ECLI:NL:RBOVE:2014:6892

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 december 2014
Publicatiedatum
24 december 2014
Zaaknummer
08/955252-14
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer bij zware mishandeling na vechtpartij tijdens oud en nieuwfeest

Op 24 december 2014 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 45-jarige man uit Grafhorst, die werd beschuldigd van zware mishandeling van een andere man uit hetzelfde dorp. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond en geen straf opgelegd kreeg. De zaak vond zijn oorsprong in een vechtpartij die plaatsvond na een oud en nieuwfeest op 1 januari 2014. De verdachte had verklaard dat hij zich verdedigde tegen de aanvallen van het slachtoffer, die onder invloed van alcohol was en zich vervelend gedroeg. Tijdens de schermutseling heeft de verdachte het slachtoffer met twee vuisten geslagen, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel, waaronder een schedelbreuk en blijvend hersenletsel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De officier had een taakstraf van 180 uur geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte zich mocht verdedigen tegen de wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat de reactie van de verdachte proportioneel was en dat er geen sprake was van culpa in causa. Hierdoor werd het beroep op noodweer geaccepteerd, wat leidde tot ontslag van alle rechtsvervolging.

De benadeelde partij, het slachtoffer, had een schadevergoeding van € 744.620,- gevorderd, maar werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de relevante wetsartikelen, waaronder artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 41 van het Wetboek van Strafvordering.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/955252-14
Datum vonnis: 24 december 2014
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1969 in [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats 1].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 28 augustus 2014 en 11 december 2014. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.E. Postma en van wat door de verdachte en zijn raadsman mr. R.W. van Faassen, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge.
De verdachte is – na een vordering wijziging tenlastelegging d.d. 11 december 2014 - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 januari 2014 te Grafhorst, gemeente Kampen, opzettelijk
mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), een of meermalen in/tegen
het gezicht/hoofd heeft geslagen en/of heeft geduwd, tengevolge waarvan deze
zwaar lichamelijk letsel (een schedelbreuk en/of een hersenkneuzing en/of een
bloeding in de hersenen en/of blijvend hersenletsel), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 180 uur, subsidiair 90 dagen hechtenis.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs
Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom in de bijlage van dit vonnis volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
Ter terechtzitting en bij de politie heeft verdachte verklaard over wat die dag heeft plaatsgevonden voorafgaand aan en tijdens het voorval. Verdachte was op 1 januari 2014 in de feesttent aanwezig om oud en nieuw te vieren. In de feesttent was ook [slachtoffer] aanwezig. Meerdere getuigen hebben verklaard dat [slachtoffer] behoorlijk dronken was en zich vervelend gedroeg naar anderen. Dit hinderlijke gedrag is niet geëscaleerd omdat andere aanwezigen hem naar huis hebben gestuurd.
Op een gegeven moment ging het bericht rond dat [slachtoffer] met een schep in de hand bij zijn woning aan de weg stond. Verdachte is, samen met anderen, bij de feesttent vertrokken om naar huis te gaan. De kortste en gebruikelijke weg naar zijn woning gaat langs de woning van [slachtoffer]. Onderweg naar zijn woning is verdachte [slachtoffer] tegengekomen. Verdachte heeft verklaard dat toen hij de woning van [slachtoffer] voorbij liep, [slachtoffer] uit een nis kwam lopen en verdachte aansprak. Er ontstond een woordenwisseling en een schermutseling tussen verdachte en [slachtoffer], waarbij [slachtoffer] bedreigende woorden zou hebben gezegd. Nadat [slachtoffer] een slaande beweging naar verdachte maakte, reageerde verdachte door die slaande beweging af te weren en (daarna) [slachtoffer] met twee vuisten een klap te geven. Na die klap viel [slachtoffer] met zijn achterhoofd op de grond.
Uit de letselrapportage van de deskundige van GGD IJsselland blijkt dat [slachtoffer] een schedelbreuk, een hersenkneuzing en een bloeding in de hersenen heeft opgelopen. Het hersenletsel is blijvend. Uit nadere medische informatie van GGZ Oost Brabant volgt dat er geen enkele verandering in het neurologische/neuropsychologische beeld is en de prognose erg somber is ten aanzien van herstel. Naar het oordeel van de rechtbank is het letsel van [slachtoffer] dan ook aan te merken als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 300 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de ten laste gelegde mishandeling heeft gepleegd ten gevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
5.3
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 januari 2014 te Grafhorst, gemeente Kampen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), tegen het hoofd heeft geslagen ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een schedelbreuk en een hersenkneuzing en een bloeding in de hersenen en blijvend hersenletsel), heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 300 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: Mishandeling terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

