ECLI:NL:RBOVE:2014:7053

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 april 2014
Publicatiedatum
30 januari 2015
Zaaknummer
08.910047.13
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen afwijzing verzoek rechter-commissaris inzake processtukken

In deze zaak heeft de verzoeker bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van een verzoek door de rechter-commissaris, dat op 27 januari 2014 was afgewezen. De rechtbank Overijssel heeft op 2 april 2014 in raadkamer het bezwaarschrift behandeld. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. S. Burmeister, heeft aangevoerd dat het advies van de Adviescommissie politieel vuurwapengebruik als een processtuk moet worden beschouwd. Dit advies is volgens de verdediging essentieel voor het kunnen onderbouwen van een beroep op een strafuitsluitingsgrond. De officier van justitie, mr. M. van Dijck, heeft daarentegen gesteld dat het advies een intern stuk is en niet aan het procesdossier toegevoegd hoeft te worden. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat het Openbaar Ministerie onvoldoende heeft onderbouwd waarom het advies niet aan de processtukken zou moeten worden toegevoegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het advies mogelijk van belang kan zijn voor de beslissing van de rechter ter terechtzitting. Daarom heeft de rechtbank het bezwaar van de verzoeker gegrond verklaard en de officier van justitie opgedragen om het advies binnen veertien dagen aan de processtukken toe te voegen en een afschrift aan de verdediging te verstrekken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht – locatie Zwolle
Parketnummer : 08.910047.13
Rekestnummer : 14/155
datum : 2 april 2014
Beschikking op het bezwaarschrift overeenkomstig artikel 183, derde lid, Wetboek van Strafvordering, op 11 februari 2014 ingekomen van:

[verzoeker],

geboren [geboortedatum],
domicilie kiezende te [plaats].
Verzoeker maakt bezwaar tegen de afwijzing van zijn verzoek door de rechter-commissaris van 27 januari 2014.
Het klaagschrift is behandeld in de raadkamer op 19 maart 2014, waar de raadsman van verzoeker, mr. S. Burmeister, advocaat te Amsterdam, en de officier van justitie, mr. M. van Dijck, zijn gehoord.

Het standpunt van de verdediging, zakelijk weergegeven:

Het in de brief van de Hoofdofficier van 18 juni 2013 genoemde door de Adviescommissie politieel vuurwapengebruik uitgebrachte advies (hierna: het advies respectievelijk de Adviescommissie) moet wel degelijk als een processtuk in de zin van artikel 149a Wetboek van Strafvordering worden beschouwd. Het Openbaar Ministerie heeft zich te houden aan de Aanwijzing handelswijze bij geweldsaanwending (politie)ambtenaar (2006A007) (hierna: de Aanwijzing) en indien dat niet het geval is kan dat reden zijn het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren. Controle en lezing van het advies is aldus relevant voor een door de strafrechter ter terechtzitting te nemen beslissing. De Adviescommissie onderschrijft kennelijk de conclusie van de Hoofdofficier van Justitie dat cliënt bij een tweetal geweldsaanwendingen niet zou hebben voldaan aan de Ambtsinstructie. Nu die conclusie voor de verdediging onbegrijpelijk is wenst de verdediging de mogelijkheid te hebben om een gedegen beroep op een strafuitsluitingsgrond te kunnen doen. De beslissing om cliënt te vervolgen, maar ook het antwoord op de vraag of hem een beroep op een strafuitsluitingsgrond toekomt, komt ook aan op uitleg van de Ambtsinstructie. Nu de Adviescommissie kennelijk heeft geoordeeld dat cliënt niet aan de Ambtsinstructie heeft voldaan is het voor de verdediging te meer van belang om van het advies kennis te kunnen nemen. Het ontbreekt het Openbaar Ministerie aan belang om het advies niet aan het procesdossier toe te voegen.

