ECLI:NL:RBOVE:2014:7045

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 november 2014
Publicatiedatum
26 januari 2015
Zaaknummer
C/08/147113 / FA RK 13-2323
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om gezamenlijk gezag en uitbreiding omgangsregeling tussen ouders na echtscheiding

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Overijssel op 24 november 2014 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om gezamenlijk gezag over de minderjarige kinderen en uitbreiding van de omgangsregeling. De moeder, die eerder in een conflict met de vader verwikkeld was, stelde dat zij samen met de vader belast moest worden met het ouderlijk gezag en dat de omgangsregeling met de kinderen moest worden uitgebreid. De vader daarentegen verzocht om afwijzing van de verzoeken van de moeder en om veroordeling in de proceskosten. De kinderrechter heeft de zaak behandeld op zittingen in januari en november 2014, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming betrokken was. De Raad heeft geadviseerd om de omgang te begeleiden, gezien de spanningen tussen de ouders en de impact daarvan op de kinderen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder tijdens het huwelijk en de echtscheidingsprocedure stelselmatig heeft gelogen, wat heeft geleid tot een verstoorde relatie tussen de ouders. De kinderrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de omstandigheden sinds de eerdere uitspraken waren veranderd en dat het in het belang van de kinderen was om het eenhoofdig gezag bij de vader te handhaven. De verzoeken van de moeder zijn afgewezen, en de omgangsregeling blijft onder toezicht van de gezinsvoogd. De kinderrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Team jeugdrecht
zaaknummer: C/08/147113 / FA RK 13-2323 (amw)
beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel d.d. 24 november 2014
inzake

[verzoekster],

verder ook de vrouw of de moeder te noemen,
wonende te [woonplaats 1], [adres 1]
verzoekster,
advocaat: mr. J.P.M. Castelein,
en

[belanghebbende],

verder ook de man of de vader te noemen,
wonende te [woonplaats 2], [adres 2],
belanghebbende,
advocaat: mr. W. in het Veld.

Het procesverloop

Op 6 november 2013 is ter griffie ingekomen een verzoekschrift met bijlagen van moeder.
Op 10 januari 2014 is een verweerschrift met bijlagen ter griffie van deze rechtbank ingekomen.
De zaak is behandeld ter zitting van 13 januari 2014. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
Op 14 juli 2014 is een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming ter griffie ingekomen.
Voorts heeft de kinderrechter kennis genomen van:
- een brief van mr. In het Veld d.d. 13 augustus 2014;
- brieven van mr. Castelein d.d. 14 augustus 2014 en 5 november 2014, met bijlagen.
De zaak is wederom behandeld ter zitting van 10 november 2014. Ter zitting zijn verschenen: partijen, bijgestaan door hun advocaten. De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) is vertegenwoordigd door de heer [A]. De standpunten zijn toegelicht. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
De beschikking is nader bepaald op heden.

De vaststaande feiten

De ouders zijn gehuwd geweest. Partijen zijn de ouders van de navolgende minderjarigen:
- [naam 1], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1],
- [naam 2], geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2].
Bij beschikking van de rechtbank Almelo van 19 augustus 2009 is de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking 26 november 2009 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij voormelde beschikking is vader belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen en is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij vader is. Voorts is bepaald dat de omgangsregeling tussen moeder en de kinderen in het kader van de ondertoezichtstelling onder regie van de gezinsvoogd zal plaatsvinden.

