ECLI:NL:RBOVE:2014:897

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 februari 2014
Publicatiedatum
24 februari 2014
Zaaknummer
07/996506-10 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsprocedure met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel uit strafbare feiten

Op 24 februari 2014 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor valsheid in geschrifte en witwassen. De rechtbank heeft de verdachte, geboren in 1967 in Turkije, veroordeeld tot terugbetaling van € 228.007,- aan de Staat, als wederrechtelijk verkregen voordeel uit de gepleegde strafbare feiten. De officier van justitie had een vordering ingediend om het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op € 257.408,-. Tijdens de openbare terechtzitting op 10 februari 2014 heeft de verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M. van der Steeg, zijn standpunt toegelicht. De raadsvrouw voerde aan dat de verdachte beperkte draagkracht heeft en dat hij al een deel van het bedrag had terugbetaald aan betrokken ouders. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte voldoende draagkracht heeft om het bedrag te betalen, gezien zijn huidige werk en salaris. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op gegevens van de Belastingdienst, waaruit bleek dat de verdachte in totaal € 1.817.401 aan kinderopvangtoeslag had ontvangen, waarvan hij een percentage aan bemiddelingskosten had doorbetaald. Na aftrek van omzetbelasting en civiele vorderingen, kwam de rechtbank tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 228.007,- bedraagt. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de meervoudige kamer voor strafzaken.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Team strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 07/996506-10
Datum beslissing: 24 februari 2014
Beslissing op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1967 in [geboorteplaats] (Turkije),
wonende in [woonplaats], [adres].

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 257.408,=.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 10 februari 2014. Veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M. van der Steeg, advocaat in Deventer, is op de terechtzitting van 10 februari 2014 verschenen en op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting van 10 februari 2014 heeft de officier van justitie mr. J.W. Bollen zijn vordering gehandhaafd.
De raadsvrouw heeft aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat zij zich conformeert aan de vordering met dien verstande dat zij stelt dat verdachte is geconfronteerd met civiele vorderingen waarbij de betrokken ouders de door haar cliënt ingehouden provisie terugeisen. Cliënt heeft daarvan, zo stelt de raadsvrouw, € 4.800,= terugbetaald. Daarnaast heeft haar cliënt tweemaal een bedrag van € 2.000,= aan omzetbelasting betaald. Tot slot heeft de raadsvrouw gesteld dat haar cliënt een beperkte draagkracht heeft omdat hij een groot deel van zijn salaris gebruikt voor het aflossen van zijn schulden.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De vordering van de officier van justitie heeft betrekking op het verkregen voordeel, welke [verdachte] zou hebben verkregen uit het plegen van de strafbare feiten, zoals die hem zijn tenlastegelegd in de zaak onder parketnummer: 07/996506-10.
[verdachte] heeft op 10 februari 2014 voor de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, terecht gestaan voor onder meer valsheid in geschrifte, meermalen gepleegd en het een gewoonte maken van witwassen, beide in de periode van 1 oktober 2008 tot en met 24 mei 2011.
[verdachte] is bij vonnis van de rechtbank Almelo van 24 februari 2014 ter zake die feiten veroordeeld.
In deze procedure wordt derhalve als vaststaand aangenomen dat bovenstaande feiten door de veroordeelde zijn begaan. Uit de voor die bewezenverklaring gebruikte bewijsmiddelen is aannemelijk geworden dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen voordeel heeft genoten. Dit voordeel dient te worden ontnomen.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank neemt als grondslag van de ontnemingsvordering in aanmerking de in de strafzaak onder parketnummer 07/996506-10 tegen de veroordeelde bewezenverklaarde feiten, zoals deze hiervoor zijn weergegeven.
Daarnaast neemt de rechtbank bij het vaststellen van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel als uitgangspunt de berekening, zoals vastgelegd in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel [1] , behoudens voor zover daarvan hierna wordt afgeweken.
De rechtbank heeft bij haar beoordeling mede betrokken de door de raadsvrouw van veroordeelde en de officier van justitie ter zitting ingenomen standpunten dienaangaande.
De rechtbank stelt op grond van wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt vast.
De Belastingdienst heeft over de jaren 2008 tot en met 2011 in totaal € 1.817.401 aan kinderopvangtoeslag op de bankrekening van de echtgenote van [verdachte] overgemaakt. Dit bedrag heeft [verdachte] onder inhouding van 13,03% aan bemiddelingskosten doorbetaald aan de resp. vraagouders.
Het voordeel van [verdachte] bedraagt derhalve € 1.817.401 x 13,03% = € 236.807,--.
Op dit bedrag brengt de rechtbank € 4.000,-- aan omzetbelasting in mindering én een civiele vordering van € 4.800,--. Daardoor komt het door [verdachte] verkregen wederrechtelijk voordeel uit op een bedrag van
€ 228.007,--.
De rechtbank verwerpt het door de raadsvrouw gevoerde draagkrachtverweer en overweegt hieromtrent het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat [verdachte] geen draagkracht heeft en naar redelijke verwachting ook in de toekomst niet zal hebben
.[verdachte]
werkt nog en hij heeft naar eigen zeggen een redelijk salaris. Daarnaast heeft hij ter zitting verklaard dat hij de intentie heeft om al zijn schulden af te betalen.
In geval van hoger beroep zullen de gebruikte bewijsmiddelen worden opgenomen in een aanvulling bij deze beslissing.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 228.007,--.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Stam, voorzitter, mr. F.H.W. Teekman en mr. H. Bloebaum, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Veldhuis, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2014.

Voetnoten

1.Het schriftelijk bescheid, inhoudende het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van verbalisant J. Zwart, werkzaam als opsporingsambtenaar bij de Belastingdienst/FIOD/ kantoor Groningen , als opgenomen in het door de voornoemde verbalisant op respectievelijk ambtseed en belofte opgemaakte proces-verbaal van de FIOD/ECD van 24 januari 2013 als opgenomen in een doorgenummerde bundel met processen-verbaal en overige bescheiden onder de paginanummers 1 tot en met 10, met bijlagen.