ECLI:NL:RBOVE:2014:906

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 februari 2014
Publicatiedatum
25 februari 2014
Zaaknummer
Awb 13/2443 en 2444
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.F. Bijloo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ambtenarenstatus van eisers na faillissement van Stichting Kunst en Cultuur Overijssel

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 14 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee eisers en de Gedeputeerde Staten van Overijssel. De eisers, die voorheen werkzaam waren bij de Stichting Kunst en Cultuur Overijssel (KCO), hebben beroep ingesteld tegen besluiten van de Gedeputeerde Staten, die hun bezwaren tegen de afwijzing van hun verzoeken om erkenning van de B3-status en toekenning van een werkloosheidsuitkering deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaarden. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 31 januari 2014, waarbij eiser [naam 1] in persoon verscheen, bijgestaan door mr. G.M. Holthaus-Buys, en eiser [naam 2] werd bijgestaan door mr. B. Borst. De Gedeputeerde Staten werden vertegenwoordigd door mr. J.S.C. Liebrand-Vos en mr. F. Plekenpol.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat eisers nooit een ambtelijke aanstelling hebben gehad bij de Provincie Overijssel en dat hun arbeidsovereenkomsten met de KCO en haar rechtsvoorgangster, de Stichting Culturele Raad Overijssel, privaatrechtelijk van aard waren. Dit betekent dat zij niet als ambtenaren in de zin van de Ambtenarenwet kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft verder geconcludeerd dat de besluiten van de Gedeputeerde Staten geen publiekrechtelijke rechtshandelingen zijn en derhalve geen besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en de bezwaren van eisers alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is de Gedeputeerde Staten veroordeeld in de proceskosten van eiser [naam 2] en is bepaald dat het griffierecht aan beide eisers moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat hoger beroep open voor belanghebbenden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummers: Awb 13 / 2443
Awb 13 / 2444

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de geschillen tussen

[eiser 1], wonende te Kampen,

en
[eiser 2]wonende te Zwolle,
gemachtigde: mr. B. Borst, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, te Leusden,
en

Gedeputeerde Staten van Overijssel,

verweerder.
Procesverloop
Eisers waren laatstelijk werkzaam in dienst van de Stichting Kunst en Cultuur Overijssel (hierna te noemen: KCO) te Zwolle. Deze stichting is op 4 december 2012 failliet verklaard. In verband daarmee zijn de arbeidsovereenkomsten tussen KCO en eisers door de curator beëindigd.
Bij brief van 26 november 2012 hebben eisers zich tot verweerder gewend met het verzoek om erkenning van de B3-status van KCO, toekenning van een (bovenwettelijke) werkloos-heidsuitkering door de Provincie Overijssel en herplaatsing in een passende functie en/of aanbieding van een vacante vacature bij de Provincie Overijssel.
Bij brieven van 26 maart 2013 heeft verweerder op die verzoeken gereageerd. De daartegen door eisers gemaakte bezwaren zijn bij besluiten van 13 september 2013 deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen die beslissingen beroep ingesteld.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 31 januari 2014. Eiser [naam 1]is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. G.M. Holthaus-Buys, terwijl eiser [naam 2]is bijgestaan door zijn gemachtigde mr. B. Borst, voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.S.C. Liebrand-Vos, advocaat te Zwolle, en mr. F. Plekenpol, medewerker van de Provincie Overijssel.