De standpunten van partijen

Moeder verzoekt - kort weergegeven - te bepalen dat:
- zij samen met vader belast wordt met het ouderlijk gezag over de minderjarige kinderen;
- de minderjarige kinderen eenmaal per veertien dagen van vrijdagmiddag uit school (moeder haalt) tot zondagavond 17.00 uur (vader haalt) bij haar verblijven, alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties en feestdagen;
kosten rechtens.
Moeder stelt dat zij van voormelde beschikking van 19 augustus 2009 in hoger beroep is gekomen bij het gerechtshof te Arnhem. Bij beschikking van 27 april 2010 heeft het gerechtshof voormelde beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Het gerechtshof heeft daartoe overwogen dat het in het belang van de kinderen is dat vader alleen beslissingen neemt over de kinderen omdat moeder een ernstig belemmerende factor is gebleken inzake belangrijke opvoedkundige kwesties betreffende de kinderen. Voorts heeft het gerechtshof gesteld dat moeder hulp behoeft bij de behandeling van haar problematiek, mede omdat zij haar problematiek en het daarmee gepaard gaande gedrag niet onderkent.
Moeder stelt dat ten tijde van de mondelinge behandeling bij het gerechtshof het psychiatrisch onderzoek van haar nog niet gereed was. Moeder heeft nu een psychologisch rapport d.d. 14 juni 2010 in het geding gebracht, waaruit volgens haar blijkt dat geen sprake is van een stoornis die wijst op een pathologisch leugenaar, maar dat er wel sprake is van een aanpassingsstoornis veroorzaakt door de life-events die zij heeft meegemaakt.
Moeder is inmiddels hertrouwd en uit dit huwelijk is op [geboortedatum 3] een tweeling geboren. In verband met de situatie in de onderhavige zaak is het AMK ingeschakeld vóór de geboorte van de tweeling. Het AMK heeft echter geen bemoeienis met het huidige gezin van moeder, omdat er geen klachten zijn over de ontwikkeling van de kinderen en het functioneren van moeder. Volgens moeder kan daarom het gezag mede aan haar worden toegekend en de omgang worden uitgebreid.
Vader verzoekt de verzoeken van moeder af te wijzen en haar te veroordelen in de proceskosten. Volgens vader gaat het er niet om of moeder een pathologisch leugenaar is, maar dat het vermoeden bestaat dat moeder niet in de gaten heeft dat zij liegt en wat de gevolgen hiervan zijn voor de kinderen. Hij verwijst daartoe naar de beschikkingen van het gerechtshof Arnhem van 27 april 2010 en 31 augustus 2010. Daarin staat dat moeder heeft laten zien niet in staat te zijn om te handelen in het belang van de kinderen en ook niet enig inzicht daarin heeft. Vervolgens heeft het gerechtshof overwogen dat moeder daaraan moet werken en dat daarna pas gezamenlijk gezag mogelijk zou kunnen zijn. Moeder heeft geen betrouwbare bewijsstukken overgelegd, waaruit zou blijken dat zij thans inzicht en besef heeft in haar problematiek en dat zij bereid is geweest daaraan te werken. Er is, behoudens praktische informatie voor de omgangsmomenten, geen contact tussen de ouders mogelijk. Voorts belast moeder de kinderen in de beperkte omgang die er nu is met informatie waarvoor zij veel te jong zijn. Het kost vader dan de grootste moeite om de kinderen rustig te krijgen na de omgang. Ten slotte kan vader niet begrijpen waarom moeder om uitbreiding van de omgang vraagt, aangezien zij de huidige regeling niet eens nakomt.

De beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing

Ter zitting van 13 januari 2014 heeft de kinderrechter iedere beslissing aangehouden en de Raad verzocht een onderzoek in te stellen en te adviseren over de mogelijkheden voor verdere uitbreiding van de omgangsregeling. Daarbij is overwogen dat gedurende het onderzoek de huidige omgangsregeling blijft gehandhaafd. De zaak is verwezen naar de rol voor dagbepaling.
De Raad heeft op 14 juli 2014 rapport uitgebracht. De Raad constateert dat de kinderen zich conform hun leeftijd ontwikkelen en een positieve hechting met vader en grootouders (vz) laten zien. De kinderen zijn ook gesteld op moeder, maar hebben last van de vragen die moeder hen tijdens de beperkte omgang stelt en de uitspraken die zij dan doet. De Raad maakt zich zorgen over de jarenlange strijd tussen de ouders, het feit dat de ouders elkaar diskwalificeren, de onregelmatige beschikbaarheid van moeder en het feit dat zij de kinderen opdraagt geheimen voor zich te houden. Vader biedt de kinderen een veilige en stabiele thuissituatie, maar wordt hierin belemmerd door de rechtszaken die moeder telkens aanspant tegen vader. Moeder en haar familieleden hebben geen vertrouwen in vader als opvoeder. Moeder is ervan overtuigd dat vader de kinderen mishandeld. Het feit dat de Raad dit tijdens het onderzoek niet heeft kunnen bevestigen, verandert niets aan de overtuiging van moeder. De Raad verwacht dat moeder en/of familieleden op zoek zullen gaan naar aanwijzingen om de vermoedens van mishandeling bevestigd te krijgen. Hierdoor zal volgens de Raad een goed lopende en ontspannen omgang tussen moeder en de kinderen niet mogelijk zijn. De Raad acht het in het belang van de kinderen dat zij een leuk en goed contact hebben met beide ouders. Dit contact dient volgens de Raad begeleid te worden zodat inzicht gekregen kan worden in de wijze waarop moeder met de kinderen omgaat. Het hoofddoel van de begeleide omgang is dat de ouders zelfstandig tot een goed lopende omgangsregeling komen, waarbij de belangen van de kinderen centraal staan. De Raad verwijst de ouders voor de begeleide omgang naar BOR Humanitas. Mocht ter zitting blijken dat één of beide ouders hier niet aan willen meewerken, dan verzoekt de Raad de kinderen onder toezicht te stellen. De omgang zal dan onder regie van de gezinsvoogd moeten plaatsvinden. De Raad adviseert vervolgens om de definitieve beslissing ten aanzien van de omgang aan te houden in afwachting van de resultaten van de begeleide omgangsregeling. Ten slotte adviseert de Raad het verzoek van moeder ten aanzien van het gezag af te wijzen. De ouders zijn niet in staat om op een respectvolle en goede manier met elkaar te communiceren en of samen te werken. Zij vertrouwen elkaar niet en diskwalificeren elkaar.
Ter zitting van 10 november 2014 stelt moeder dat de kinderen tegen mevrouw [T] van de Raad hebben verteld dat zij door vader worden mishandeld, maar dat deze uitlatingen door de andere twee onderzoekers door de Raad van tafel zijn geveegd. Moeder heeft de indruk dat slechte ervaringen uit het verleden invloed hebben gehad op de rapportage van de Raad. Om die reden ziet moeder graag dat BOR Humanitas of een derde, die niet eerder bij deze zaak betrokken was, de contacten gaat begeleiden en niet de Stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel. Voorts verzoekt moeder de beslissing op het gezag aan te houden in afwachting van de ontwikkelingen met betrekking tot de omgang.
Vader kan instemmen met het advies van de Raad, maar heeft daarbij een aantal opmerkingen. Hij heeft er geen vertrouwen in dat begeleide omgang via BOR Humanitas de beste oplossing voor deze situatie is. Het rapport van de Raad bevat volgens hem een aantal zorgwekkende constateringen. Vader moet de kinderen beschermen tegen het leugenachtig en manipulatief gedrag van moeder en heeft enkel vertrouwen in een gezinsvoogd die gaat bepalen of en in welke vorm omgang zal kunnen plaatsvinden. De kinderen hebben te veel meegemaakt om op dit moment te proberen of begeleide omgang door de ouders samen kan worden opgestart.
De kinderrechter acht zich op alle punten voldoende voorgelicht om thans een verantwoorde eindbeslissing te kunnen nemen en ziet geen aanleiding om de zaak nader aan te houden.
