ECLI:NL:RBOVE:2014:7047

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 november 2014
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
C/08/160413 / FA RK 14-1813
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing ouderlijk gezag en de ontwikkeling van het minderjarige kind in pleegzorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 28 november 2014 een beschikking gegeven met betrekking tot de ontheffing van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kind [C]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om deze ontheffing, omdat de moeder volgens hen ongeschikt of onmachtig was om haar zorg- en opvoedplicht te vervullen. De minderjarige [C] is sinds september 2011 uithuisgeplaatst en heeft zich in het pleeggezin positief ontwikkeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder sinds de zomer van 2014 haar standpunt heeft gewijzigd en de uithuisplaatsing van [C] in het pleeggezin heeft geaccepteerd. Dit heeft bijgedragen aan de positieve ontwikkeling van [C], die nu onderwijs op havo-niveau volgt en zich sociaal-emotioneel verder ontwikkelt.

De rechtbank heeft echter ook geconstateerd dat er een gezagsverschil zou ontstaan tussen de ouders als de ontheffing zou worden toegewezen, wat onwenselijk is, vooral in het licht van de wens van zowel de moeder als [C] om de omgang uit te breiden. De rechtbank heeft daarom besloten om de beslissing omtrent de ontheffing aan te houden en de zaak opnieuw te behandelen op 9 oktober 2015, waarbij de Raad wordt verzocht om de rapportage te actualiseren. Dit biedt de ouders de gelegenheid om te werken aan de verbetering van hun communicatie, wat in het belang van [C] is.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Team jeugdrecht
zaaknummer.: C/08/160413 / FA RK 14-1813 (SL(O)

beschikking van de meervoudige kamer in de rechtbank Overijssel d.d.

28 november 2014

inzake

de Raad voor de Kinderbescherming,

gevestigd te Almelo,
verzoeker,
hierna ook de Raad te noemen,
met betrekking tot het minderjarige kind:
-
[C], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum].
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[S], de moeder;
[R], de vader;
[C], de minderjarige van 12 jaar of ouder;
de pleegouders en
de Stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel.

Het procesverloop

Bij op 30 juli 2014 ter griffie ingekomen verzoekschrift met bijlagen heeft de raad verzocht de moeder te ontheffen van het ouderlijk gezag over haar minderjarige kind.
De minderjarige [C] is op 8 oktober 2014 door de kinderrechter gehoord. Van dit verhoor is een apart proces-verbaal opgemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 31 oktober 2014. Ter zitting zijn verschenen: de moeder, bijgestaan door mr. J. Keupink en de vader. De Raad voor de Kinderbescherming is vertegenwoordigd door de heer [X] en namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel zijn de heer [Y] en mevrouw [Z] aanwezig. Hoewel behoorlijk opgeroepen zijn de pleegouders niet ter zitting verschenen. De standpunten zijn toegelicht. Van de behandeling heeft de griffier proces-verbaal gemaakt.
De beschikking is bepaald op heden.

De vaststaande feiten

De ouders zijn gehuwd geweest. Uit dit huwelijk is geboren:
- [C], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum].
Bij beschikking van 23 juni 2004 is de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
Bij beschikking van de kinderrechter van 31 december 2007 is [C] onder toezicht gesteld. Sinds september 2011 is er sprake van een uithuisplaatsing van [C], welke uithuisplaatsing net als de ondertoezichtstelling van kracht is tot 28 november 2014.
Bij afzonderlijke beschikking van 31 oktober 2014 heeft de kinderrechter de onder-toezichtstelling van de minderjarige [C] en de verlenging van de uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlengd voor de duur van een jaar, ingaande 28 november 2014, met behoud van de Stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel als gezinsvoogdijinstelling.

De beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing

De Raad verzoekt de ontheffing van de moeder uit het gezag over de minderjarige [C] omdat zij ongeschikt of onmachtig is haar plicht tot verzorging en opvoeding van deze minderjarige te vervullen. [C] ontwikkelt zich in het pleeggezin positief door taken op zich te nemen die passen bij haar leeftijd. Dit komt haar zelfvertrouwen ten goede, ze ervaart dat ze over probleemoplossend vermogen beschikt, hetgeen van positieve invloed is op haar sociaal-emotionele ontwikkeling. Ook haar verstandelijke ontwikkeling heeft een grote vooruitgang laten zien. Was in eerste instantie speciaal voortgezet onderwijs voorzien, thans volgt [C] onderwijs op havo-niveau in het reguliere onderwijs. [C] wordt door pleegouders en vader uitgedaagd stappen voorwaarts te maken, maar op sociaal-emotioneel gebied wordt zij door moeder afgeremd en van die situatie is nog steeds sprake en daarin uit zich de onmacht van moeder. Uit onderzoek van Karakter is gebleken dat thuisplaatsing bij moeder niet aan de orde kan zijn omdat moeder niet in staat is om aan te sluiten bij de ontwikkelingsbehoefte van [C] en haar daarmee onbedoeld klein houdt. Na anderhalf jaar uithuisplaatsing is thuisplaatsing bij moeder ook geen perspectief meer geweest in de ondertoezichtstelling. Evenmin ligt het perspectief van [C] bij vader. Omdat moeder het oneens blijft met de uithuisplaatsing, kan er aan [C] onvoldoende duidelijkheid worden gegeven over haar verblijfsperspectief waardoor [C] zich onvoldoende kan hechten aan degenen die haar feitelijk verzorgen en opvoeden: de pleegouders. Het loyaliteitsprobleem blijft daarmee in stand. Om die reden verzoekt de Raad de ontheffing van moeder. Als mogelijk negatief effect van de ontheffing ziet de Raad dat moeder naar verwachting haar visie ten aanzien van het verblijfsperspectief niet zal kunnen bijstellen en [C] daarmee zal blijven belasten, waardoor de positieve stappen die [C] maakt teniet kunnen worden gedaan. Voor de Raad geeft het te verwachten positief effect voor [C] evenwel de doorslag.
De moeder heeft verweer gevoerd. Zij betwist dat zij een remmende factor is in de ontwikkeling van [C]. Zij stelt dat het verzoek tot ontheffing te vroeg komt omdat zij, mede naar aanleiding van de laatste zitting die bij het Gerechtshof heeft plaatsgevonden, sindsdien haar standpunt heeft gewijzigd en de uithuisplaatsing van [C] in het pleeggezin heeft geaccepteerd. Zij heeft dit ook naar [C] toe uitgesproken. Moeder wil graag dat haar de tijd wordt gegund, zodat zij kan tonen dat dit gewijzigde standpunt consistent is waardoor uiteindelijk geconcludeerd kan worden dat moeder niet langer aan [C] trekt. Moeder wil graag dat de omgang wordt uitgebreid naar een tweewekelijkse regeling. [C] wil ook graag uitbreiding van de omgang.
De vader heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de verzochte ontheffing. Vader betwijfelt of moeder ook voor de langere termijn haar thans ingenomen standpunt kan handhaven en niet terug zal vallen in haar “oude visie” door toch weer aan [C] te gaan trekken. Vader hoopt op verbetering van de communicatie.
De gezinsvoogd onderschrijft het verzoek van de Raad en hetgeen door de Raad ter zitting is gesteld.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het voorliggende verzoek als volgt.
Artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de ontheffing van een ouder kan worden uitgesproken wanneer blijkt dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind zich daar tegen niet verzet.
Artikel 1:268 BW bepaalt dat ontheffing niet kan worden uitgesproken wanneer de ouder zich daartegen verzet, tenzij na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden of na een uithuisplaatsing van meer dan 1,5 jaar gegronde vrees bestaat dat deze maatregel
onvoldoende is om de dreiging dat de minderjarige opgroeit in een situatie dat zij in haar zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid ernstig wordt bedreigd, af te wenden.
Gelet op het bepaalde in artikel 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) staat bij het nemen van een beslissing tot ontheffing van het gezag van de ouder(s) het belang van het kind voorop. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
De rechtbank constateert dat door moeder uitdrukkelijk is gesteld dat zij sinds de zomer-vakantie van 2014 de plaatsing van [C] in het pleeggezin accepteert en respecteert en dat zij die wijziging in haar standpunt ook ziet als één van de oorzaken voor de positieve ontwikkeling die [C] in het afgelopen jaar heeft doorgemaakt, onder andere op school. Ook heeft moeder, hetgeen overigens ook het meest op haar weg lag, inmiddels stappen kunnen zetten om te werken aan verbetering van de onderlinge communicatie door [C] te halen of te brengen op de momenten dat er omgang is. Tevens is moeder naar de ouderavond van school geweest, waar vader en pleegvader ook waren. Deze belangrijke positieve verandering in de houding van moeder is door de Raad, de gezinsvoogd en de vader niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken. Daarnaast constateert de rechtbank op basis van het gesprek dat de kinderrechter met [C] heeft gehad, dat ook [C] moeite heeft met toewijzing van het verzoek van de Raad, omdat vanwege de eventuele ontheffing er een (gezags-)verschil gaat ontstaan tussen haar vader en haar moeder. Dat zou ook onwenselijk zijn in de situatie wanneer er sprake is van uitbreiding van de omgang, hetgeen een wens is van moeder en [C] samen. Het is overigens aan de gezinsvoogd om over een verzoek tot uitbreiding van de omgang van moeder en [C] een besluit te nemen.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de Raad tot ontheffing van de moeder uit het gezag moet worden aangehouden en, met een actualisering van de huidige rapportage van de Raad, opnieuw moet worden behandeld op na te melden terechtzitting. Door de ouders kan de komende tijd worden gewerkt aan het verder verbeteren van de onderlinge communicatie, hetgeen beiden in het belang van [C] noodzakelijk achten en eventueel aan het uitbreiden van de omgang wanneer dat ook door de gezinsvoogd in het belang van [C] wordt geacht.

De beslissing

De rechtbank:
Houdt de beslissing aan en bepaalt dat de behandeling wordt voortgezet ter terechtzitting van de meervoudige kamer op vrijdag 9 oktober 2015 te 9.30 uur, waarbij aan de Raad wordt verzocht om de rapportage zoals die thans aan het verzoek ten grondslag is gelegd, te actualiseren.
Deze beschikking is gegeven te Almelo door mr. C. Verdoold, mr. J.H. Olthof en
mr. H.Th. Pos, allen kinderrechter, in tegenwoordigheid van J.H.A.L. Koelen-Goosink als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2014.
Een afschrift van deze beschikking wordt gezonden aan de Raad voor de Kinderbescherming te Almelo en de in deze beschikking vermelde gegevens worden door die raad opgenomen in zijn registratie.