Het standpunt van de officier van justitie, zakelijk weergegeven:

Het advies is een intern stuk en niet te beschouwen als een processtuk in de zin van artikel 149a Wetboek van Strafvordering. Ingevolge paragraaf 5.4. van de Aanwijzing is de Hoofdofficier van justitie verplicht om de voorgenomen beoordeling in zaken als de onderhavige ter toetsing voor te leggen aan de Adviescommissie. Het advies dat vervolgens door de Adviescommissie aan de Hoofdofficier van justitie wordt gegeven is echter niet bindend. Het advies is in deze zaak dan ook niet van invloed geweest op het bewijs in deze zaak, maar betreft veeleer een zienswijze van de Adviescommissie op de voorgenomen beoordeling van de Hoofdofficier van justitie. Een dergelijk advies wordt nimmer aan het procesdossier toegevoegd en is naar aard en inhoud een intern stuk en geen processtuk. Het is een principiële kwestie om het onderhavige advies niet aan de processtukken toe te voegen. Er moet vanuit gegaan kunnen worden dat dergelijke interne stukken vertrouwelijk zullen worden behandeld.

De rechtbank overweegt het volgende

Ter beoordeling van de rechtbank staat het antwoord op de vraag of het advies bij de processtukken dient te worden gevoegd in de zin van artikel 34 Wetboek van Strafvordering. Wat onder processtukken wordt verstaan is sedert 1 januari 2013 weergegeven in artikel 149a Wetboek van Strafvordering:

1. De officier van justitie is tijdens het opsporingsonderzoek verantwoordelijk voor de samenstelling van de processtukken.

2. Tot de processtukken behoren alle stukken die voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn, behoudens het bepaalde in artikel 149b.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gesteld over de wijze waarop de processtukken worden samengesteld en ingericht.

De rechtbank constateert dat het in dit geval om een specifiek door verzoeker omschreven stuk gaat, te weten het voormelde advies, waarvan de officier van justitie zich op het standpunt stelt dat het advies een intern stuk is dat op principiële gronden aan toevoeging aan het dossier in de weg staat.
De rechtbank is echter van oordeel dat de noodzaak tot achterwege laten van de toevoeging van het advies aan de processtukken te summier is gemotiveerd. Het had naar het oordeel van de rechtbank op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen om nader te onderbouwen dat en waarom in dit concrete geval aan het door haar genoemde principiële belang een zodanig gewicht toekomt dat toevoeging aan de processtukken achterwege dient te worden gelaten.
Bezien in het licht van de stelling van de verdediging dat het stuk nodig kan zijn ter onderbouwing van een beroep op een strafuitsluitingsgrond en/of een ontvankelijkheidsverweer komt de rechtbank tot het oordeel dat op voorhand, nu de rechtbank van het advies geen kennis heeft kunnen nemen, niet kan worden aangenomen dat het advies redelijkerwijs niet van belang kan zijn voor een ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissing.
De rechtbank overweegt nog dat buiten het door de officier van justitie aangevoerde principiële bezwaar tot toevoeging aan het dossier van het advies geen overige in rechte te respecteren belangen zijn aangevoerd op grond waarvan de toevoeging van het advies aan de processtukken achterwege dient te worden gelaten.
Nu thans niet aannemelijk is geworden dat onderzoeksbelangen of het belang van de waarheidsvinding ernstig worden geschaad bij toevoeging van het advies aan de processtukken is de rechtbank van oordeel dat het bezwaar van verzoeker gegrond dient te worden verklaard.

De beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar
gegronden draagt de officier van justitie op binnen veertien dagen na dagtekening van deze beschikking bij de processtukken te voegen het door de Adviescommissie politieel vuurwapengebruik uitgebrachte advies – zoals dat is genoemd in de brief van de Hoofdofficier van Justitie van 18 juni 2013 - en een afschrift van dat stuk aan de verdediging te verstrekken.
Gedaan op woensdag 2 april 2014 door mr. G.H. Meijer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R.J. Aink als griffier.