ECLI:NL:RBOVE:2014:907

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 februari 2014
Publicatiedatum
25 februari 2014
Zaaknummer
07.663199-11 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Coffeeshop Sky High in Zwolle en de achterdeurproblematiek: strafrechtelijke vervolging en uitspraak

Op 25 februari 2014 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de organisatie van de coffeeshop Sky High in Zwolle. De rechtbank oordeelde dat de coffeeshop schuldig was aan het hebben van te grote handelsvoorraden hennep, maar dat de vier verdachten geen straf opgelegd kregen. De rechtbank stelde vast dat de huidige vervolging door het Openbaar Ministerie een trendbreuk vormde in het 21-jarig bestaan van de coffeeshop. De rechtbank merkte op dat het Openbaar Ministerie, de politie en de gemeente op de hoogte waren van de achterdeurproblematiek, maar de coffeeshop niet eerder hadden gewaarschuwd voor striktere handhaving van de regels. De rechtbank miste een integrale visie van de lokale autoriteiten op coffeeshops van deze omvang.

De rechtbank behandelde verschillende aspecten van de zaak, waaronder de geldigheid van de dagvaarding en de bevoegdheid van de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat zij bevoegd was en dat de dagvaarding geldig was. De verdediging voerde aan dat de vervolging onrechtmatig was, omdat er gerechtvaardigd vertrouwen was gewekt dat de verdachte niet verder vervolgd zou worden. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de vervolging rechtmatig was.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachten een substantiële rol vervulden in de exploitatie van de coffeeshop en dat er sprake was van een gestructureerd samenwerkingsverband dat gericht was op het plegen van misdrijven. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele ten laste gelegde feiten, maar achtte de bewezenverklaring van de handel in hennep en deelname aan een criminele organisatie wel gerechtvaardigd. De rechtbank besloot geen straf of maatregel op te leggen, gezien de context van het gedoogbeleid en de rol van de lokale autoriteiten in de achterdeurproblematiek.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht - Meervoudige Strafkamer te Zwolle
Parketnummer: 07.663199-11 (P)
Uitspraak: 25 februari 2014

VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:

het openbaar ministerie
tegen

[verdachte 1],

geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats],
wonende te [adres 1], [woonplaats].

ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2013, 13 januari en 16 januari 2014 en 13 februari 2014.
De verdachte is op alle terechtzittingen verschenen, bijgestaan door mr. I.N. Weski, advocaat te Rotterdam en/of mr. B.A.C. van Tuinen, advocaat te Amsterdam.
Als officier van justitie was aanwezig op 13 en 16 januari en 13 februari 2014, mr. P. de Jong.

TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
(Volgt tenlastelegging zoals die ter terechtzitting d.d. 13 januari 2014 is gewijzigd)
1.
hij op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2011 tot en met 15 november 2011 in de gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of vervoerd en/of afgeleverd en/of verstrekt aan Coffeeshop Sky High en/of [verdachte 2] (een) (gebruikers)hoeveelhe(i)d(en) hennep, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in (een) pand(en)/woning(en) en/of (een) garagebox(en) aan:
* de [adres 2] te [plaats] (kantoor verdachte [verdachte 1]) en/of
* de [adres 1] te [plaats] (woonadres verdachte [verdachte 1]) en/of
* de [adres 3] en/of [nummer], (garageboxen) en/of
* de [adres 4] te [plaats] (woonadres [verdachte 3]),
een grote hoeveelheid hennep (meer dan 20 kilogram), in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde
hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
2.
hij op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2011 tot en met 15 november 2011 in de gemeente Zwolle, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of vervoerd en/of afgeleverd en/of verstrekt aan
- [medeverdachte 1] ([adres 5] te [plaats]) en/of
- [medeverdachte 2] ([adres 6] te [plaats]) en/of
- [medeverdachte 3] ([adres 7] te [plaats]) en/of
- [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] ([adres 8] te [plaats]) en/of
- [medeverdachte 6] ([adres 9] te [plaats]) en/of
- [medeverdachte 7] ([adres 10] te [plaats]
en/of één of meerdere tot nu toe onbekend gebleven personen een hoeveelheid hennepplanten en/of hennepstekken, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
3.
hij op of omstreeks 15 november 2011 in de gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in garagebox [nummer] op/aan de [adres 3]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 3000 hennepplanten en/of hennepstekken, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2011 tot en met 15 november 2011 in de gemeente Zwolle en/of op één of meerdere locaties elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), (telkens) opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, welke werd gevormd door verdachte en/of één of meer medeverdachten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van (een) misdrijf/misdrijven, namelijk
- het (al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf dan wel bedrijfsmatig) opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of vervoeren en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of aanwezig hebben van één of meerdere kilogram(men) hennep en/of hennepstekken en/of een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijn de hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen
krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet en/of welke organisatie (mede) door hem, verdachte, en/of één of meer medeverdachte(n) is opgericht en/of aan welke organisatie (mede) door hem, verdachte, en/of één of meer medeverdachte(n) feitelijk leiding is/werd
gegeven en/of tot het plegen van bovengenoemd(e) misdrijf/misdrijven (mede) door hem, verdachte, en/of één of meer van zijn medeverdachte(n) opdracht is/werd gegeven en/of aan welke bovengenoemde verboden gedraging(en) (mede) door hem, verdachte, en/of één of meer van zijn medeverdachte(n) feitelijk leiding is/werd gegeven;
art 11a Opiumwet
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2011 tot en met 15 november 2011, in de gemeente Zwolle, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, immers heeft hij, verdachte, en/of een of meer van zijn mededader(s) (telkens) enig(e) geldbedrag(en) verworven, voorhanden gehad,
overgedragen en/of omgezet, althans (telkens) van die/dat geldbedrag(en) gebruik gemaakt door de aanschaf van onder meer:
- een of meerdere auto's, te weten:
* een personenauto, merk Porsche, kenteken [kenteken 1], en/of
* een personenauto, merk Mini Cooper, kenteken [kenteken 2], en/of
* een personenauto, merk BMW X6, kenteken [kenteken 3], en/of
* een personenauto, merk Ferrari, kenteken [kenteken 4], en/of
- een televisie, merk Bang&Olufsen met 4 geluidsboxen en/of
- een of meerdere horloges, te weten o.a.:
* horloge, merk Cartier, kleur zwart, en/of
* horloge, merk Tag Heijer, kleur zwart, en/of
* horloge, merk Audemars Piquet, en/of
- sieraden en/of een sieradenkistje (te weten: 2 gouden ringen, 1 paar
oorbellen in doosje Antonellis, 3 gouden ringen, 2 zilveren kettingen, 3
armbanden zwart/zilver Baraka) en/of
- een of meerdere woning(en)/ pand(en), te weten o.a.:
* pand/woning aan de [adres 1] te [plaats], en/of
* pand/woning aan de [adres 11] te [plaats], en/of
* pand/woning aan de [adres 2] te [plaats], en/of
* pand/woning aan de [adres 12] te [plaats] (50% eigendom), en/of
* pand/woning aan de [adres 13] te [plaats] (50% eigendom), en/of
* pand/woning aan de [adres 14] te [plaats] (50%) en/of
- een woonschip ([woonschip]),
althans luxe/dure en/of op geld waardeerbare goederen,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven
geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig
misdrijf;
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht.
Ten gevolge van een kennelijke vergissing staat in de tenlastelegging in het onder 1 ten laste gelegde in de zevende regel "[straat]" in plaats van "[weg]" en in de tiende regel “[weg]” in plaats van “[straat]”. De rechtbank ziet het voorgaande als kennelijke verschrijvingen en herstelt deze verschrijvingen door bij beide verschrijvingen het laatste te lezen voor het eerste. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting wordt de verdachte daardoor in de verdediging niet geschaad.
VOORVRAGEN [1]

Geldigheid dagvaarding

Met betrekking tot de onder 5 ten laste gelegde zinsnede “
althans luxe/dure en/of op geld waardeerbare goederen”oordeelt de rechtbank dat uit het voornoemde ten laste gelegde niet naar voren komt welke goederen hier mee worden bedoeld.
De rechtbank zal derhalve dit gedeelte van de tenlastelegging als onvoldoende specifiek nietig verklaren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat voor het overige de dagvaarding geldig is.

Bevoegdheid rechtbank De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak.

De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie


Ne bis in idem
De rechtbank heeft - in navolging van de raadsman van verdachte - vastgesteld dat verdachte zowel in het onder 1 ten laste gelegde als in het onder 3 ten laste gelegde wordt verweten een hoeveelheid hennep aanwezig te hebben gehad in een garagebox [nummer] aan de [adres 3]. Het tenlastegelegde onder 1 betreft meer handelingen dan het aanwezig hebben, gedurende een langere periode dan onder 3 ten laste is gelegd, maar het onder 1 ten laste gelegde beslaat eveneens hetzelfde verwijt als onder 3 ten laste is gelegd.
De rechtbank zal derhalve het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde wegens strijd met het “ne bis in idem”-beginsel dat een verdachte niet tweemaal voor hetzelfde feit kan worden vervolgd.
Daarnaast heeft de verdediging op een tweetal gronden bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Deze verschillende gronden zullen achtereenvolgend worden besproken.

