ECLI:NL:RBOVE:2014:7041

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 december 2014
Publicatiedatum
22 januari 2015
Zaaknummer
C/08/163553 KG RK 14-3014
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het wrakingsverzoek tegen rechter mr. J.E. Biesma

In deze zaak hebben verzoekers, [naam 1] Beheer B.V. en J&AO B.V., op 23 september 2014 een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. J.E. Biesma, rechter in de rechtbank Noord-Nederland. Dit verzoek volgde op eerdere uitspraken van mr. Biesma in een geschil tussen verzoekers en Staaldam Beheer B.V. waarbij verzoekers werden aangesproken tot betaling van een aanzienlijk bedrag. De verzoekers voerden aan dat de uitspraken van mr. Biesma stelselmatig in het voordeel van Staaldam waren en dat er sprake was van partijdigheid. De rechtbank Noord-Nederland verwees de zaak op 24 oktober 2014 naar de Rechtbank Overijssel voor verdere behandeling.

Tijdens de openbare behandeling van het wrakingsverzoek op 26 november 2014, verschenen verzoekers met hun advocaat, mr. R.I. Loosen, terwijl mr. Biesma niet aanwezig was. De rechtbank Overijssel heeft de gronden van het wrakingsverzoek beoordeeld, waarbij werd gekeken naar de objectieve vrees voor partijdigheid van mr. Biesma. De rechtbank oordeelde dat de door verzoekers aangevoerde gronden, waaronder de vermeende onduidelijkheid van eerdere uitspraken en de persoonlijke connecties van mr. Biesma met de advocaat van de wederpartij, niet voldoende waren om aan te nemen dat er sprake was van vooringenomenheid.

De rechtbank concludeerde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was en dat de wrakingsgrond niet kon worden toegewezen. De rechtbank wees het verzoek tot wraking af en benadrukte dat een onwelgevallige beslissing van de rechter op zichzelf geen grond voor wraking kan zijn. De beslissing werd op 10 december 2014 openbaar uitgesproken door de rechters M.H.S. Lebens-de Mug, L.M. Rijksen en A.A.A.M. Schreuder, met mr. P. van der Stroom als griffier.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rekestnummer: C/08/163553 KG RK 14-3014
Beslissing van 10 december 2014
in de zaak van
1. de besloten vennootschap
[naam 1] BEHEER B.V.,
gevestigd te Polsbroek,
2. de besloten vennootschap
J&AO B.V.,
gevestigd te Polsbroek,
verzoekers tot wraking (hierna te noemen: verzoekers),
advocaat mr. R.I. Loosen te Amsterdam,

1.De procedure

1.1.
Op 23 september 2014 hebben verzoekers het (tweede) verzoek tot wraking gedaan van mr. J.E. Biesma, rechter in de rechtbank Noord-Nederland en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de zaak die is geregistreerd onder C/17/131089 / HA ZA 13-353.
1.2.
Bij uitspraak van 24 oktober 2014 heeft de rechtbank Noord-Nederland voormelde zaak – in de stand waarin deze zich bevindt – ter verdere behandeling naar deze rechtbank verwezen.
1.3.
Bij brief van 12 november 2014 heeft mr. Biesma gereageerd op het wrakingsverzoek en bericht daarin niet te berusten.
1.4.
Het wrakingsverzoek is op 26 november 2014 in het openbaar behandeld. Bij de mondelinge behandeling is [naam 1], bestuurder en enig aandeelhouder van [naam 1] Beheer BV, verschenen, bijgestaan door zijn advocaat mr. Loosen, voormeld. Mr. Biesma is met kennisgeving niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De hoofdzaak heeft betrekking op geschillen die tussen verzoekers en Staaldam Beheer BV (hierna: Staaldam) zijn ontstaan nadat verzoekers aan Staaldam aandelen in de vennootschap Hei- en Adviesbureau [naam 2] BV hadden verkocht. De vordering van Staaldam strekt er onder andere toe dat verzoekers worden veroordeeld tot betaling van (afgerond) EUR 1,6 miljoen, vermeerderd met rente en kosten.
2.2.
Bij beslissing van 2 juli 2014 (zaaknummer / rekestnummer: C/08/157515 KG RK 14-1962) heeft deze rechtbank een eerder verzoek van verzoekers tot wraking van mr. Biesma afgewezen.
2.3.
Verzoekers hebben in een incident in de hoofdzaak, voor zover hier van belang, gevorderd dat de rechtbank Noord-Nederland Staaldam niet-ontvankelijk verklaart ten aanzien van een deel van haar vorderingen. Daarnaast hebben verzoekers gevorderd, onder de voorwaarde dat Staaldam in haar vorderingen deels niet-ontvankelijk wordt verklaard, dat de rechtbank voornoemd bij wijze van voorlopige voorziening, alle door Staaldam gelegde beslagen jegens hen opheft.
2.4.
In zijn vonnis in het incident van 13 augustus 2014 heeft mr. Biesma, voor zover hier van belang, overwogen:
2.10.
De rechtbank is van oordeel dat zij bevoegd is van het geschil tussen partijen kennis te nemen. Weliswaar zijn partijen bindend advies overeengekomen met betrekking tot de variabele koopprijs, maar zij hebben de bevoegdheid van de rechtbank daaromtrent niet duidelijk en ondubbelzinnig uitgesloten, mede gelet op het hiervoor aangehaalde artikel 17 van de overeenkomst.
2.11.
Het voorgaande brengt mee dat de incidentele vordering tot niet-ontvankelijkheid zal worden afgewezen. De overige stellingen van partijen kunnen daarom onbesproken blijven.
2.12.
Nu de voorwaarde voor de incidentele vorderingen tot het opheffen van de beslagen niet is ingetreden behoeft deze vordering geen bespreking meer.
2.5.
Bij vonnis van 10 september 2014 heeft mr. Biesma het verzoek van verzoekers tot het instellen van tussentijds appel tegen gemeld vonnis in incident afgewezen.

