ECLI:NL:RBOVE:2014:7083

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 september 2014
Publicatiedatum
13 februari 2015
Zaaknummer
C/08/152051 / HA ZA 14-83
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de gemeenschap en toepassing van de meerwaardeclausule in een nalatenschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, betreft het een geschil tussen de gezamenlijke erfgenamen van de overleden [X]. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J. Boonstra, vordert een verdeling van de gemeenschap en stelt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verplicht zijn om mee te werken aan de verdeling van de nalatenschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nalatenschap onder andere bestaat uit bankrekeningen en vorderingen op de erfgenamen. De eiser stelt dat er een meerwaardeclausule van toepassing is op de overdracht van een melkquotum door [gedaagde 1]. De gedaagden hebben zich gerefereerd aan de vordering tot verdeling, maar betwisten de berekeningen van de eiser en de toepassing van de meerwaardeclausule. De rechtbank heeft de meerwaardeclausule beoordeeld en vastgesteld dat deze ook van toepassing is op de lease van het melkquotum, wat betekent dat de eiser recht heeft op een vergoeding. De rechtbank heeft de gedaagden veroordeeld tot verdeling van de gemeenschap en benoemt een notaris voor de uitvoering van de verdeling. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is op 10 september 2014 uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/152051 / HA ZA 14-83
datum vonnis: 10 september 2014
Vonnis van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats 1],
verder te noemen: [eiser],
eiser,
advocaat: mr. A.J. Boonstra te Groningen,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te [woonplaats 2],
verder te noemen: [gedaagde 1],
gedaagde,
advocaat: mr. B. Nijman te Wageningen,

2.[gedaagde 2], in zijn hoedanigheid van voogd over de minderjarigen:

[minderjarige 1],
[minderjarige 2],
[minderjarige 3],
wonende te [woonplaats 3],
verder te noemen: [gedaagde 2],
gedaagde,
niet verschenen.

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding(en) van 10 februari 2014 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
1.2
Er is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn de gezamenlijke erfgenamen van [X], overleden op [2010].
2.2
[X] was gehuwd met [Y], overleden op [2000]. De nalatenschap van [Y] is gescheiden en gedeeld bij akte van 10 oktober 2001.
2.3
[Y] heeft aan [gedaagde 1] een referentiehoeveelheid melk overgedragen. Met betrekking tot deze overdracht is in de verdelingsakte van 10 oktober 2001 het volgende opgenomen:
MEERWAARDECLAUSULE
1.
Ingeval de comparant sub 2(met wie wordt bedoeld [gedaagde 1])
vóór één januari tweeduizend negen overgaat tot overdracht van de grond en/of melkquotum- echter met uitzondering van de onder II vermelde onroerende zaak -, is hij verplicht van de waarde van het hiervoorbedoelde melkquotum de helftof van de verkoopprijs van dat melkquotum de helft enhet verschil tussen de verkoopprijs van de onder “KWIJTSCHELDING SUCCESSIERECHT sub b bedoelde onroerende zaken en de overnamewaarde van die onroerende zaken geheeluit te keren aan de comparanten sub 1, 3 en 4 of hun rechtsopvolgers onder algemene titel.
Voor de toepassing van deze meerwaardeclausule wordt verstaan onder:
a.
overdracht: de levering in eigendom, alsmede de uitgifte in erfpacht, opstal en vruchtgebruik, alsmede elke obligatoire overeenkomst, welke de strekking heeft een ander de economische eigendom te verschaffen van gemelde onroerende zaken of een gedeelte daarvan, een en ander met inachtneming van het hierna onder 2 bepaalde;
2.4
[gedaagde 1] heeft op 1 april 2004 met [O] en [N] een tweetal overeenkomsten overdracht melkreferentie gesloten. In beide overeenkomsten is de volgende bepaling opgenomen:
Artikel 3
a. De overdracht van deze referentiehoeveelheid melk geschiedt voor een periode van 6 jaar en zal derhalve eindigen op 31 maart 2010.