De kinderrechter oordeelt als volgt ten aanzien van het verzoek tot wijziging van het gezag. Ingevolge artikel 1:253o van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen beslissingen waarbij een ouder alleen met het gezag is belast op verzoek van de ouders of van een van hen door de rechter worden gewijzigd op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Vast staat in de onderhavige zaak dat moeder tijdens het huwelijk en de daarop volgende de echtscheidingsprocedure stelselmatig heeft gelogen, waardoor zij vader veel nadeel heeft berokkend. Moeder heeft destijds onder meer ongefundeerde beschuldigingen van misbruik en mishandeling geuit.
Het gerechtshof heeft in de beschikking van 27 april 2010 in punt 4.8 het navolgende overwogen:
,, Onverlet het voorgaande is het hof van oordeel dat, indien de vrouw in de nabije toekomst blijkt geeft van besef en zinzicht in haar problematiek en zij bereid is daaraan te werken, een gezamenlijk gezag in de nabije toekomst weer mogelijk zou kunnen zijn..”
Naar het oordeel van de kinderrechter is niet dan wel onvoldoende gebleken dat moeder blijk heeft gegeven van besef en inzicht in haar problematiek en dat zij bereid is daaraan te werken. De kinderrechter stelt vast dat de sfeer tussen partijen, gelet op de stukken en het verhandelde ter terechtzitting, als grimmig kan worden gekenschetst, en dat er nauwelijks sprake is van communicatie tussen partijen. De ouders zijn al jaren in een heftig conflict met elkaar verwikkeld en vertrouwen elkaar niet. Ze zijn niet in staat om samen afspraken te maken over de minderjarigen. Daarbij is geen enkel zicht op verbetering, dan wel herstel van de communicatie, zo blijkt ook uit de rapportage. In dat licht bezien moet de relatie op dit moment worden gekwalificeerd als ernstig verstoord. De spanningen die dit met zich meebrengt, kunnen gemakkelijk op de minderjarigen worden overgebracht en bij hen tot onrust leiden. Bezien tegen de achtergrond van de thans bestaande relatie tussen partijen, zal toewijzing van het verzoek van moeder er naar alle waarschijnlijkheid toe leiden dat dit verergert. Moeder meent in de onderhavige procedure dat sprake is geweest van mishandeling van de minderjarigen door vader. Voorts diskwalificeert zij vader in zijn ouderrol. Vader betwist de gestelde mishandelingen uitdrukkelijk en voelt zich door de aantijgingen van moeder gekrenkt en in zijn waardigheid aangetast. De Raad heeft tijdens het onderzoek na diverse gesprekken met de ouders, de minderjarigen en de school niet kunnen bevestigen dat de kinderen zouden zijn of worden mishandeld door vader. De Raad heeft wel geconstateerd dat de minderjarigen zich goed ontwikkelen bij vader en dat zij een positieve hechting met vader en grootouders (vz) laten zien. Vervolgens stelt moeder als reactie op het advies Raad dat de Raad geen goed onderzoek heeft verricht, nu de Raad zich heeft laten verleiden om de verhalen van vader te geloven. Volgens moeder doen alle instanties, zoals Stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel, de rechtbank en het gerechtshof hieraan mee en zijn zij niet in staat om de werkelijke situatie onder ogen te zien.
De kinderrechter vraagt zich af of moeder zich in haar strijd met vader om de minderjarigen voldoende laat leiden door de belangen van de minderjarigen en of moeder haar problematiek en het daarmee gepaard gaande gedrag onderkent. De kinderrechter kan zich niet aan de indruk onttrekken dat moeder vooral bezig is met het leveren van kritiek op de opvoedingscapaciteiten van vader en dat zij zich daarbij niet -althans onvoldoende- bewust lijkt te zijn van de belangen van de minderjarigen. Moeder stelt weliswaar in het belang van de minderjarigen te handelen, doch belast hen tijdens de omgangsregeling met informatie die belastend en beangstigend is voor hen. Moeder vraagt dan voortdurend wanneer de minderjarigen bij haar komen wonen en heeft in ieder geval [naam 1] de indruk gegeven dat een onbekende man hem op school komt halen. Dat zij met deze acties te weinig rekening heeft gehouden met de gevoelens van de minderjarigen moge duidelijk zijn. De kinderrechter ziet niet dat moeder echt bereid is om in het belang van de minderjarigen de strijdbijl tussen partijen definitief te begraven. Door zo te handelen is de kinderrechter niet gebleken dat moeder werkt aan een herstel van vertrouwen van vader in haar.