•Startinformatie

Standpunt van de verdediging
Kort gezegd heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de informatie waarop het strafrechtelijk onderzoek naar verdachte is gestart, te weten de CIE-informatie en de klachten van omwonenden over stankoverlast in de onmiddellijke omgeving van de [adres 1] en de [adres 2] te [plaats], onvoldoende zijn bevestigd. Bij gebreke aan een genoegzame verantwoording en grondslag van de verdenking jegens verdachte moet het openbaar ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat de CIE-informatie uit het jaar 2010, waaruit kan worden opgemaakt dat verdachte in hennep handelde, in combinatie met de klachten met betrekking tot stankoverlast in de onmiddellijke omgeving van het woonhuis van verdachte en het kantoor van verdachte op 4 december 2010 en 4 maart 2011, voldoende aanleiding was om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen. De officier van justitie acht de grondslag van de verdenking en het daarop gebaseerde nader onderzoek dan ook rechtmatig. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht het verweer te verwerpen.
Het oordeel van de rechtbank
In januari 2010 is CIE-informatie ter beschikking gesteld waarin wordt gesteld dat verdachte, de voormalige eigenaar van Sky High, actief is in de hennephandel. In diezelfde CIE-informatie wordt ook gesteld dat het pand schuin tegenover de woning van verdachte eigendom is van verdachte en hij dit pand gebruikt voor de opslag en verwerking van hennep. Bij dit pand zouden meerdere leveranciers hun gedroogde hennep komen afleveren.
Op 30 november 2010 is CIE-informatie ter beschikking gesteld waarin wederom wordt gesteld dat verdachte actief is in de hennephandel en kantoor houdt in een pand, gelegen aan de [adres 2] te [plaats], schuin tegenover zijn woning. Volgens de CIE-informatie koopt verdachte dagelijks hennep in van derden op dit kantoor. [verdachte 4] (de vader van verdachte) bevoorraadt Sky High dagelijks vanuit deze woning ([adres 2] te [plaats]). Zo wordt verder gesteld dat in de woning een kluis staat waar met name de opbrengst van de verkoop van hennep wordt bewaard. Voorts zou verdachte actief zijn met het kweken van hennep en diverse hennepkwekerijen in bezit hebben.
Op 4 december 2010 wordt bij de politie melding gemaakt van een sterke wietlucht rondom het pand aan de [adres 2]. Op 4 maart 2011 klaagt een omwonende dat er rondom de woning aan de [adres 2] om de drie maanden een sterke wietlucht wordt waargenomen.
Uit het proces-verbaal van de politie IJsselland d.d. 26 februari 2009 valt op te maken dat reeds eerder op 19 november 2008, bij een misdrijf, een aantal zakken met henneptoppen in beslag zijn genomen waarop dactyloscopische sporen zijn aangetroffen. Eén van deze sporen kon worden teruggeleid naar verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde startinformatie voldoende grondslag heeft gevormd voor een opsporingsonderzoek en een redelijk vermoeden van schuld van strafbare feiten op basis waarvan nader onderzoek kon worden verricht. Het door de verdediging gedane beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dienaangaande slaagt derhalve niet.

Opgewekt vertrouwen
Standpunt van de verdediging
Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd, dat de rol van haar cliënt binnen de coffeeshop Sky High (hierna te noemen: Sky High) aan de Van Karnebeekstraat te Zwolle, te weten het van buiten de coffeeshop bevoorraden van de handelsvoorraad van de coffeeshop tot 500 gram, reeds jarenlang is gedoogd door politie, gemeente en justitie. Volgens de raadsvrouw is de vervolging jegens verdachte derhalve onverenigbaar met de beginselen van een goede procesorde, omdat bij haar cliënt, door aan het openbaar ministerie toe te rekenen uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen), te weten het gedogen, het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat hij niet (verder) zou worden vervolgd. Zij heeft daartoe gesteld dat verdachte in zijn rol van bevoorrader van Sky High heeft gefunctioneerd met uitdrukkelijke toestemming van politie, gemeente en justitie. Deze uitdrukkelijke toestemming kan worden opgemaakt uit de omstandigheid dat politie, gemeente en justitie op de hoogte waren van het aantal bezoekers van Sky High, de omzet en dus de verkochte hoeveelheden en er kennelijk binnen het driehoeksoverleg niet voor is gekozen, zo blijkt ook uit de bij de rechter-commissaris afgelegde getuigenverklaringen van onder andere verbalisanten, gemeentefunctionarissen, officieren van justitie en de burgemeester, te controleren op die aanvoer en/of de bewaarplaatsen. Tevens heeft de raadsvrouw aangevoerd dat opmerkelijk en relevant daarbij ook is dat verdachte meerdere keren in direct contact met de opsporende instanties is geweest - in verband met een inbraak, een geplande overval, of als verdachte – waarbij steeds kennelijk bij de politie en het openbaar ministerie de rol van verdachte bij de bevoorrading en hoeveelheden aanleiding hadden kunnen geven voor opsporing en/of vervolging, maar dat dit uitdrukkelijk niet is gebeurd.
Voor het geval de rechtbank het standpunt van de verdediging niet deelt dat sprake is van opgewekt vertrouwen verzoekt de raadsvrouw subsidiair de volgende personen op te roepen en als getuige te horen: inzake de beraming van een overval op [verdachte 4] in 2006 : [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] en inzake de zaak [naam 1] d.d. 16 juli 2000: [getuige 4] en [getuige 5] alsmede om nadere stukken aan het dossier toe te voegen, te weten notulen en correspondentie betreffende verdachte en Sky High van de verschillende overlegorganen en instructies/verslagen binnen het openbaar ministerie.
Standpunten van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie heeft het openbaar ministerie geen enkele toezegging gedaan die bij verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen heeft kunnen wekken dat hij niet (verder) vervolgd zou worden. Daarnaast heeft de officier van justitie, onder verwijzing naar het “Checkpoint-arrest” van de Hoge Raad (ECLI:HR:NL:2013:7) gesteld dat de onderhavige zaak vergelijkbaar is en dat het openbaar ministerie tot het instellen van de vervolging had mogen besluiten.
Het oordeel van de rechtbank
Alvorens tot een oordeel te komen over de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in verband met een eventueel opgewekt vertrouwen, zal de rechtbank enkele overwegingen besteden aan achtereenvolgend het gedoogbeleid, de exploitatie en de handelsvoorraad van Sky High, de controle door politie, gemeente en justitie op de bedrijfsvoorraad en het toetsingskader in deze.
Het gedoogbeleid
De rechtbank stelt voorop dat uit de Aanwijzing Opiumwet van het College van Procureurs-Generaal, die gold in de in de tenlastelegging genoemde periode, kan worden opgemaakt dat bij het coffeeshopbeleid sprake is van het gedogen van bepaalde strafbare feiten. In het kader van dat gedoogbeleid heeft de gemeente Zwolle in haar Integraal Horecabeleid 2007 [2] , onder punt 3.0. de gedoogcriteria voor de coffeeshops uiteengezet.
Aan een coffeeshop kan een gedoogvergunning worden verleend onder bepaalde voorwaarden (de zogenoemde AHOJG-criteria: geen reclame maken (affichering; A), geen harddrugs voorhanden hebben of verkopen (harddrugs; H), geen overlast veroorzaken (overlast; O), niet toegankelijk zijn voor en niet verkopen aan jeugdigen (jeugd; J) en slechts een beperkte hoeveelheid verkopen per transactie (geringe hoeveelheid; G,) Indien een coffeeshop met een gedoogvergunning zich houdt aan die voorwaarden zal in beginsel tegen coffeeshops die op grond van het lokale driehoeksoverleg worden gedoogd, niet strafrechtelijk worden opgetreden. Tevens heeft de gemeente Zwolle in haar gedoogcriteria opgenomen dat de maximale handelsvoorraad van een coffeeshop met gedoogvergunning is vastgesteld op 500 gram. Deze omvang van 500 gram is volgens het landelijke coffeeshopbeleid de handelsvoorraad die een gemeente maximaal mag toestaan.
De rechtbank stelt vast dat door de gemeente Zwolle aan Sky High op 6 september 2010 een vervolggedoogvergunning [3] is verleend. Die vervolggedoogvergunning is op naam gesteld van medeverdachte [verdachte 2].
De exploitatie van Sky High en de handelsvoorraad
De rechtbank overweegt dat verdachte bij de politie [4] en ter terechtzitting [5] d.d. 13 januari 2014 heeft verklaard dat zijn rol rondom de exploitatie van Sky High voornamelijk betrekking heeft op de bevoorrading van de coffeeshop. Verdachte heeft verklaard dat hij niet de exploitant is van Sky High, maar dat zijn ex-vrouw, medeverdachte [verdachte 2], eigenaresse is van de coffeeshop en dat verdachte zich reeds vanaf de opening van de coffeeshop heeft beziggehouden met de “achterdeurproblematiek”. Dit houdt in dat verdachte de inkoop van hennep verzorgde via telers en de hennep leverde aan Sky High. Sky High betaalde voor de hennep die verdachte aan Sky High leverde [6] . Verdachte heeft voorts verklaard dat hij op de hoogte was van het feit dat in de coffeeshop niet meer dan 500 gram handelsvoorraad aanwezig mag zijn.
Volgens de vader van verdachte, medeverdachte [verdachte 4] [7] werd de (grotere) voorraad aan de [adres 2] te Zwolle opgeslagen, de zogenaamde “stashes”. [verdachte 4] heeft voorts verklaard dat in het pand aan de [weg] een kluis aanwezig was waarin de voorraad voor Sky High werd bewaard en dat van daaruit de voorraad in de coffeeshop door hem wordt bijgevuld, soms wel tot driemaal per dag. Indien verdachten [verdachte 1] of [verdachte 4] niet aanwezig waren, nam medeverdachte [verdachte 3] [8] de honneurs waar. Medeverdachte [verdachte 3] had een sleutel van het kantoor aan de [adres 2] te Zwolle als ook een sleutel van de kluis in het kantoor waar de wietvoorraad in werd bewaard. Ook heeft medeverdachte [verdachte 3] wel eens, bij afwezigheid van medeverdachte [verdachte 4], de wiet van de telers ingenomen ten behoeve van Sky High. Medeverdachte [verdachte 3] verleende dus de nodige hand- en spandiensten, zodat de exploitatie van Sky High continue was gegarandeerd.
De controle door politie, gemeente en justitie op de bedrijfsvoorraad van Sky High
Naar aanleiding van nadere onderzoekswensen zijn als getuigen bij de rechter-commissaris gehoord, [getuige 6]; [getuige 7]; [getuige 8]; [getuige 9]; [getuige 10]; [getuige 11]; [getuige 12]; [getuige 13]; [getuige 14]; [getuige 15]; [getuige 16]; [getuige 17] en [getuige 18].
Voornoemde personen zijn als ambtsdragers direct of indirect betrokken geweest bij het lokale driehoeksoverleg danwel de eventuele controle op de AHOJG-criteria en de maximale handelsvoorraad.
De rechtbank stelt vast dat uit de verklaringen van deze getuigen valt op te maken dat het onder de diverse ambtsdragers algemeen bekend was dat er een grotere handelsvoorraad dan de maximaal geldende 500 gram moet zijn geweest gezien de omstandigheid dat Sky High een zeer goed lopende coffeeshop was en nog steeds is.
Voorts stelt de rechtbank vast dat uit de getuigenverklaringen naar voren is gekomen dat vanuit het driehoeksoverleg geen opdracht is gegeven om op die 500 gramsnorm te controleren. Ook een Bibob-melding betreffende Sky High in 2009 heeft niet geleid tot controle en evenmin tot enig nader onderzoek, laat staan tot een bestuursrechtelijke sanctie.
Het toetsingskader
De Hoge Raad [9] heeft in zijn arrest van 2 juli 2013, het zogenaamde “Checkpoint-arrest”, met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie het volgende overwogen:
“De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde (vgl. HR 6 november 2012, LJN BX4280, NJ 2013/109).
2.4.2.
Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het openbaar ministerie gedane, of aan het openbaar ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd.
Aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen aan wie geen bevoegdheden in verband met de vervolgingsbeslissing zijn toegekend kan zulk gerechtvaardigd vertrouwen dat (verdere) vervolging achterwege zal blijven evenwel in de regel niet worden ontleend (vgl. HR 8 mei 2012, LJN BW5002).
2.4.3.
Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld doet zich ook voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur (dat in de strafrechtspraak in dit verband ook wel wordt omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging).”.
De rechtbank zal dienen te beoordelen of in casu sprake is van een zo uitzonderlijk geval als door de Hoge Raad in het hiervoor genoemde arrest bedoeld.
De rechtbank constateert daarbij dat verdachte weliswaar niet als exploitant of beheerder op de vervolggedoogvergunning inzake Sky High d.d. 6 september 2010 staat vermeld, maar dat
uit het dossier blijkt dat verdachte vanaf de opening van de coffeeshop zeer nauw betrokken is geweest bij de exploitatie van de coffeeshop en dat zijn rol sedertdien onveranderd is geweest. De werkzaamheden van verdachte zijn zo nauw verweven met de werkzaamheden van de exploitante van de coffeeshop (medeverdachte [verdachte 2]) dat de rechtbank hierin reeds aanleiding ziet om het verweer van verdachte dat ziet op de gedoogsituatie aan toetsing te onderwerpen. Daar komt bij dat verdachte specifiek op hem betrekking hebbende omstandigheden noemt, waaruit een gerechtvaardigd vertrouwen zou zijn te destilleren dat hij niet zou worden vervolgd.