3.Het wrakingsverzoek

3.1.
Aan hun verzoek tot wraking leggen verzoekers, samengevat, het volgende ten grondslag:
(1) de combinatie van (onbegrijpelijke) uitspraken van mr. Biesma in de onderhavige zaak tot nu toe, die stelselmatig uitsluitend in het voordeel zijn van Staaldam en in het nadeel van verzoekers, onder de omstandigheid dat de twee tot nu toe gewezen tussenvonnissen van 30 april 2014 en 13 augustus 2014 strijdig zijn met het recht en niet deugdelijk, althans uiterst summier zijn gemotiveerd, in samenhang met het niet toestaan van tussentijds appel, wekt de schijn van partijdigheid;
(2) de combinatie van grondslag (1) met de in het eerste wrakingsverzoek genoemde omstandigheid dat mr. Biesma mogelijk onvoldoende afstand houdt ten opzichte van de advocaat van Staaldam, wekt (opnieuw) de schijn van partijdigheid;
(3) uit de summiere schriftelijke reactie van mr. Biesma spreekt een volledig gebrek aan consideratie voor de belangen van verzoekers; daarmee neemt mr. Biesma niet alleen de bij verzoekers gewekte schijn van partijdigheid niet weg, maar bevestigt hij, in het geval de rechtbank zou menen dat de hiervoor genoemde gronden nog steeds ontoereikend zijn, de schijn van ontbrekende onpartijdigheid alsnog.

4.Het standpunt van mr. Biesma

4.1.
Op de grond dat de grondslagen van het huidige wrakingsverzoek praktisch dezelfde zijn als die van het eerste – afgewezen – verzoek, verwijst mr. Biesma naar zijn reactie van 12 juni 2014 op dat eerste verzoek. Aanvullend verwijst mr. Biesma naar het arrest van de Hoge Raad van 16 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG4012 waarin volgens hem is geoordeeld dat de inhoud van een vonnis niet tijdens een wrakingsprocedure beoordeeld kan worden. Ten aanzien van de tweede wrakingsgrond stelt mr. Biesma dat deze speculatief en vergezocht is en relevante onderbouwing mist.