Gelet op het vorenstaande is de kinderrechter van oordeel dat de situatie sinds de beschikkingen van de rechtbank Almelo van 19 augustus 2009 en het gerechtshof te Arnhem van 27 april 2010 niet zodanig is veranderd dat het niet langer in het belang van de minderjarigen is in het eenhoofdig gezag te handhaven. Voorts is niet gesteld of gebleken dat bij het nemen van voormelde beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Het verzoek van moeder wordt dan ook afgewezen.
Ten aanzien van het verzoek tot uitbreiding van de omgangsregeling overweegt de kinderrechter als volgt. Uit het rapport van de Raad leidt de kinderrechter af dat niet in geschil is dat er omgang dient plaats te vinden tussen de minderjarigen en moeder en dat de minderjarigen genieten van de contacten met moeder. Moeder en de minderjarigen hebben thans eenmaal per drie weken van 14.00 uur tot 17.00 uur contact met elkaar in de woonomgeving van de minderjarigen. Volgens de Raad is tijdens het onderzoek wel gebleken van een aantal contra-indicaties, dat beperking van de omgangsregeling rechtvaardigt. Zo belast moeder de minderjarigen tijdens de bezoeken met informatie die zeer belastend en beangstigend is voor de minderjarigen en heeft zij vader beschuldigd van mishandeling en is zij hiervan overtuigd. Hoewel moeder de Raad heeft gezegd de minderjarigen tijdens de omgang niet te zullen belasten, is de Raad hier niet gerust op en verwacht de Raad dat moeder en/of familieleden op zoek zal/zullen gaan naar aanwijzingen om de gevoelens van mishandeling bevestigd te krijgen. Ten slotte hebben de minderjarigen de Raad verteld dat zij de huidige frequentie van de omgang voldoende vinden en dat zij geen behoefte hebben om bij moeder te overnachten.
Gelet op het vorenstaande en de onverminderde strijd tussen de ouders, acht de kinderrechter het in het belang van de minderjarigen dat de omgang wordt begeleid door een onafhankelijke derde die de belangen van de minderjarigen behartigt. Nu vader ter zitting van 10 november 2014 stelt dat hij geen vertrouwen heeft in de begeleiding van de omgang door BOR Humanitas, zal de kinderrechter mede gelet op het rapport, advies en verzoek van de Raad de ondertoezichtstelling van de minderjarigen uitspreken voor de duur van een jaar met benoeming van Stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel tot gezinsvoogdijinstelling. Deze beslissing is bij afzonderlijke beschikking van 24 november 2014 (zaaknummer C/08/164513 / JE RK 14-1888) gegeven.
Wat de omvang en de frequentie van de omgang betreft is het, gelet op al hetgeen uit de stukken en het verhandelde ter zitting naar voren is gekomen, in het belang van de minderjarigen dat de huidige omgang onder regie van de gezinsvoogd wordt gecontinueerd en pas op termijn, als dat goed gaat, op aanwijzing van gezinsvoogd wordt uitgebreid. De kinderrechter is van oordeel dat er in dit stadium voor de door moeder verzochte uitbreiding van de omgang (nog) geen plaats is. Het verzoek van moeder zal daarom worden afgewezen
Proceskosten
De kinderrechter ziet thans onvoldoende aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken, zoals is verzocht. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal de kinderrechter de proceskosten op de gebruikelijke wijze compenseren. Van (te) lichtvaardig procederen is in dit verband niet gebleken.

De beslissing

De kinderrechter:
1. Treft inzake het recht van moeder op, en haar verplichting tot omgang met de minderjarigen met ingang van heden de navolgende regeling:
moeder heeft eenmaal per drie weken van 14.00 uur tot 17.00 uur omgang met de minderjarigen in hun woonomgeving, waarbij de gezinsvoogd in het kader van de ondertoezichtstelling de regie zal voeren over de omgangsregeling en de regeling nader zal invullen in het belang van de minderjarigen.
2. Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
3. Compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4. Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.M.B. Elferink, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Witkop als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2014.