Gerechtvaardigd vertrouwen
De rechtbank dient dus te toetsen of verdachte uit aan het openbaar ministerie toe te rekenen uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat hij niet (verder) zou worden vervolgd voor de op de tenlastelegging vermelde feiten.
De rechtbank stelt mede aan de hand van het landelijke en gemeentelijke gedoogbeleid vast dat van expliciet gedogen van het aanhouden van een externe bedrijfsvoorraad van meer dan 500 gram hennep nooit sprake is geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank kon verdachte uit de omstandigheid dat politie, gemeente en justitie al dan niet impliciet wetenschap hadden van de aanwezigheid van een externe bedrijfsvoorraad en het vervolgens daarop niet (actief) handelen, niet het vertrouwen ontlenen dat hij daarvoor niet zou worden vervolgd. Immers, het uitblijven van handhavend optreden kan niet op één lijn worden gesteld met een door het OM gedane, of aan het OM toe te rekenen, uitlating (aldus ook de Hoge Raad in voormelde Checkpoint-zaak).
Daarbij stelt de rechtbank vast dat verdachte zelf kennelijk ook niet de opvatting was toegedaan dat de externe bedrijfsopslag ongemoeid zou worden gelaten, nu verdachte (in zijn verhoor van 24 november 2011) bij de politie heeft verklaard dat de zaak op naam van zijn echtgenoot is gezet vanwege de risico’s van de achterdeurproblematiek, dat hij de inkoop en levering aan Sky High doet en dat hij weet dat het illegaal is.
Van het eerste door de Hoge Raad genoemde uitzonderlijke geval is derhalve geen sprake.

Het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging
Voorts dient de rechtbank te beoordelen of er sprake is van een aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing, zodat die vervolging in strijd is met het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging, omdat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.
Hoewel verkoop van hennep in de coffeeshop niet mogelijk is zonder aanvoer van hennep naar de coffeeshop, is dit laatste – in beginsel – nog steeds verboden. Dit is de kern van de zogenaamde achterdeurproblematiek, van welke problematiek verdachte zich ook bewust was. Het moge zo zijn dat het gedoogbeleid als onredelijk en hypocriet wordt ervaren, feit is dat er op dit moment noch maatschappelijke noch politieke consensus bestaat over de wijze waarop met de achterdeurproblematiek moet worden opgelost. Hier wordt verschillend over gedacht. Het is niet aan de rechter maar aan de wetgever om hierin keuzes te maken.
Bovendien moet op grond van de wassende stroom aan jurisprudentie op het gebied van coffeeshops geconstateerd worden dat deze officier van justitie beslist niet uniek is met zijn beslissing om te vervolgen en die vervolging voort te zetten. Die (verdere) vervolging is voorts in lijn met de Aanwijzing Opiumwet van het College van Procureurs-Generaal.
Alles afwegende kan in de gegeven omstandigheden niet worden geoordeeld dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met de (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.
Het voorgaande betekent dat het verweer van de verdediging wordt verworpen.
De rechtbank acht het openbaar ministerie (met inachtneming van hetgeen is vermeld onder het kopje “ne bis in idem”, voor het overige) ontvankelijk in de vervolging.
Er bestaan geen redenen voor schorsing van de vervolging
Het voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuigen en het voegen van stukken
Naar het oordeel van de rechtbank brengt de enkele omstandigheid dat de door de raadsvrouw genoemde getuigen mogelijk kennis hadden van aanwezigheid van een grotere dan toegestane handelsvoorraad bij verdachte niet mee, dat alsdan sprake zou zijn van een aan het openbaar ministerie toe te rekenen uitlating en/of gedragingen waaraan verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat hij niet zou worden vervolgd. Daarbij komt dat het verzoek tot het horen van getuigen en het voegen van stukken voor het overige onvoldoende concreet is en onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank acht het horen van de getuigen en het voegen van stukken niet noodzakelijk en wijst het verzoek af.
BEWIJSOVERWEGINGEN [10]

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen onder 1, 3, 4 en 5 ten laste is gelegd.
De officier van justitie heeft met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde en met betrekking tot de in de tenlastelegging onder 5 genoemde goederen vrijspraak gevorderd.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten bepleit. De raadsvrouw heeft daartoe primair aangevoerd dat de grondslag voor de verdenking als onrechtmatig dient te worden aangemerkt en derhalve al het bewijs dient te worden uitgesloten. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte betrokken is geweest bij de ten laste gelegde feiten.

Het oordeel van de rechtbank

De grondslag voor de verdenking
Hiervoor heeft de rechtbank reeds overwogen dat de grondslag voor de verdenking en het vervolgonderzoek rechtmatig is geweest. Er is geen sprake van een vormverzuim. Het verweer wordt verworpen.
De bewijsmiddelen
De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen,
het navolgende.
Gezien de samenhang van de ten laste gelegde feiten zal de rechtbank de betreffende bewijsmiddelen gezamenlijk bespreken.

1.