5.De beoordeling

5.1.
Allereerst wijzen verzoekers erop dat mr. Biesma zijn schriftelijke reactie opnieuw ten onrechte aan hun advocaat richt. Voorts stellen verzoekers dat mr. Biesma in zijn reactie de gronden van het wrakingsverzoek onjuist heeft weergegeven. Tot slot betwisten verzoekers de stelling van mr. Biesma dat een inhoudelijke beslissing geen grond voor wraking kan zijn. Ten aanzien van deze door verzoekers naar voren gebrachte punten overweegt de rechtbank het volgende.
5.1.1.
Uit artikel 36 Rv volgt dat de bevoegdheid tot wraking aan 'een partij' toekomt. Uit het wrakingsverzoek van 23 september 2014 blijkt dat dit verzoek namens verzoekers als gedaagden in de hoofdzaak en eiseressen in het incident door hun advocaat is ingediend. Hoewel de aanhef van de reactie van mr. Biesma luidt 'Verweerschrift inzake het 2e wrakingsverzoek van mr. Loosen', is het gericht aan de rechtbank ('Geacht college') en moet er van worden uitgegaan dat mr. Biesma heeft beoogd een reactie te geven op het namens verzoekers ingediende wrakingsverzoek. Voor wat betreft de beweerdelijke onjuiste weergave van de wrakingsgronden door mr. Biesma, merkt de rechtbank op dat zij het verzoek tot wraking zal beoordelen op basis van de in het verzoekschrift vermelde gronden zoals aangevuld ter zitting. Op de stelling van verzoekers dat een beslissing, althans de motivering, grond kan zijn voor wraking in het geval die beslissing zo onbegrijpelijk is dat daarvoor geen andere verklaring dan vooringenomenheid moet worden verondersteld, zal de rechtbank hierna ingaan.
5.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken partij dat dat het geval is, is daarbij niet beslissend. De vrees voor partijdigheid moet, op grond van feiten en omstandigheden, objectief gerechtvaardigd zijn.
5.3.
De rechtbank stelt voorop dat slechts ter beoordeling staat de vraag of feiten en omstandigheden aan de orde zijn waardoor de onpartijdigheid van mr. Biesma in twijfel moet worden getrokken.
5.4.
Daarbij geldt dat het middel van wraking niet een verkapt rechtsmiddel kan zijn tegen een voor de verzoeker onwelgevallige beslissing. Een voor een partij onwelgevallige beslissing van de rechter levert op zichzelf geen grond voor wraking op. Grond voor wraking bestaat alleen indien de beslissing, waaronder begrepen de motivering, zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven.
5.5.
Hoewel in het licht van de dagvaarding en de door partijen (uitgebreid) gewisselde stukken in het incident opnieuw (vanuit juridisch oogpunt) vraagtekens kunnen worden gezet bij de deugdelijkheid van de motivering van de beslissing op de incidentele vordering tot (gedeeltelijke) niet-ontvankelijkverklaring en opheffing van beslagen bij wijze van voorlopige voorziening – nu deze motivering, gelet op de uit de wet en jurisprudentie voortvloeiende criteria, niet zonder meer de beslissing kan dragen – is het naar het oordeel van de rechtbank ook nu niet zo dat die vraagtekens tot geen andere verklaring kunnen leiden dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. De rechtbank is van oordeel dat uit de (motivering van de) (processuele) beslissingen van mr. Biesma geen aanwijzingen als bedoeld in rechtsoverweging 5.2 kunnen worden afgeleid. Uit die beslissingen op zichzelf, noch in hun onderlinge samenhang beschouwd, valt geen vooringenomenheid af te leiden omtrent de vorderingen van Staaldam of ten aanzien van enig ander op grondslag van de dagvaarding te beslissen punt. Daaruit kan ook geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid worden afgeleid.
5.6.
Nu verzoekers de tweede, herhaalde wrakingsgrond, gelet op de eerdere beslissing van 2 juli 2014, niet nader hebben geconcretiseerd, vormen de door hen genoemde relaties – te weten: mr. Biesma en de advocaat van de wederpartij wonen in dezelfde gemeente, een collega-rechter van mr. Biesma in hetzelfde gerecht is partner en huisgenoot van de advocaat van de wederpartij en zowel deze advocaat als mr. Biesma zijn commissarissen bij (een entiteit van) de Rabobank – ook thans geen omstandigheid die meebrengt dat een gegronde vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is, ook niet in combinatie met grondslag (1) van het verzoek.
5.7.
Ten aanzien van de derde wrakingsgrond – inhoudende dat mr. Biesma door de inhoud van zijn schriftelijke reactie de schijn van ontbrekende partijdigheid alsnog vestigt – in combinatie met het niet verschijnen van mr. Biesma ter zitting, is de rechtbank van oordeel dat deze grond evenmin kan leiden tot het toewijzen van het wrakingsverzoek tegen mr. Biesma. Daarbij betrekt de rechtbank het volgende. Artikel 39 lid 2 Rv bepaalt dat de verzoeker en de rechter van wie wraking is verzocht, in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord. Van een verplichting van partijen om ter zitting te verschijnen is dus geen sprake. Voorts heeft de rechtbank in het verzoekschrift geen aanleiding gezien om partijen op te roepen met overeenkomstige toepassing van de artikelen 271-277 Rv, betreffende de oproeping van partijen in een verzoekschriftprocedure. Weliswaar heeft mr. Biesma door niet te verschijnen het risico genomen dat van de door verzoekers tijdens de zitting geponeerde stellingen bij gebrek aan betwisting moet worden uitgegaan, maar dat leidt in dit geval niet tot een andere beslissing.
5.8.
De slotsom is dat de onder (1) tot en met (3) genoemde omstandigheden (zie rechtsoverweging 3.1), ook als zij in onderlinge samenhang worden beschouwd, niet tot de conclusie leiden dat gebleken is van vooringenomenheid of het niet onpartijdig zijn van mr. Biesma. Dit betekent dat het verzoek tot wraking moet worden afgewezen.
5.9.
Hoewel op grond van het voorgaande niet geconcludeerd kan worden dat zich in dit geval uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat mr. Biesma jegens verzoekers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekers dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, kan de rechtbank, alles overziend, een zekere mate van begrip hebben voor het 'unheimisch gevoel' van verzoekers, zoals zij dat noemen, over de tot dusverre gevoerde procedure in de hoofdzaak en de genomen (tussen)beslissingen daarin. In dat licht bezien en gehoord hebbende verzoekers ligt het in de rede dat mr. Biesma, als rol- en/of zaaksrechter, geen verdere bemoeienissen met de hoofdzaak meer heeft.

6.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.H.S. Lebens-de Mug, L.M. Rijksen en A.A.A.M. Schreuder, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. van der Stroom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2014.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.