2.5
Alvorens met [O] en [N] afspraken te hebben gemaakt, heeft [gedaagde 1] zowel [eiser] als [gedaagde 2] over dat voornemen geïnformeerd. Bij brief van
21 januari 2004 heeft de heer [H] van Alfa Accountants aan [eiser] laten weten dat [gedaagde 1] het melkquotum tijdelijk wil overdragen in de vorm van verpachting, met de vraag aan [eiser] of hij van mening is dat [gedaagde 1] een uitkering moet doen krachtens de meerwaardeclausule.
2.6
Bij brief van 30 november 2005 heeft de advocaat van [eiser] aan [gedaagde 1] medegedeeld dat op grond van de meerwaardeclausule tot verrekening overgegaan zou moeten worden. Nadien heeft de advocaat van [eiser] bij brief van 29 maart 2007 nadere informatie gevraagd over de beëindiging van de pachtovereenkomst met [N].
Bij brief van 25 april 2013 heeft de advocaat van [eiser] namens deze opnieuw aanspraak gemaakt op (een deel van) de waarde van het melkquotum, stellende dat [gedaagde 1] dit melkquotum zou hebben vervreemd en dat [eiser] aanspraken geldend zou kunnen maken uit hoofde van de meerwaardeclausule.

3.De standpunten van partijen

De vordering
3.1
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] veroordeelt om over te gaan tot verdeling van de gemeenschap;
de verdeling van de gemeenschap vaststelt overeenkomstig het lichaam van de dagvaarding;
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] veroordeelt om mee te werken aan het verlijden van de notariële akte waarin de verdeling van de gemeenschap wordt vastgelegd, zoals in het in dezen te wijzen vonnis zal worden bepaald;
notaris mr. G.H.B. Heupink te Markelo te benoemen tot notaris ten overstaan van wie de verdeling dient plaats te vinden en benoeming van een onzijdig persoon als bedoeld in artikel 3:181 van het Burgerlijk Wetboek;
[gedaagde 1] veroordeelt tot betaling van € 100.200,-- aan [eiser] ter zake van de meerwaardeclausule, zoals opgenomen in de verdelingsakte d.d. 10 oktober 2001, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 april 2004, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
[gedaagde 1] veroordeelt in de kosten van de procedure.
3.2
[eiser] stelt daartoe dat de nalatenschap bestaat uit twee bankrekeningen bij de Rabobank met saldi van € 3.652,-- en € 2.320,--. Voorts wordt de nalatenschap gevormd door vorderingen op de erfgenamen terzake van de door [X] en/of [Y] verstrekte leningen, bestaande uit:
- een lening aan [gedaagde 1] van € 40.665,--;
- een lening aan [eiser] van € 51.878,--;
- een lening aan [A] (de voormalige echtgenote van [gedaagde 2] ) van € 91.972,--;
- een vordering op en/of in te brengen bedragen door [gedaagde 1] op grond van de verdelingsakte d.d. 10 oktober 2011 met betrekking tot de nalatenschap van [Y].
3.3
Ten aanzien van de vordering op [gedaagde 1] op grond van de verdelingsakte voert [eiser] het volgende aan. Op grond van de meerwaardeclausule moet verrekening met de andere erfgenamen plaatsvinden, omdat [gedaagde 1] de melkquota heeft overgedragen. Aan (de boedel van) [X] kwam hiervan 62,5% toe, en zowel aan [gedaagde 2] als aan [eiser] ieder 12,5%.
3.4
Blijkens een overeenkomst tussen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is deze 12,5% een bedrag van € 100.200,-- waard, waarmee de totale meerwaarde van het melkquotum
€ 801.600,-- bedraagt. De vordering van (de boedel van) [X] bedraagt is € 501.000,--. [eiser] becijfert het totale zuivere saldo van de nalatenschap op een bedrag van
€ 678.280,50. Aan partijen komt ieder 1/3 deel hiervan toe, te weten € 226.093,50.
3.5
[eiser] is van oordeel dat de afwikkeling als volgt dient plaats te vinden: [gedaagde 1] dient een bedrag van € 293.344,-- te betalen aan de boedel, [eiser] ontvangt een bedrag van € 169.988,50 van de boedel en [gedaagde 2] ontvangt een bedrag van
€ 123.044,50 van de boedel.