Op 24 november 2011 heeft verdachte [11] bij de politie het volgende verklaard:
(..)
V: Hoe ben jij in de onderneming Sky High gekomen?
A: Ik ben daarmee begonnen in de jaren dat ik ook als vervoerder werkte. Een vriend van mij werkte in een coffeeshop en ik had in de gaten dat daar geld in te verdienen viel. Twee weken later had ik een pand gehuurd en ben begonnen. Dat was in de begin jaren 90. Dat was hetzelfde pand als waar de Sky high ook nu nog zit.
V: Welke rechtsvorm had Sky High toen?
A: Ik ben begonnen als eenmanszaak. Op een gegeven moment heb ik de zaak op [verdachte 2] haar naam gezet, zij was toen mijn vriendin. We hebben dat toen gedaan vanwege de risico’s die de achterdeurproblematiek met zich mee bracht. Ik had een gedoogvergunning en als ik dan gepakt zou worden met de bevoorrading dan konden ze de gedoogvergunning intrekken. (..)V: Hoe waren de werkzaamheden van de bestuurders verdeeld?
A: Ik deed de inkoop, zorgde dus voor de bevoorrading van de shop en [verdachte 2] deed de boekhouding. We stonden in die tijd ook samen wel in de shop. Tegenwoordig hebben we wel personeel en staan we niet meer zo vaak achter de balie.
(..) Toen we die BV zijn begonnen begon het ook beter te lopen. Volgens mij was het zo rond 2004. Je kunt stellen dat het vanaf het begin een stijgende lijn vertoonde.
V: Hoe werd de administratie verzorgd?
A: Dat doet [verdachte 2]. Dat is haar pakkie aan. (..)[verdachte 2] deed ook de personeelszorg.
V: Wat was jouw rol binnen Sky High?
A: Ik deed het grijze gebeuren, zeg maar. De achterdeur. Ik kocht de softdrugs in van de telers.
V: Hoe werd de winst uit de onderneming verdeeld?
A: Toen [verdachte 2] en ik nog samen waren was er volgens mij een gezamenlijke rekening. Volgens mij heb ik ook een tijd een vast salaris gehad. Aan het eind van het jaar bleef er geld over en dat was voor ons samen. Officieel ben ik van [verdachte 2] gescheiden in 2007, maar ik was al eerder niet meer bij haar.
V: Wanneer ben jij uit de onderneming Sky High gegaan?
A: Dat was volgens mij in 1994 of 1995 geweest. Toen is de zaak op [verdachte 2] haar naam gezet. In 1994/1995 is het omgezet in een BV. Toen ging de gemeente protesteren en in 2007/2009 is de zaak weer een eenmanszaak geworden op [verdachte 2] haar naam. Gedurende het bestaan van de Sky High heb ik altijd voor de bevoorrading gezorgd.
(..)
A: Na de scheiding krijg ik alimentatie vanuit de Sky High. Mijn voorschot is maandelijks 10.000 euro. Aan het einde van het jaar volgt een naberekening. Dat was voor 2010 iets van
400.000 euro bruto. Dat is dus de winst uit de onderneming.
(..)
V: Waaruit bestaat het “facilitair zijn aan de onderneming” zoals genoemd in het scheidingsconvenant?
A: Dat houdt in dat ik de bevoorrading van Sky High blijf doen, dus de achterdeurproblematiek.
V: Waaruit bestaan jouw werkzaamheden nu voor Sky High in het kader van het scheidingsconvenant?
A: Ik doe dus de inkoop en lever aan Sky high. Ik weet dat het illegaal is, maar hoe moet het anders. In de shop mag je maximaal 500 gram hebben en dat is het. Dat is dus onwerkbaar.
(..)

2.

Ter terechtzitting op 13 januari 2014 heeft verdachte [12] het volgende verklaard:
(..) Ik faciliteerde. (..) Ik betaalde de telers met geld uit de coffeeshop. (..) Ik krijg betaald uit de zaak. (..) Ik kreeg apart geld voor de hennep. Die alimentatie was daar apart van. (..)

3.

Op 15 februari 2012 heeft medeverdachte [verdachte 2] [13] het volgende bij de politie verklaard:
(..)
V: Hoe bent u in de onderneming Sky High gekomen?
A: In 1990 zijn [verdachte 1] en ik de coffeeshop Sky High in de van Karnebeekstraat in Zwolle
begonnen. We hebben hetzelfde pand waar we nu inzitten destijds gehuurd en zijn
daar toen begonnen. (..)

4.

Op 16 februari 2012 heeft medeverdachte [verdachte 2] [14] het volgende bij de politie verklaard:
V: Wat is uw rol binnen Sky High?
A: ik ben eigenaar
(..)
Ik ben sinds jaar en dag eigenaar van Sky High te Zwolle, aan de van Karnebeekstraat. In goed overleg met gemeente en politie leid ik de zaak volgens de richtlijnen van de gedoogbeschikking.
(..)

5.

Uittreksel van de Kamer van Koophandel [15] waaruit blijkt dat medeverdachte [verdachte 2] eigenaar is van Sky High sinds 01-01-2004.
Proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming [16] inzake [verdachte 4]:
Uit het proces-verbaal blijkt dat verdachte bij aanhouding op 15 november 2011 een plastic tas bij zich had met als inhoud:
- 1 wit doosjes met tipjes
- 1 doos grote vloei van het merk Smoking Weed:
- 5 NL, 10 zakjes, totaal gewicht 6,7 gram
- 10 NL, 10 zakjes, totaal gewicht 12,3 gram
- 10 Shiva, 10 zakjes, totaal gewicht 14 gram
- 5 DD, 60 zakjes, totaalgewicht 3 8,4 gram
- 10 DD, 40 zakjes, totaalgewicht 50,8 gram
- 5 OB, 10 zakjes, totaalgewicht 6,4 gram
- 5 SM, 10 zakjes, totaalgewicht 6,7 gram
- SlO H, 10 zakjes, totaalgewicht 9 gram
- 10 WW, 10 zakjes, totaalgewicht 11,4 gram
- 10 Polm, 5 zakjes, totaalgewicht 7,05 gram
- Voorgedraaide joint, aantal 75 stuks.

7.

Op 15 november 2011 heeft medeverdachte [verdachte 4] [17] bij de politie het volgende verklaard:
(..)
V: U gaf net aan dat u vanmiddag op straat bent aangehouden.
A: Ik stap uit de auto, ik was bij de coffeeshop Sky High aan de Van Karnebeekstraat. Ik wilde daar iets afgeven, dat doe ik altijd. Dat doe ik al jaren.
(..)
V: Wij zijn vanmiddag bij u in de cel geweest. Mijn collega is bij u geweest om de code van de kluis te vragen. Weet u waarom dit was?
A: Dat klopt dat heb ik gegeven. Ik heb goed meegewerkt. Ik wilde in eerste instantie de code niet gegeven omdat het geld in de kluis van de coffeeshop is en ik was daar verantwoordelijk voor.
V: Wat zou het bedrag in de kluis zijn?
A: Het was van de hele week, ik denk zo’n 25.000 euro.
V: Wist u toen u vanmiddag werd aangehouden waarvoor u werd aangehouden?
A: Eerst niet. Ik zag dat kaartje wel. Maar toen ze die plastic tas afpakten, een plastic Albert Heijn tas volgens mij, dacht ik wel dat het om de wiet ging.
V: Hoe lang doet u dit al?
A: Al jaren. Zo lang als ik daar woon. Acht jaar al. Ik heb daar nooit moeilijk over gedaan. Ik heb kantoor aan huis en ik krijg dan een fax met daarop de bestelling wat ik in een zak moet doen en dan breng ik dat heen. Maar de coffeeshop mag niet zoveel hebben. 500 gram
maximaal. In de kast zitten allemaal laden. Ik pak uit de laden de bestelling die ik via de fax krijg. Soms een keer per dag maar soms ook drie keer per dag.
V: Van wie is die kast met voorraad?
A: Van de coffeeshop.
V: Maar die kast staat in uw huis.
A: Ja. Dat klopt. Dat kan gebeuren.
V: Van wie is de coffeeshop?
A: Van mevrouw [verdachte 2].
V: Hoe noemt u mevrouw [verdachte 2]?
A: Ik noem haar [verdachte 2].
V: Maar op sommige dagen gaat u drie keer per dag naar de coffeeshop.
A: Ja dat klopt. Anders moet mijn zoon dat doen.
V: Dus u doet dat voor uw zoon?
A: Ja dat klopt. Voor mijn zoon [verdachte 1].

8.

Op 16 november 2011 heeft medeverdachte [verdachte 4] [18] het volgende bij de politie verklaard:
(..)
V: Is de [adres 2] een koop of huurhuis?
A: (..) Ik huur het huis van mijn zoon [verdachte 1]. [verdachte 1] heeft het huis gekocht.
(..)
V: Bent u de enige die voorraad naar de coffeeshop brengt?
A: Ja, samen met [verdachte 1].
(..)
V: Hoe weet u wat op de bestelling staat?
A: In de kast met allerlei soorten wiet staat per soort er op wat er in zit. Ik heb er geen verstand van dus ik pak gewoon wat ik lees. (..) De wiet komt al bij ons in kleine zakjes, ik verpak dus niks.
(..)
V: Kent u dit?
0: Ik laat de verdachte een faxlijst zien afkomstig van Sky High.
A: Ja. Dit is een faxlijst. Oh. . . dit is van 14 november, dat is een nieuwe.
V: Maar hoe werkt dit dan?
A: Ik lees wat ze nog op voorraad hebben en dat vul ik aan tot een gewicht van 500 gram omdat de coffeeshop niet meer op voorraad mag hebben. Ik reken dat een beetje uit, dat gaat nog prima. Ik heb thuis een lijst wat er ongeveer in de coffeeshop moet zijn. Er zijn ook
soorten bij die niet zo hard lopen.
(..)
V: Wat is de rol van [verdachte 2]?
A: Ze is eigenaar en directrice van de zaak. En ze doet de boekhouding. [verdachte 1] en [verdachte 2] hebben samen kinderen en ze hebben elkaar nodig in de coffeeshop. Hij is geen mede-eigenaar.
(..)
Ik kan u nog wel vertellen dat ik iedere dag de kas opmaak van de coffeeshop. In de kassacomputer in de shop wordt de omzet berekend en ik zorg iedere dag voor een kassalade
met kleingeld zodat er genoeg wisselgeld is.
V: Wie brengt de kassalade naar Sky High?
A: Dat doe ik soms zelf, dat doe ik iedere ochtend als er nog niemand is.

9.

Op 16 november 2011 heeft medeverdachte [verdachte 4] [19] aanvullend bij de politie verklaard:
(..)
V: U had gisteren een sleutelbos bij u, daar zat onder andere de autosleutel van de Mercedes aan. Waar zijn die andere sleutels voor?
A: Die ene sleutel hoort bij de voorraadkast van de coffeeshop.
(..)
V: Wie heeft er nog meer een sleutel van de voorraadkast?
A: Alleen [verdachte 1].
V: En [verdachte 3] dan?
A: [verdachte 3] volgens mij niet maar [verdachte 3] heeft wel een sleutel van het kantoor aan de [weg] volgens mij. [verdachte 1] regelt dat allemaal.
(..)

