Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
2.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
verder te noemen: TT,
3.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
verder te noemen: Quest,
4.[gedaagde sub 4],
5.[gedaagde sub 5],
1.Het procesverloop
5 december 2013.
2.De feiten
2.2. Bij vonnis van 17 oktober 2007 heeft deze rechtbank de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ‘Het Zorgbureau Twente B.V.’ (verder: HZT) in staat van faillissement verklaard. HZT was opgericht op 26 maart 2002.
sub 2 en sub 3, Quest en TT, waren de gezamenlijk bevoegde bestuurders van ZBH.
€ 335.989,-. Uitkering van dit laatste bedrag is door HZT goedgekeurd op 31 januari 2007. De activiteiten van HZT waren kort daarvoor, op 1 januari 2007, al gestaakt.
29 september 2004 een looncontrole uitgevoerd. Daarbij is geconstateerd dat HZT haar betalingen aan de zorgverleners niet verantwoordde in haar salarisadministratie.
“De rechtszaak tegen de belastingdienst is verloren. Dit betekent een claim van rond een miljoen voor achterstallige loonbelasting. De activiteiten zijn per 1-1-2007 gestaakt, sedert deze tijd zijn er geen inkomsten meer geweest. Inmiddels zijn er meerdere schuldeisers die niet meer betaald kunnen worden.”
“de overboeking van overtollige liquiditeiten van HZT naar haar aandeelhouder”.
per 31 december 2003 € 2.370.177,-,
per 31 december 2004 € 3.728.250,-,
per 31 december 2005 € 2.238.030,-,
per 31 december 2006 € 2.396.616,-, en
op 17 oktober 2007, de faillissementsdatum, € 2.421.516,-.
“De overtollige liquiditeiten van het Zorgbureau Holding B.V. zijn in 2004 als dividend over 2003 en 2004 (…) uitgekeerd aan haar aandeelhouders TT B.V. en Quest B.V.”.TT en Quest zijn de persoonlijke B.V.’s van [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5].
13 september 2010 vermeldt met betrekking tot de vordering van HZT op ZBH onder meer:
“In onze brief van 13-10-2009 wordt een toelichting gegeven op het resterende deel van zo’n € 800.000,- dat niet terug betaald kan worden aangezien dit vermogen verloren is gegaan bij andere failliete dochtermaatschappijen.”
2.22. Ten tijde van de dagvaarding bedroeg het voorlopig faillissementstekort € 724.195,53.
3.De vordering
artikel 2:248 lid 1 en lid 2 BW juncto artikel 2:10 BW en artikel 2:394 lid 3 BW, en dat deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest.
31 januari 2007, is een voorziening getroffen van € 845.000,- voor de vordering van HZT op ZBH wegens
“mogelijke oninbaarheid bij ZBH”.
4.Het verweer
4.9. De dividenduitkeringen over 2003 en 2004 van in totaal € 1.237.927,- zijn verrekend in rekening-courant met ZBH, waardoor de vordering van HZT op ZBH met dat bedrag is verminderd. Aan de vermindering van het dividend over 2004 ligt een mondeling besluit ten grondslag, dat is bevestigd in de jaarrekening die door directie en aandeelhouders is goedgekeurd.
5.De beoordeling
17 oktober 2004.
24 augustus 2007.
inrichtingvan de administratie aan de eisen voldeed, zegt nog niets over de deugdelijkheid en de volledigheid van de
inhoudvan de administratie.
5.8. Op 31 januari 2007 heeft HZT het op 1 maart 2006 op € 881.764,- vastgestelde dividend over 2004 teruggebracht tot een bedrag van € 335.989,-. Er blijkt echter niet van een genotuleerd besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders tot die reductie van het dividend. Dat is in strijd met artikel 2:120 lid 4 BW.
2:10 en 2:394 BW voortvloeiende administratie- en publicatieverplichtingen staat reeds hierom op grond van artikel 2:248 BW lid 2 vast, dat het bestuur van HZT zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld.
“In onze brief van 13-10-2009 wordt een toelichting gegeven op het resterende deel van zo’n € 800.000 dat niet terug betaald kan worden aangezien dit vermogen verloren is gegaan bij andere failliete dochtermaatschappijen.”
5.19. De rechtbank ziet geen rechtvaardiging voor matiging van het bedrag, waarvoor gedaagden jegens de boedel aansprakelijk zijn. Niet alleen is hun daartoe strekkende verzoek niet gemotiveerd, maar de rechtbank ziet hiertoe ook billijkheidshalve geen aanleiding, gezien de aanzienlijke sommen, die [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] blijkens het voorgaande via ZBH, Quest en TT uit HZT hebben opgenomen, als gevolg waarvan schuldeisers van HZT zijn benadeeld.
6.De beslissing
Van der Veer en op 29 januari 2014 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.