Het verweer
3.6
[gedaagde 1] heeft zich gerefereerd ten aanzien van de vordering van [eiser] tot verdeling van de nalatenschap van hun moeder. Wel heeft [gedaagde 1] bezwaar tegen de berekeningen die [eiser] heeft gemaakt. [gedaagde 1] bestrijdt dat hij een vergoeding van de waarde van melkquota aan de nalatenschap is verschuldigd.
3.7
De meerwaardeclausule maakt geen deel uit van de afspraken over de verdeling. De verdeling van de nalatenschap van [Y] had immers al plaatsgevonden en die verdeling leidde ertoe dat [gedaagde 1] gerechtigd was tot het melkquotum en de stille reserves. Wel zouden uit de vaststellingsovereenkomst van 10 oktober 2001 vorderingsrechten kunnen voortvloeien voor de andere erfgenamen van [Y].
3.8
[gedaagde 1] betwist dat door de verpachting van gronden en melkquotum sprake is van vervreemding in de zin van de meerwaardeclausule.
3.9
Indien in april 2004 uit hoofde van de meerwaardeclausule vanwege de vervreemding van het melkquotum vorderingen zouden zijn ontstaan, hetgeen [gedaagde 1] betwist, dan zijn deze verjaard op grond van artikel 3:307 BW, door het verstrijken van een periode van 5 jaar. [X] heeft geen vordering tot nakoming ingesteld. Mocht zij enig vorderingsrecht hebben gehad, dan is dat voor haar overlijden verjaard. Dit geldt ook voor een eventueel vorderingsrecht van [eiser]. Zijn advocaat heeft na de briefwisseling in 2005 niets van zich laten horen, totdat hij in 2013 namens [eiser] opnieuw aanspraak heeft gemaakt op (een deel van) de waarde van het melkquotum. Weliswaar is er nog in 2007 gecorrespondeerd tussen de advocaten van partijen, maar deze correspondentie heeft niet geleid tot stuiting van de verjaring.
3.1
Volgens [gedaagde 1] volgt uit de tekst van de meerwaardeclausule dat alleen de levering van het melkquotum in eigendom kan worden aangemerkt als “overdracht”. Zou het de bedoeling zijn geweest om het verleasen van melkquotum onder het begrip “overdracht” te brengen, dan zou de notaris die optie zeker hebben vermeld. Uit het feit dat dit niet is gebeurd, blijkt dat het niet de bedoeling is geweest om verpachting van het melkquotum als vorm van tijdelijke terbeschikkingstelling, voor de duur van de pacht, uit te sluiten.
3.11
De subsidiaire stelling van [eiser] dat sprake is van een schenking van [X] aan [gedaagde 1], die door [gedaagde 1] ingebracht moet worden, wordt door [gedaagde 1] betwist. Van een schenking of gift zou alleen sprake kunnen zijn indien [gedaagde 1] op grond van de meerwaarderegeling een bedrag aan zijn moeder verschuldigd zou zijn, en dat is niet het geval. Bovendien heeft [X] niet in haar uiterste wilsbeschikking bepaald dat de waarde van een eventuele gift moet worden ingebracht.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
Het onder a. en d. gevorderde zal worden toegewezen, omdat [gedaagde 1] zich ten aanzien van het onder a. gevorderde heeft gerefereerd en ten aanzien van het onder d. gevorderde geen verweer heeft gevoerd, terwijl [gedaagde 2] niet is verschenen.
4.2
De rechtbank ziet zich als eerste gesteld voor de vraag of de meerwaardeclausule van toepassing is op de overeenkomsten die [gedaagde 1] heeft gesloten met [O] en [N] op 1 april 2004.
4.3
De meerwaardeclausule is ten aanzien van het melkquotum minder specifiek dan ten aanzien van de onroerende zaken, omdat bij de definitie van overdracht slechts onroerende zaken lijken te zijn bedoeld. Voor de beoordeling van de vraag wat onder overdracht van het melkquotum moet worden verstaan, zal de rechtbank het zogenaamde Haveltex-criterium toepassen (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635).
4.4
De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
4.5
In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die deze bewoordingen, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken zou hebben, bij de uitleg van dat geschrift echter vaak wel van groot belang.