10.

Op 25 november 2011 heeft medeverdachte [verdachte 4] [20] het volgende bij de politie verklaard:
(..)
V; Hoe verdient [verdachte 1] zijn geld?
A; Hij verdient zijn geld met het inkopen en leveren van de hennep aan de Sky high. Wat ze nodig hebben koopt [verdachte 1] in. Wat er voor financiële afspraken zijn tussen [verdachte 1] en [verdachte 2] weet ik niet.
(..)
V; Uit onderzoek is gebleken dat [verdachte 3] een tijdje in de woning van [verdachte 1] heeft gezeten toen [verdachte 1] en [naam 2] op vakantie waren. Hoe zit dat?
A; [verdachte 3] moest toen op de woning passen. Als er geleverd moet worden aan de Sky High en ik kan niet dan doet [verdachte 3] dat. Toen [verdachte 1] op vakantie ging zat er genoeg in de kluis om de shop voor die 3 weken te voorzien. Dat was dus geen probleem.
(..)
A; Nou, dat zei ik als ik eens niet kon dan deed [verdachte 3] dat. Hij maakte dan de bestelling in orde en bracht het naar de shop. Dat was zo afgesproken met [verdachte 1]. Ik belde hem ook wel eens op omdat ik die dag niet kon. Hij deed dat dan.
V; Waar komt de wiet vandaan die is aangetroffen in uw kantoor?
A; Dat wordt door [verdachte 1] ingekocht. Een teler komt bij hem op kantoor met wiet en [verdachte 1] koopt dat dan. [verdachte 1] brengt het spul dan vervolgens naar een thuiswerker die de wiet in kleine gripzakjes stopt. Ook rolt die de joints die zijn aangetroffen in de kluis. Dat komt dan weer op kantoor en die stop ik dan in de kluis. Als de Sky High dan een bestelling door geeft dan maak ik die bestelling in orde en breng die weg. Als ik of [verdachte 1] eens een keer niet kan dan kan het ook zo zijn dat [verdachte 3] dat doet.
(..)
V; Bij de doorzoeking hebben we gezien dat de wiet in zakjes zit en dat er voorgerolde joints bij waren. Wie weegt die zakjes af en rolt die joints?
A; Dat doet dus die thuiswerker waar [verdachte 1] de wiet heen bracht. [verdachte 1] heeft meerdere thuiswerkers, volgens mij 3 of 4. (..)
V; Wie werken er allemaal bij Sky High en wat voor functie hebben zij daar?
A; [verdachte 2] is de eigenaresse en zij is daar ook regelmatig. (..)
V; U heeft verklaard dat u elke dag de kas opmaakt van de coffeeshop. Ook geeft u aan dat u de opbrengst afstort bij een bank. Hoe gaat dat in zijn werk?
A; Ik of [verdachte 1] gaan ‘s ochtends naar de shop. Daar staat dan in de kluis de kassa met de opbrengst van de dag daarvoor. Ik heb dan een andere kassalade met nieuw wisselgeld voor de komende dag. De kassa met de opbrengst van de dag ervoor nemen wij dan mee. Op de [weg] controleer ik de kassa. Tel het geld en doe dat in de kluis op de [weg]. Ik krijg een of twee keer in de week een sms-je van [verdachte 2] die mij aangeeft dat ik een bepaald bedrag naar de bank moet brengen. Ik breng dat geld dan in een sealbag naar de Frieslandbank op de burgemeester van Rooyensingel. Ik vul die formulieren ook in, in drievoud. Een gaat naar kantoor op de [weg], een naar de Friesland bank en een gaat naar [verdachte 2].
Dat wat ik nu beschrijf deed [verdachte 1] of ik.
(..)

11.

Op 28 november 2011 heeft medeverdachte [verdachte 3] [21] het volgende bij de politie verklaard:
(..)
V; Ken je [verdachte 1]?
A; Ja, die ken ik wel.
V; Wat is jouw bemoeienis met Sky High?
A; [verdachte 1] is verbonden aan de Sky High. Hij levert de wiet aan de Sky. Normaal gesproken brengt de vader van [verdachte 1] de wiet naar de Sky en als hij niet kon dan bracht ik de hennep. Ik had een sleutel van het kantoor en ik had ook een sleutel van de kluis in het kantoor waar de
wiet in zat.
(..)
V; De indruk die wij hebben is dat jij min of meer de rechterhand van [verdachte 1] bent.
A; Ja ik help met dingen.
(..)
V; Kwam je vaak in de Sky?
A; Jawel, ik deed daar wel eens een klusje als dat nodig was, en verder ook vaak om slap te ouwehoeren. Ik rook zelf ook wel eens joint. [verdachte 1] die vroeg dan aan mij of ik dit of dat wilde doen, ik deed dat dan. Het kwam ook wel voor dat ik zelf iets zag en dat dan deed.

12.

Op 29 november 2011 heeft medeverdachte [verdachte 3] [22] het volgende bij de politie verklaard:
(..)
V; Hoe zit het met de organisatie rondom Sky High? Wie doet wat?
A; Ik weet dat [verdachte 2] de Sky op naam heeft, [verdachte 1] zorgt voor de inkoop en de Sky wordt bevoorraadt door Opa. Ik verleen hand en spandiensten voor [verdachte 1], zoals ik gisteren ook al heb verklaard.
V; Je hebt gisteren aangegeven dat je wel eens klusjes doet voor [verdachte 1]. Wat kun je daarover vertellen?
A; Als Opa uit eten gaat of iets dergelijks dan breng ik de wiet ook wel naar de shop. De bestelling komt dan via de fax binnen, ik word dan vanuit de shop gebeld. Ik ga dan naar het kantoor aan de [weg] en maak de bestelling in orde en lever die af bij de shop. Ik zie het
niet als een vaste verplichting. Af en toe wordt mij iets gevraagd en als mij dat past dan doe ik het.
(..)
V; [verdachte 1] en [verdachte 4] hebben verklaard dat [verdachte 1] de hennep inkoopt van telers. Dat doet hij aan de [weg]. Wat kun je daar over zeggen?
A; Ik ben daar inderdaad wel eens bij geweest. (..)
V; Toen [verdachte 1] op vakantie was en jij in zijn woning zat. Wat heb je toen gedaan met betrekking tot de hennep?
A; Over het algemeen heeft opa toen de shop bevoorraad. Ik heb het in die tijd ook wel gedaan. Opa is in de avond wel eens moe en hij kwakkelt wat met zijn gezondheid dus de avondvulling deed ik vaak.
V; Heb jij wel eens hennep ingenomen van telers wat bestemd was voor de Sky High?
A; Daar ga ik verder niet op in. Ja, ik heb dat inderdaad wel een paar keer gedaan. [verdachte 1] was immers op vakantie en dan moet de zaak wel doorgaan. Ik heb ze nooit betaald, [verdachte 1] betaalde ze als hij terug was of opa betaalde de telers. (..)
V; Als de hennep is ingekocht wat gebeurt er dan mee?
A; Dan gaat het naar thuiswerkers. Ik heb daar nooit bemoeienis mee gehad. Ik weet ook niet wie dat zijn. (..)

13.

Proces-verbaal van doorzoeking ter beslagneming [23] d.d. 15 november 2011 inzake de woning aan de [adres 2] te [plaats] (verblijfadres medeverdachte [verdachte 4]):
Op dinsdag 15 november 2011, omstreeks 15.40 uur, werd door de officier van justitie (..), binnengetreden in een woning, [adres 2] [plaats] (..).
Op het adres [adres 2] te [plaats] staan ingeschreven en waren op het moment van doorzoeking aanwezig: [verdachte 4], geboren op [geboortedatum]-1927 (..)
Uit het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming kan worden opgemaakt dat in totaal in beslag is genomen: Hennep met een totaal nettogewicht van 8344,09 gram alsmede 1350 joints.

14.

Het expertiseverslag regionale Recherche Ondersteuning [24] inzake aangetroffen verdovende middelen tijdens de zoeking gehouden aan de [adres 2] te [plaats].
GEWICHT / aantal Hennep / hash
8.344,09 gram Netto totaal
Joints: 1.350 stuks totaal
Goederen: Aan hoedanigheid, vorm, kleur en geur herken ik deze goederen als zijnde Hennep en Hash van het ras Cannabis.
Door mij, verbalisant is met behulp van de Drugs field Test Kit monsters genomen van het in
beslaggenomen materiaal en indicatief getest op 17-11-2011.
Ik zag daarbij dat de inhoud van het testbuisjes direct verkleurden van helder/doorzichtig naar rood. Hetgeen indicatief is voor de aanwezigheid van Cannabis.

15.

Het expertiseverslag regionale Recherche Ondersteuning [25] inzake aangetroffen verdovende middelen tijdens de aanhouding van medeverdachte [verdachte 4].
GEWICHT / aantal Hennep / hash
- 5 NL, 10 zakjes, totaal gewicht 6,7 gram
- 10 NL, 10 zakjes, totaal gewicht 12,3 gram
- 10 Shiva, 10 zakjes, totaal gewicht 14 gram
- 5 DD, 60 zakjes, totaalgewicht 3 8,4 gram
- 10 DD, 40 zakjes, totaalgewicht 50,8 gram
- 5 OB, 10 zakjes, totaalgewicht 6,4 gram
- 5 SM, 10 zakjes, totaalgewicht 6,7 gram
- SlO H, 10 zakjes, totaalgewicht 9 gram
- 10 WW, 10 zakjes, totaalgewicht 11,4 gram
- 10 Polm, 5 zakjes, totaalgewicht 7,05 gram
- Voorgedraaide joint, aantal 75 stuks.
Goederen: Aan hoedanigheid, vorm, kleur en geur herken ik deze goederen als zijnde Hennep en Hash van het ras Cannabis.
Door mij, verbalisant is met behulp van de Drugs field Test Kit monsters genomen van het in
beslaggenomen materiaal en indicatief getest op 18-11-2011.
Ik zag daarbij dat de inhoud van het testbuisjes direct verkleurden van helder/doorzichtig naar rood. Hetgeen indicatief is voor de aanwezigheid van Cannabis.