Overwegingen

In deze zaken dient de rechtbank in de eerste plaats te beoordelen of verweerder op goede gronden heeft besloten de bezwaren van eisers gedeeltelijk ontvankelijk en ongegrond te verklaren. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. Artikel 7:1, eerste lid, van de Awb regelt dat degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep in te stellen, in het algemeen eerst bezwaar moet maken.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel, voor zover hier van belang, wordt met een besluit gelijkgesteld een andere handeling van een bestuursorgaan waarbij een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet (AW) als zodanig, hun nagelaten betrekkingen of hun rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
Ingevolge artikel 1, eerste lid van de AW is ambtenaar in de zin van deze wet degene die is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn. Tot de openbare dienst behoren volgens het tweede lid van dit artikel alle diensten en bedrijven door de Staat en de openbare lichamen beheerd. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat geen ambtenaar in de zin van deze wet is degene, met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is gesloten.
Eiser [naam 1] is per 1 april 1983 en eiser [naam 2]per 1 juli 1986 op basis van een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst in dienst getreden bij de toenmalige Stichting Culturele Raad Overijssel (CRO), de rechtsvoorgangster van KCO.
Eisers hebben nimmer een ambtelijke aanstelling bij de Provincie Overijssel gehad. Het enkele feit dat de arbeidsovereenkomsten met de CRO op grond van de statutaire bepalingen van die stichting (mede) zijn ondertekend door de toenmalige commissaris der Koningin, betekent niet dat daardoor een arbeidsverhouding, laat staan een ambtelijk dienstverband, met de Provincie Overijssel is ontstaan. De CRO wordt in de arbeidsovereenkomsten ook als werkgever aangeduid.
Daargelaten of de CRO of KCO behoorden tot de openbare dienst, staat het feit dat die stichtingen met eisers een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst hadden gesloten, gelet op artikel 1, derde lid, van de AW, eraan in de weg om hen als ambtenaar in de zin van die wet aan te merken.
Het feit dat eisers op grond van de zogenoemde B3-status van KCO wel ambtenaar zijn in de zin van de Algemene burgerlijke pensioenwet maakt dat niet anders, aangezien het daarbij gaat om een andere status dan die van ambtenaar in de zin van de AW.
Nu eisers geen dienstverband hadden bij de Provincie Overijssel, en zij op grond van hun privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst met de CRO en/of KCO evenmin als ambtenaar in de zin van de AW kunnen worden aangemerkt, houden de beslissingen van verweerder van
26 maart 2013 over de rechtspositie van eisers geen publiekrechtelijke rechtshandelingen in en zijn deze beslissingen daarom geen besluiten in de zin van de Awb.
Uit het vorenstaande volgt dat eisers geen bezwaar op grond van de Awb konden maken tegen de beslissingen van verweerder van 26 maart 2013. Indien eisers het niet eens waren met die beslissingen hadden zij dienaangaande een vordering bij de burgerlijke rechter moeten instellen.
Verweerder heeft de bezwaren van eisers ten onrechte gedeeltelijk ontvankelijk geacht en ongegrond verklaard. Verweerder had de bezwaren van eisers niet-ontvankelijk moeten verklaren. Voor zover verweerder de bezwaren van eisers niet-ontvankelijk heeft verklaard is dit gebeurd op basis van een onjuiste motivering.
De beroepen zijn gegrond en de bestreden besluiten zullen worden vernietigd. Met het oog op de finale beslechting van de geschillen zal de rechtbank de bezwaren van eisers alsnog niet-ontvankelijk verklaren en met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten.
De rechtbank acht voldoende termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten te veroordelen die eiser [naam 2]in verband met de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, zijnde de kosten van rechtsbijstand in verband met het beroepschrift en de behandeling ter zitting (2 punten ad € 487 bij een zaak van gemiddelde zwaarte, wegingsfactor 1). Eiser [naam 1]heeft zich in deze procedure laten bijstaan door mr. G.M. Holthaus-Buys. Nu zij ter zitting heeft verklaard de partner van eiser [naam 1]te zijn, is geen sprake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht die voor een proceskostenveroordeling in aanmerking komt.

Beslissing

De rechtbank,
verklaart de beroepen gegrond;
vernietigt de bestreden besluiten;
verklaart de bezwaren van eisers niet-ontvankelijk;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
veroordeelt verweerder in de kosten die eiser [naam 2]in verband met de behandeling van zijn beroep heeft moeten maken ad € 974, door verweerder te betalen aan eiser [naam 2];
gelast dat verweerder aan eisers [naam 1]en [naam 2]het door ieder van hen gestorte griffierecht ad € 160 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, rechter, en door hem en G. Kootstra als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:

\Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.