4.6
De overeenkomsten met [O] en [N] spreken van “overeenkomst overdracht melkreferentie”. Daarmee vallen deze overeenkomsten naar hun letter reeds onder de meerwaardeclausule. Bovendien heeft [gedaagde 1] gesteld (in punt 3.8.7 van de conclusie van antwoord) dat in 2001, toen de meerwaardeclausule werd geformuleerd, op grote schaal gebruik werd gemaakt van de mogelijkheid om melkquotum te (ver-)leasen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat ook lease van het melkquotum valt onder overdracht, ook al heeft dit een tijdelijk karakter. De meerwaardeclausule spreekt immers van “
van de waarde van het hiervoorbedoelde melkquotum de helftof van de verkoopprijs van dat melkquotum de helft”, waaruit volgt dat ook andere vormen van overdracht zijn beoogd, anders dan alleen verkoop.
4.7
Daarbij komt dat de “overeenkomst overdracht melkreferentie” is gekwalificeerd als pacht. Pacht is een obligatoire overeenkomst die de bedoeling heeft om de economische eigendom te verschaffen voor de duur van de overeenkomst. Pacht van grond en melkquotum hangen nauw samen; de pacht van het melkquotum heeft in economische zin waarde. Daarom valt pacht onder overdracht.
4.8
[gedaagde 1] heeft zich beroepen op verjaring. Het verweer van [eiser] komt er op neer dat de overeenkomsten met [O] en [N] zodanig zijn geformuleerd en gepresenteerd, dat er met het aangaan van die overeenkomsten (nog) geen sprake is van vervreemding als bedoeld in de clausule in de verdelingsakte, omdat het bij de overeenkomsten slechts gaat om tijdelijke overdrachten. Dit heeft tot gevolg dat er destijds niet kon worden gesteld dat aan de voorwaarden van de clausule om tot verrekening over te gaan was voldaan. Daardoor zijn de vorderingen nog niet verjaard.
4.9
Dit verweer van [eiser] zal worden verworpen. Enerzijds spreekt [eiser] zichzelf tegen, daar waar hij in de inleidende dagvaarding nog heeft gesteld dat [gedaagde 1] de melkquota wel heeft overgedragen. Anderzijds miskent [eiser] dat de meerwaardeclausule spreekt van “overdracht” en niet van “vervreemding”.
4.1
Gelet op de omstandigheid dat de rechtbank in het hiervoor overwogene heeft vastgesteld dat daadwerkelijk sprake is geweest van overdracht en [eiser] verder geen terzake doende verweren heeft gevoerd tegen de stelling van [gedaagde 1] dat sprake is van verjaring, slaagt dit verweer van [gedaagde 1] en stelt de rechtbank vast dat sprake is van verjaring.
4.11
De subsidiaire stelling van [eiser], dat sprake is van een schenking van [X] aan [gedaagde 1], die door [gedaagde 1] ingebracht moet worden, zal eveneens worden verworpen, omdat [gedaagde 1] deze gemotiveerd heeft betwist, terwijl [eiser] deze verder niet nader heeft onderbouwd.
4.12
Het vorengaande leidt er toe dat er geen vorderingsrecht bestaat op [gedaagde 1] op grond van de meerwaardeclausule. De vorderingen van [eiser] onder b., c. en e. zullen om die reden worden afgewezen.
4.13
Nu partijen familie van elkaar zijn, zal de rechtbank de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
Het vonnis
De rechtbank:
I. Veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om over te gaan tot verdeling van de gemeenschap;
II. Benoemt mr. G.H.B. Heupink te Markelo (gemeente Hof van Twente) tot notaris ten overstaan van wie de verdeling dient plaats te vinden en benoemt mr. T.J.H. Zwiers te Hengelo (O.) als onzijdig persoon als bedoeld in artikel 3:181 BW;
III. Compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt;
IV. Wijst het meer of anders gevorderde af;
V. Verklaart dit vonnis voor de onderdelen I. en II. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. A.J. Louter, voorzitter, en mrs. A.E. Zweers en P.L. Alers en op 10 september 2014 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.