16.

Het echtscheidingsverzoekschrift [26] van verdachte en [verdachte 2], inhoudende het door voornoemde personen ondertekende echtscheidingsconvenant waaruit het onder sub b. genoemde onderdeel valt op te maken dat verdachte aan de onderneming Sky High verbonden zal blijven zo als hij dat de drie voorafgaande boekjaren heeft gedaan.
Citaat: ”
de man faciliteert het welslagen van de onderneming in dezelfde mate als de man de afgelopen 3 boekjaren heeft gedaan”.

17.

Het echtscheidingsverzoekschrift [27] van verdachte en [verdachte 2], inhoudende het door voornoemde personen ondertekende echtscheidingsconvenant waaruit het onder 2.1 en 2.3 vastgestelde blijkt dat verdachte alimentatie ontvangt aan de hand van winst van de onderneming Sky High.
2.1 De vrouw zal met ingang van 1 juli 2005 maandelijks bij vooruitbetaling aan de man een voorschot van € 10.000,00 op de bruto alimentatie betalen.
(..)
2.3 De in artikel 2.1 vastgestelde alimentatie is vastgesteld aan de hand van de
navolgende aannames en omstandigheden c.q. voorwaarden:
a.
In de onderneming Sky High is in de boekjaren 2000 tot en met 2004 een nettowinst uit onderneming voor belastingen van gemiddeld circa € 439.000,00 per jaar gerealiseerd, een ander volgens aangehechte berekening. De nettowinst uit onderneming kent een dalende tendens en bedroeg in 2004 € 326.412,00. Bij de vaststelling van de alimentatie gaan partijen in eerste instantie uit van een nettowinst uit onderneming van € 240.000,00 per jaar, daarbij rekening houdend met de voornoemde dalende tendens en de liquiditeitspositie van de onderneming.
Overwegingen met betrekking tot de ten laste gelegde feiten
De rechtbank overweegt dat uit voornoemde bewijsmiddelen valt op te maken dat verdachte en zijn medeverdachten, allen een substantiële rol hebben vervuld bij de exploitatie van Sky High ten aanzien van de bevoorrading en de bedrijfsvoering van voornoemde coffeeshop.
Verdachte heeft de zogenaamde achterdeurproblematiek geheel voor zijn rekening genomen, terwijl zijn ex-vrouw en tevens exploitante van de coffeeshop, medeverdachte [verdachte 2], de administratieve zaken rondom de coffeeshop voor haar rekening nam. Zij onderhield onder andere de contacten met politie en de gemeente en droeg zorg voor de boekhouding en het personeel.
Verdachte heeft in het kader van die achterdeurproblematiek zorggedragen voor de aanlevering van de benodigde handelsvoorraad van Sky High door onder andere de hennep voor Sky High in te kopen. Verdachte kreeg daarvoor het benodigde geld van Sky High. Vervolgens liet verdachte de hennep door thuiswerkers bewerken, waarna die hennep door verdachte werd geleverd aan de Sky High.
De vader van verdachte, medeverdachte [verdachte 4] (woonachtig aan de [adres 2] te [plaats]), verzorgde grotendeels het aanvullen van de voorraad van Sky High.
Aan de [adres 2] te [plaats] bevond zich een kluis waar de ingekochte en bewerkte hennep werd bewaard. Indien de coffeeshop aanvulling van de voorraad behoefde, was de procedure als volgt: vanuit de coffeeshop werd door een van de medewerkers een fax naar [verdachte 4] aan de [adres 2] te [plaats] verzonden waarop werd aangegeven hoeveel van elke soort hennep nog op voorraad was, zodat medeverdachte [verdachte 4] dat kon aanvullen tot een gewicht van totaal 500 gram. [verdachte 4] maakte “de bestelling” dan klaar en bracht die naar Sky High.
Indien verdachte of medeverdachte [verdachte 4] niet aanwezig waren, nam medeverdachte [verdachte 3] die rol met betrekking tot het aanvullen van de handelsvoorraad van Sky High over. [verdachte 3] had een sleutel van het kantoor aan de [adres 2] te [plaats] en een sleutel van de kluis in het kantoor waar de wietvoorraad in werd bewaard.
Ook heeft medeverdachte [verdachte 3] weleens, bij afwezigheid van verdachte, de wiet van de telers ingenomen ten behoeve van Sky High. Kortom, [verdachte 3] verleende de nodige hand- en spandiensten, zodat de exploitatie van Sky High continue was gegarandeerd.
Ook met betrekking tot het financiële gedeelte van de exploitatie van Sky High vervulden zowel verdachte als medeverdachten [verdachte 4] en [verdachte 2] een eigen rol. [verdachte 4] maakte elke dag de kas op voor Sky High en zorgde elke dag voor een kassalade met kleingeld, zodat er voldoende wisselgeld aanwezig was in de coffeeshop. De kassalade met de opbrengst van de dag daarvoor werd door [verdachte 4] meegenomen. In zijn woning aan de [adres 2] controleerde hij de kassalade, maakte de kas op en borg het geld op in de kluis. Eén of twee keer per week ontving [verdachte 4] een sms-je van medeverdachte [verdachte 2] waarin zij aangaf welk bedrag hij naar de bank moest brengen. [verdachte 4] bracht dit geld dan in een sealbag naar de betreffende bank. Hij vulde de benodigde formulieren in, in drievoud. Eén exemplaar werd bewaard op het kantoor aan de [adres 2] te [plaats], één exemplaar was voor de bank en één exemplaar ging naar medeverdachte [verdachte 2].
[verdachte 4] heeft verklaard dat hij of zijn zoon (verdachte) dit klusje voor hun rekening namen.
Het onder 1 ten laste gelegde (handel in hennep c.q. aanwezig hebben van hennep)
De rechtbank is van oordeel dat, gezien het voornoemde in onderlinge samenhang bezien, er sprake is van een dusdanig samenwerkingsverband dat gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met medeverdachten [verdachte 2], [verdachte 4] en [verdachte 3], ten aanzien van, kort gezegd, de handel in hennep ten behoeve van de bevoorrading van Sky High, alsmede het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep in een pand aan de [adres 2] te [plaats].
De rechtbank acht derhalve het onder 1 ten laste gelegde zoals voornoemd, wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een grote hoeveelheid hennep aanwezig heeft gehad in de panden/woningen aan de [adres 1] te [plaats], de [adres 3] (garagebox) en de [adres 4] te [plaats]. In het pand aan de [adres 1] is tijdens de zoeking geen hennep aangetroffen. Voorts biedt het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om tot een bewezenverklaring te komen voor de aan verdachte ten laste gelegde aanwezigheid van hennep in de garagebox aan de [straat] en in het pand aan de [adres 4] te [plaats].
De rechtbank zal verdachte derhalve van dat gedeelte van de tenlastelegging vrijspreken.
Het onder 4 ten laste gelegde (leiding geven aan een criminele organisatie)
Om van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht te kunnen spreken is vereist dat sprake is van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Van deelname is sprake als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel beoogde oogmerk. Voor strafbare deelname is voorts voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet dat er een organisatie bestaat en dat die organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Wetenschap van een of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd, is niet vereist, als de dader maar weet dat de organisatie het begaan van misdrijven beoogt. Evenmin is vereist dat de betrokkene daadwerkelijk heeft deelgenomen aan (alle) gepleegde misdrijven, noch dat hij heeft samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie.
De rechtbank is van oordeel dat reeds uit de aard van een coffeeshop als onderneming voortvloeit dat sprake is van bestaande structuren en daarmee van een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts blijkt (onder meer) uit de verklaringen van verdachte en medeverdachte [verdachte 2], en meer in het bijzonder uit de afspraken die zijn vastgelegd in het echtscheidingsconvenant omtrent ieders rol bij Sky High, dat sprake is van een georganiseerd verband.
Het georganiseerde verband was tevens duurzaam nu uit de verklaringen van verdachten en uit de nadere stukken in het dossier is komen vast te staan dat deze gang van zaken reeds vanaf de start van de coffeeshop (begin jaren 90) hetzelfde was.
Het georganiseerde verband had tot oogmerk de handel in hennep, zulks in het kader van de bevoorrading en bedrijfsvoering van Sky High, waarvan de deelnemers van het georganiseerde verband op de hoogte waren dat dit een misdrijf betrof.
Uit het dossier komt naar voren dat verdachte en medeverdachte [verdachte 2] binnen deze organisatie een beslissende en leidinggevende rol vervulden, terwijl medeverdachten [verdachte 4] en [verdachte 3] diverse hand- en spandiensten verleenden om de exploitatie van de coffeeshop te garanderen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een structurele en duurzame samenwerking tussen voornoemde personen gericht op - kort gezegd - de hennephandel, dat deze samenwerking professioneel van aard was en dat verdachte mede hieraan feitelijk leiding heeft gegeven.
Vrijspraak met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde (handel in hennep c.q. verstrekken hennepstekken/planten)
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
De rechtbank zal verdachte van deze feiten vrijspreken.
Vrijspraak met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde (witwassen)
Met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat voor een veroordeling voor “witwassen” is vereist, dat komt vast te staan dat verdachte de illegale herkomst van gelden of voorwerpen heeft verborgen of verhuld, in die zin dat (criminele) opbrengsten aan het zicht van politie en justitie zijn onttrokken, zodat opsporing wordt voorkomen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het onderhavige geval niet worden vastgesteld dat sprake is van voornoemd aspect van verhullen of verbergen door verdachte en/of zijn medeverdachten. Verdachte heeft volledig inzicht gegeven in zijn financiën, welke financiën onder meer zijn vastgelegd in het echtscheidingsconvenant. Daarnaast is tijdens het strafrechtelijk onderzoek naar verdachte geen niet te verwachten geldstroom aangetroffen anders dan verdachte zelf reeds had aangegeven.
Naar het oordeel van de rechtbank kan derhalve het onder 5 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. De rechtbank zal verdachte van dit feit vrijspreken.

BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 4 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 april 2011 tot en met 15 november 2011 in de gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bewerkt en vervoerd en afgeleverd en verstrekt aan Coffeeshop Sky High en/of [verdachte 2] (een) hoeveelhe(i)d(en) hennep, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan:
* de [adres 2] te [plaats] (kantoor verdachte [verdachte 1]),
een grote hoeveelheid hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
4.
hij in de periode van 1 april 2011 tot en met 15 november 2011 in de gemeente Zwolle, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, welke werd gevormd door verdachte en medeverdachten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het opzettelijk bewerken en vervoeren en afleveren en verstrekken en aanwezig hebben van hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijn de hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
en welke organisatie (mede) door hem, verdachte, en één medeverdachte is opgericht en aan welke organisatie (mede) door hem, verdachte, en één medeverdachte feitelijk leiding is/werd gegeven.
Van het onder 1 en 4 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Het bewezene levert op:
1.
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,meermalen gepleegd
strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht,
en
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod,meermalen gepleegd
strafbaar gesteld bij artikel 11van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
4.
Als leider deelnemen aan een organisatie die als oogmerk heeft het plegen van misdrijven,
strafbaar gesteld bij artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Ontbrekend materiële wederrechtelijkheid:
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat aan het handelen van verdachte de wederrechtelijkheid ontbreekt waardoor haar cliënt zou moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat door het handelen van verdachte een hoger maatschappelijk doel werd gediend, namelijk de openbare orde en rust alsmede de regulering van de in het geding zijnde middelen.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich over het ontbreken van de materiele wederrechtelijkheid niet uitgelaten.
Het oordeel van de rechtbank
Voor een te honoreren beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid is vereist, dat door het handelen van verdachte in strijd met de betreffende wettelijke bepaling, het doel dat met deze bepaling wordt beoogd, beter is gediend.
De rechtbank overweegt dat het gedoogbeleid van de gemeente Zwolle is ingesteld met als doel de rust, de overlast door drugstoeristen en het gebruik van softdrugs te reguleren. Daartoe zijn voor de coffeeshops een aantal criteria opgesteld waaraan de coffeeshops zich dienen te houden, waaronder de 500 gramsnorm inzake de aanwezige handelsvoorraad.
De rechtbank overweegt vervolgens dat er geen sprake is van een op de coffeeshop rustende (rechts)plicht die ertoe dwingt om, naast het reeds ingevoerde drugsbeleid, in het belang van die regulering, alle klanten die zich aandienen te bedienen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden aangenomen dat door het stelselmatig overtreden door verdachte van voornoemd gesteld gedoogcriterium betreffende de maximale handelsvoorraad, de doelstellingen zoals door de gemeente met het gedoogbeleid wordt beoogd, beter worden gerealiseerd. Bovendien is naar het oordeel van de rechtbank dit samenstel van factoren naar maatschappelijke opvattingen niet zodanig nastrevenswaardig, dat op grond daarvan moet worden geoordeeld dat dit tot een voor verdachte zodanige noodzaak heeft geleid dat verdachtes handelen hiermee niet wederrechtelijk is geweest. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.

STRAFBAARHEID van de VERDACHTE

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.

MOTIVERING VAN STRAF OF MAATREGEL

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 306 dagen voorwaardelijk alsmede een geldboete van € 50.000,-, waarvan € 25.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft voor het geval de rechtbank toch tot een bewezenverklaring en strafbaar verklaring komen, verzocht verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel conform artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

