sky High leverde. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij op de hoogte was van het feit dat in de coffeeshop niet meer dan 500 gram handelsvoorraad aanwezig mag zijn.
Volgens de vader van verdachte, medeverdachte [verdachte 4]werd de (grotere) voorraad aan de [adres 2] te Zwolle opgeslagen, de zogenaamde “stashes”. [verdachte 4] heeft voorts verklaard dat in het pand aan de [weg] een kluis aanwezig was waarin de voorraad voor Sky High werd bewaard en dat van daaruit de voorraad in de coffeeshop door hem wordt bijgevuld, soms wel tot driemaal per dag. Indien verdachten [verdachte 1] of [verdachte 4] niet aanwezig waren, nam medeverdachte [verdachte 3]de honneurs waar. Medeverdachte [verdachte 3] had een sleutel van het kantoor aan de [adres 2] te Zwolle als ook een sleutel van de kluis in het kantoor waar de wietvoorraad in werd bewaard. Ook heeft medeverdachte [verdachte 3] wel eens, bij afwezigheid van medeverdachte [verdachte 4], de wiet van de telers ingenomen ten behoeve van Sky High. Medeverdachte [verdachte 3] verleende dus de nodige hand- en spandiensten, zodat de exploitatie van Sky High continue was gegarandeerd.
De controle door politie, gemeente en justitie op de bedrijfsvoorraad van Sky High
Naar aanleiding van nadere onderzoekswensen zijn als getuigen bij de rechter-commissaris gehoord, [getuige 6]; [getuige 7]; [getuige 8]; [getuige 9]; [getuige 10]; [getuige 11]; [getuige 12]; [getuige 13]; [getuige 14]; [getuige 15]; [getuige 16]; [getuige 17] en [getuige 18].
Voornoemde personen zijn als ambtsdragers direct of indirect betrokken geweest bij het lokale driehoeksoverleg danwel de eventuele controle op de AHOJG-criteria en de maximale handelsvoorraad.
De rechtbank stelt vast dat uit de verklaringen van deze getuigen valt op te maken dat het onder de diverse ambtsdragers algemeen bekend was dat er een grotere handelsvoorraad dan de maximaal geldende 500 gram moet zijn geweest gezien de omstandigheid dat Sky High een zeer goed lopende coffeeshop was en nog steeds is.
Voorts stelt de rechtbank vast dat uit de getuigenverklaringen naar voren is gekomen dat vanuit het driehoeksoverleg geen opdracht is gegeven om op die 500 gramsnorm te controleren. Ook een Bibob-melding betreffende Sky High in 2009 heeft niet geleid tot controle en evenmin tot enig nader onderzoek, laat staan tot een bestuursrechtelijke sanctie.
Het toetsingskader
De Hoge Raadheeft in zijn arrest van 2 juli 2013, het zogenaamde “Checkpoint-arrest”, met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie het volgende overwogen:
“De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde (vgl. HR 6 november 2012, LJN BX4280, NJ 2013/109).
2.4.2.
Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het openbaar ministerie gedane, of aan het openbaar ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd.
Aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen aan wie geen bevoegdheden in verband met de vervolgingsbeslissing zijn toegekend kan zulk gerechtvaardigd vertrouwen dat (verdere) vervolging achterwege zal blijven evenwel in de regel niet worden ontleend (vgl. HR 8 mei 2012, LJN BW5002).
2.4.3.
Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld doet zich ook voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur (dat in de strafrechtspraak in dit verband ook wel wordt omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging).”.
De rechtbank zal dienen te beoordelen of in casu sprake is van een zo uitzonderlijk geval als door de Hoge Raad in het hiervoor genoemde arrest bedoeld.
De rechtbank constateert daarbij dat verdachte weliswaar niet als exploitant of beheerder op de vervolggedoogvergunning inzake Sky High d.d. 6 september 2010 staat vermeld, maar dat
uit het dossier blijkt dat verdachte vanaf de opening van de coffeeshop zeer nauw betrokken is geweest bij de exploitatie van de coffeeshop en dat zijn rol sedertdien onveranderd is geweest. De werkzaamheden van verdachte zijn zo nauw verweven met de werkzaamheden van de exploitante van de coffeeshop (medeverdachte [verdachte 2]) dat de rechtbank hierin reeds aanleiding ziet om het verweer van verdachte dat ziet op de gedoogsituatie aan toetsing te onderwerpen. Daar komt bij dat verdachte specifiek op hem betrekking hebbende omstandigheden noemt, waaruit een gerechtvaardigd vertrouwen zou zijn te destilleren dat hij niet zou worden vervolgd.
Gerechtvaardigd vertrouwen
De rechtbank dient dus te toetsen of verdachte uit aan het openbaar ministerie toe te rekenen uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat hij niet (verder) zou worden vervolgd voor de op de tenlastelegging vermelde feiten.