Het oordeel van de rechtbank

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend. De rechtbank overweegt hieromtrent in het bijzonder nog
het navolgende.
Algemeen:
De strafbaarstelling van drugsdelicten dient ertoe om het drugsgebruik tegen te gaan en te reduceren (zeker voor zover dat leidt tot gezondheids- en sociale schade) en om de maatschappelijke schade te voorkomen en te verminderen, die aan het gebruik van, de productie van en de handel in drugs is verbonden.
De Opiumwet maakt een onderscheid tussen enerzijds een lijst met harddrugs met een onaanvaardbaar risico (zoals heroïne en cocaïne) en anderzijds een lijst met softdrugs, te weten “cannabisproducten”, waarvan de risico’s door de wetgever minder groot zijn ingeschat. De strafbedreiging beoogt de beschikbaarheid van drugs tegen te gaan. Harddrugs kennen een strenger strafklimaat dan softdrugs.
De Nederlandse overheid heeft daarnaast een gedoogbeleid in het leven geroepen, het zogenaamde coffeeshopbeleid, waarbij onder strikte voorwaarden de verkoop van softdrugs in coffeeshops wordt gedoogd.
Binnen het landelijk gedoogkader is in de gemeente Zwolle beleid gemaakt met betrekking tot de verkoop van softdrugs vanuit coffeeshops, dat is opgenomen in het Integraal Horecabeleid. Het achterliggende doel van dit coffeeshopbeleid is om de in de samenleving bestaande behoefte aan softdrugs in goede banen te leiden en om overlast en verstoring van de openbare orde tegen te gaan.
Het is een feit van algemene bekendheid dat dit coffeeshopbeleid hybride trekken vertoont. Enerzijds is de verkoop van cannabisproducten vanuit een coffeeshop met een gedoogvergunning, onder stringente voorwaarden, toegestaan. Anderzijds is het vervaardigen, telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren en het in grotere hoeveelheid aanwezig hebben van die hennepproducten strafbaar, waardoor het voor de exploitanten van die coffeeshops niet goed mogelijk is om de coffeeshops te bevoorraden en een voor een behoorlijke bedrijfsvoering noodzakelijke voorraad aan te houden of de noodzakelijke hoeveelheden hennepproducten in te kopen. Dit staat algemeen bekend als de “achterdeurproblematiek”.
Die achterdeurproblematiek speelt ook in deze strafzaak een rol. De bewezen verklaarde feiten zijn begaan in het kader van de exploitatie van de coffeeshop Sky High. Aan (mede-)verdachte [verdachte 2] is, als eigenaresse van Sky High, een gedoogvergunning verleend. Zij zorgde zelf voor de bedrijfsvoering (administratie, financiën en personeelszorg), [verdachte 1] zorgde voor de inkoop van de hennep, [verdachte 4] verzorgde de dagelijkse bevoorrading van Sky High en [verdachte 3] verrichtte af en toe hand- en spandiensten, waaronder ook de bevoorrading van Sky High en het innemen van hennep van telers.
Bij de politiefunctionarissen, die in het verleden controles op de naleving van de gedoogvoorwaarden (de AHOJG-criteria) hebben uitgevoerd, staat Sky High bekend als een goed lopende coffeeshop, met een grote omzet, die zich in het algemeen altijd keurig aan de gedoogvoorwaarden heeft gehouden. In het pand van Sky High is nooit meer dan 500 gram aan hennepproducten aangetroffen. Voorts is niet anders gebleken dan dat Sky High er een deugdelijke boekhouding op nahoudt en dat aanzienlijke bedragen aan belasting worden afgedragen.
De voorraad hennep, die aan de [weg] is aangetroffen (ruim 8 kilo hennep en 1350 joints), dient evenwel óók als een handelsvoorraad ten behoeve van Sky High te worden aangemerkt. Deze handelsvoorraad had een dusdanige omvang, dat hierdoor de in de gedoogvoorwaarden toegestane handelsvoorraad van 500 gram ver werd overschreden.
De werkwijze, waarmee vanuit de [weg] de voorraad hennep in Sky High meermalen per dag op peil werd gehouden, staat op gespannen voet – om niet te zeggen: is in strijd – met de in de gedoogvergunning opgenomen voorwaarde dat de exploitant van de coffeeshop maximaal 500 gram cannabisproducten als handelsvoorraad aanwezig mag hebben. Dit mag bij de verdachten [verdachte 1] en [verdachte 2] bekend worden verondersteld. Weliswaar hebben [verdachte 1] en [verdachte 2] ervoor gezorgd dat in de coffeeshop zelf nooit meer dan 500 gram aan hennepproducten voorradig was, maar uiteraard dient een buiten de coffeeshop aangehouden handelsvoorraad ook aan Sky High te worden toegerekend. Dat de politie daarop niet controleerde doet daaraan niets af.
[verdachte 1] en [verdachte 2] hebben zich, ter verdediging, onder meer beroepen op de onwerkbaarheid van de situatie waarin de verkoop van hennep aan de voordeur onbeperkt is toegestaan, maar de inkoop aan de achterdeur strafbaar is.
Toch is de rechtbank van oordeel dat het coffeeshopbeleid tamelijk duidelijk en overzichtelijk is, namelijk als volgt. Coffeeshops mogen niet meer dan 500 gram aan hennep op voorraad hebben. Bedrijfsmatige teelt en handel is verboden en wordt actief opgespoord en vervolgd. Particulieren wordt toegestaan om maximaal 5 hennepplanten in huis te hebben en er mag geen sprake zijn van beroeps- of bedrijfsmatige teelt. Dat betekent dat exploitanten van coffeeshops hun hennep dus moeten inkopen bij particulieren die niet meer dan 5 hennepplanten in huis hebben en bij wie geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige teelt. Met die gegevens is het een illusie om te menen dat je een coffeeshop met een omzet als die van Sky High kunt runnen zonder je in te laten met het plegen van strafbare feiten. Dat hadden [verdachte 1] en [verdachte 2] zich moeten realiseren toen zij aan een coffeeshop van een dergelijke omvang begonnen. In zoverre hebben zij – waar zij zich beklagen over de achterdeurproblematiek – boter op hun hoofd.
Datzelfde geldt echter voor de lokale autoriteiten. Uit de verhoren bij de rechter-commissaris blijkt dat de politiefunctionarissen, die betrokken waren bij de controles van Sky High, zich bewust waren van de achterdeurproblematiek en zich realiseerden dat er bij Sky High wel sprake moest zijn van externe voorraden en tussentijdse bevoorrading. Niet gebleken is echter, dat er ooit actief gecontroleerd is op of navraag gedaan is naar de bevoorrading van Sky High en de eventuele aanwezigheid van voorraden op andere plaatsen dan in Sky High.
De bij het coffeeshopbeleid betrokken gemeenteambtenaren (inclusief de burgemeester) benaderen het coffeeshopbeleid vooral vanuit een oogpunt van openbare orde en het voorkomen van overlast en straathandel. Zij hadden vanuit dat oogpunt geen belang bij een kritische opstelling ten aanzien van de achterdeur. In het verlengde van de politie en de gemeente heeft ook het openbaar ministerie gedurende het 21-jarige bestaan van Sky High nooit eerder opsporingsonderzoeken geëntameerd. Eerdere (opsporings)onderzoeken zijn de rechtbank althans niet gebleken. Het geheel wekt stellig de indruk dat de in de lokale driehoek verenigde gezagsdragers steeds hebben wegkeken van de achterdeur van Sky High en dat Sky High mede daardoor kon groeien tot een omvang als zij nu heeft.
De vraag is nu welke straffen aan de verdachten dienen te worden opgelegd, voor zover het gedragingen betreft in het kader van de exploitatie van Sky High, gelet op de hiervoor omschreven context van het coffeeshopbeleid.
In de Aanwijzing Opiumwet van het College van Procureurs-Generaal staat met betrekking tot de opsporing en vervolging in het kader van het coffeeshopbeleid het volgende geschreven:
De handhaving van de gedoogcriteria ligt (…) primair bij de burgemeester in de uitoefening van zijn sluitingsbevoegdheid ex artikel 13b van de Opiumwet. De strafrechtelijke handhaving door het Openbaar Ministerie is het sluitstuk op de bestuurlijke handhaving door de gemeente. Het integrale beleid ten aanzien van coffeeshops dient ertoe om tot een evenwichtige inzet van de verschillende beheersingsinstrumenten te komen. Naast het strafrechtelijke instrumentarium is in artikel 13b Opiumwet een bestuursdwangbevoegdheid opgenomen die door de burgemeester kan worden uitgeoefend (…). Deze bevoegdheid kan ook worden gebruikt ten aanzien van coffeeshops die zich niet aan de voorwaarden houden. De bevoegdheid van de burgemeester doet op geen enkele wijze afbreuk aan de bevoegdheden om strafrechtelijk op te treden.
De rechtbank is van oordeel dat de vervolging in deze concrete zaak een trendbreuk vormt op het sinds jaar en dag gevolgde gedoogbeleid, waarbij geen acht werd geslagen op de bevoorrading aan de achterdeur of de aanwezigheid van voorraden buiten de coffeeshop. Daarbij heeft de rechtbank echter een integrale visie op de bedrijfsvoering van coffeeshops van een omvang als die van Sky High in het requisitoir van de officier van justitie node gemist. Welke omvang van coffeeshops staat de driehoek nu voor ogen? Wat doet dat met de bestaansmogelijkheden van deze coffeeshops? Hoe verhoudt zich dat tot het belang voor de openbare orde en het voorkomen van overlast en straathandel aan de ene kant en het belang van het reduceren van drugsgebruik aan de andere kant? En wat gaat dat in de toekomst betekenen voor het handhavingsniveau van de gedoogcriteria in de gemeente Zwolle, met name aan de achterdeur?
Overigens dringt de vraag zich op in hoeverre ten aanzien van Sky High sprake is van een geïntegreerde aanpak, nu [verdachte 1] en [verdachte 2] ter terechtzitting onweersproken hebben verklaard dat de bedrijfsvoering van Sky High op dit moment nog onverminderd door gaat.
Met betrekking tot de verdachte [verdachte 1]:
Kennelijk staat de officier van justitie voor een stringente toepassing van de gedoogcriteria, met name die met betrekking tot de toegestane voorraad. Zoals hiervoor overwogen ziet de rechtbank hierin een trendbreuk ten opzichte van de meer passieve opstelling in het verleden. Dat zo zijnde, is de rechtbank van oordeel dat nu eerst volstaan had moeten worden met een waarschuwing dat de regels van het gedoogbeleid voortaan strikter kunnen worden toegepast dan in het verleden is gebleken. De rechtbank zal daarom in verband met de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, bepalen dat aan verdachte [verdachte 1] deze keer – op basis van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht – geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
De beslissing is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 9a en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart de dagvaarding partieel nietig voor wat betreft de onder feit 5 ten laste gelegde zinsnede “
althans luxe/dure en/of op geld waardeerbare goederen”.
De rechtbank verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde.
Het onder 2 en 5 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het onder 1 en 4 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld.
Het onder 1 en 4 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het bewezene is strafbaar en verdachte is strafbaar.
De rechtbank bepaalt dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Aldus gewezen door mr. F. Koster voorzitter, mrs. F.E.J. Goffin en J. de Ruiter-Kok, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van den Hoek als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 februari 2014.
Mrs. F.E.J. Goffin en S.A. van den Hoek voornoemd zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar met paginanummering aangeduide processen-verbaal en andere stukken, betreft dit op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van de Regiopolitie IJsselland, Regionale Recherche ondersteuning, Team HEEG, onder dossiernummer 2011031463, opgemaakt op 21 september 2012.
2.Rapport Integraal Horecabeleid 2007, pagina 67 en verder.
3.Vervolggedoogvergunning van de gemeente Zwolle aan coffeeshop Sky High d.d. 6 september 2010.
4.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte 4] d.d. 24 november 2011, pagina’s 92 tot en met 97
5.Proces-verbaal ter terechtzitting 13 januari 2014.
6.Zie het proces-verbaal van verhoor, zoals reeds genoemd onder voetnoot 10.
7.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [verdachte 4] d.d. 15 november 2011, pagina’s 206 tot en met 209.
8.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 28 november 2011, pagina’s 172 tot en met 174 en proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 29 november 2011, pagina’s 175 tot en met 177.
9.Hoge Raad ECLI:NL:HR:2013:7.
10.Wanneer hierna wordt verwezen naar met paginanummering aangeduide processen-verbaal en andere stukken, betreft dit op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van de Regiopolitie IJsselland, Regionale Recherche ondersteuning, Team HEEG, onder dossiernummer 2011031463, opgemaakt op 21 september 2012.
11.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte 1] d.d. 24 november 2011, pagina’s 92 tot en met 97.
12.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 13 januari 2014.
13.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [verdachte 2] d.d. 15 februari 2012, pagina’s 281 tot en met 282.
14.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [verdachte 2] d.d. 16 februari 2012, pagina’s 283 tot en met 284.
15.Uittreksel Kamer van koophandel d.d. 18 juli 2012, pagina 1686.
16.Proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming d.d. 15 november 2011 en het expertiseverslag d.d. 18 november 2011, pagina’s 301 tot en met 304.
17.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [verdachte 4] d.d. 15 november 2011, pagina’s 206 tot en met 209.
18.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [verdachte 4] d.d. 16 november 2011, pagina’s 210 tot en met 214.
19.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [verdachte 4] d.d. 16 november 2011, pagina’s 215 tot en met 217.
20.Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [verdachte 4] d.d. 25 november 2011, pagina’s 222 tot en met 226.
21.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [verdachte 3] d.d. 28 november 2011, pagina’s 172 tot en met 174.
22.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [verdachte 3] d.d. 29 november 2011, pagina’s 175 tot en met 177.
23.Proces-verbaal ter doorzoeking en in beslagneming d.d. 15 november 2011, inclusief de lijst met in beslag genomen goederen als bijlage , pagina’s 194 tot en met 199.
24.Het expertiseverslag regionale Recherche Ondersteuning inzake de aangetroffen verdovende middelen tijdens de zoeking gehouden aan de [adres 2] te [plaats] d.d. 18 november 2011, met fotobijlagen, pagina’s 719 tot en met 732.
25.Het expertiseverslag regionale Recherche Ondersteuning inzake de aangetroffen verdovende middelen tijdens de aanhouding van medeverdachte [verdachte 4] op 15 november 2011, p. 303 en 304.
26.Echtscheidingsverzoekschrift d.d. 23 januari 2008 tussen [verdachte 4] en [verdachte 2], tevens inhoudende het echtscheidingsconvenant, pagina’s 1655 tot en met 1681.
27.Echtscheidingsverzoekschrift d.d. 23 januari 2008 tussen [verdachte 4] en [verdachte 2], tevens inhoudende het echtscheidingsconvenant, pagina’s 1655 tot en met 1681.