De rechtbank stelt mede aan de hand van het landelijke en gemeentelijke gedoogbeleid vast dat van expliciet gedogen van het aanhouden van een externe bedrijfsvoorraad van meer dan 500 gram hennep nooit sprake is geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank kon verdachte uit de omstandigheid dat politie, gemeente en justitie al dan niet impliciet wetenschap hadden van de aanwezigheid van een externe bedrijfsvoorraad en het vervolgens daarop niet (actief) handelen, niet het vertrouwen ontlenen dat hij daarvoor niet zou worden vervolgd. Immers, het uitblijven van handhavend optreden kan niet op één lijn worden gesteld met een door het OM gedane, of aan het OM toe te rekenen, uitlating (aldus ook de Hoge Raad in voormelde Checkpoint-zaak).
Daarbij stelt de rechtbank vast dat verdachte zelf kennelijk ook niet de opvatting was toegedaan dat de externe bedrijfsopslag ongemoeid zou worden gelaten, nu verdachte (in zijn verhoor van 24 november 2011) bij de politie heeft verklaard dat de zaak op naam van zijn echtgenoot is gezet vanwege de risico’s van de achterdeurproblematiek, dat hij de inkoop en levering aan Sky High doet en dat hij weet dat het illegaal is.
Van het eerste door de Hoge Raad genoemde uitzonderlijke geval is derhalve geen sprake.
Het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging
Voorts dient de rechtbank te beoordelen of er sprake is van een aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing, zodat die vervolging in strijd is met het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging, omdat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.
Hoewel verkoop van hennep in de coffeeshop niet mogelijk is zonder aanvoer van hennep naar de coffeeshop, is dit laatste – in beginsel – nog steeds verboden. Dit is de kern van de zogenaamde achterdeurproblematiek, van welke problematiek verdachte zich ook bewust was. Het moge zo zijn dat het gedoogbeleid als onredelijk en hypocriet wordt ervaren, feit is dat er op dit moment noch maatschappelijke noch politieke consensus bestaat over de wijze waarop met de achterdeurproblematiek moet worden opgelost. Hier wordt verschillend over gedacht. Het is niet aan de rechter maar aan de wetgever om hierin keuzes te maken.
Bovendien moet op grond van de wassende stroom aan jurisprudentie op het gebied van coffeeshops geconstateerd worden dat deze officier van justitie beslist niet uniek is met zijn beslissing om te vervolgen en die vervolging voort te zetten. Die (verdere) vervolging is voorts in lijn met de Aanwijzing Opiumwet van het College van Procureurs-Generaal.
Alles afwegende kan in de gegeven omstandigheden niet worden geoordeeld dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met de (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.
Het voorgaande betekent dat het verweer van de verdediging wordt verworpen.
De rechtbank acht het openbaar ministerie (met inachtneming van hetgeen is vermeld onder het kopje “ne bis in idem”, voor het overige) ontvankelijk in de vervolging.
Er bestaan geen redenen voor schorsing van de vervolging
Het voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuigen en het voegen van stukken
Naar het oordeel van de rechtbank brengt de enkele omstandigheid dat de door de raadsvrouw genoemde getuigen mogelijk kennis hadden van aanwezigheid van een grotere dan toegestane handelsvoorraad bij verdachte niet mee, dat alsdan sprake zou zijn van een aan het openbaar ministerie toe te rekenen uitlating en/of gedragingen waaraan verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat hij niet zou worden vervolgd. Daarbij komt dat het verzoek tot het horen van getuigen en het voegen van stukken voor het overige onvoldoende concreet is en onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank acht het horen van de getuigen en het voegen van stukken niet noodzakelijk en wijst het verzoek af.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen onder 1, 3, 4 en 5 ten laste is gelegd.
De officier van justitie heeft met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde en met betrekking tot de in de tenlastelegging onder 5 genoemde goederen vrijspraak gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten bepleit. De raadsvrouw heeft daartoe primair aangevoerd dat de grondslag voor de verdenking als onrechtmatig dient te worden aangemerkt en derhalve al het bewijs dient te worden uitgesloten. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte betrokken is geweest bij de ten laste gelegde feiten.
Het oordeel van de rechtbank
De grondslag voor de verdenking
Hiervoor heeft de rechtbank reeds overwogen dat de grondslag voor de verdenking en het vervolgonderzoek rechtmatig is geweest. Er is geen sprake van een vormverzuim. Het verweer wordt verworpen.
De bewijsmiddelen
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen,
het navolgende.
Gezien de samenhang van de ten laste gelegde feiten zal de rechtbank de betreffende bewijsmiddelen gezamenlijk bespreken.