7.De strafbaarheid van de verdachte

7.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De verdediging is van mening dat de situatie waarin verdachte zich bevond en de toenadering van [slachtoffer] een ernstige wederrechtelijke en ogenblikkelijk aanranding van zijn lijf vormde, waartegen verdachte zich mocht verdedigen. De klap die verdachte gaf was in de gegeven omstandigheden proportioneel en voldoet ook aan het subsidiariteitsvereiste. Subsidiair doet de raadsman een beroep op noodweerexces omdat er op het moment van het incident sprake was van een hevige gemoedsaandoening bij verdachte. Verdachte moet daarom worden ontslagen van rechtsvervolging.
De officier van justitie heeft betoogd dat geen sprake was van een noodweersituatie en de verdachte zich aan het geheel had kunnen onttrekken. De klap die verdachte heeft gegeven was niet noodzakelijk en proportioneel. Daarom komt verdachte geen beroep op noodweer toe.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
De vraag is of verdachte zich succesvol kan beroepen op noodweer. De rechtbank beantwoordt die vraag, anders dan de officier van justitie, bevestigend.
Verdachte is bij de feesttent vertrokken om naar huis te gaan en hij heeft daarvoor de kortste en gebruikelijke weg gekozen. Deze weg leidde langs de woning van [slachtoffer]. Bij gebrek aan alternatieve wegen is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat geen sprake is van ‘culpa in causa’. Hoewel de verschillende verklaringen van getuigen, zoals afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris, niet eensluidend zijn, is de rode draad dat er na enig verbaal geweld bij de woning van [slachtoffer], is geduwd en getrokken tussen [slachtoffer] en verdachte. Ook volgt uit die verklaringen dat [slachtoffer] de agressor was, wat past bij het beeld dat door getuigen is geschetst van het eerdere gedrag van [slachtoffer] op die avond. Met name getuige [getuige] bevestigt de verklaring van verdachte dat tijdens het geschreeuw de eerste duw door [slachtoffer] wordt gegeven. Deze duw lijkt weinig effect te hebben en wordt door verdachte gepareerd met een duw terug. Daarmee is de schermutseling niet ten einde, want [slachtoffer] valt verdachte wederom aan, nu met een slaande beweging. Verdachte heeft verklaard dat hij de slaande beweging met zijn arm afweerde en direct daarop met twee vuisten tegelijk [slachtoffer] heeft geslagen.
Uit vorenstaande volgt dat sprake is geweest van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] tegen verdachte, omdat [slachtoffer] verdachte duwt en (later) een slaande beweging maakt. De reactie(s) van verdachte, te weten een duw en een klap met twee armen, is in de gegeven situatie niet disproportioneel te noemen.
De rechtbank overweegt dat de eerste duw van [slachtoffer] gepaard ging met bedreigingen en geschreeuw. Voorts was [slachtoffer] dusdanig onder invloed van alcohol dat van beheerst optreden geen sprake leek te zijn. Verdachte reageert in eerste instantie met een duw die geen gevolg heeft, althans niet de beëindiging van de schermutseling. Direct daarop volgt de slaande beweging van [slachtoffer]. Ook hier mag verdachte zich weren.
De officier van justitie heeft betoogd dat na de afwerende beweging verdachte had kunnen weglopen en dat de klap met twee vuisten niet noodzakelijk was.
De rechtbank overweegt dat een verweer ook uit twee reacties, althans een uitgebreidere reactie dan alleen het afweren van de slaande beweging kan bestaan. Verdachte en [slachtoffer] waren immers in een schermutseling verwikkeld en verdachte moest er ernstig rekening mee houden dat [slachtoffer] opnieuw zou aanvallen. Naar het oordeel van de rechtbank kan de klap met twee vuisten daarom noodzakelijk worden aangemerkt om die voortdurende aanval af te weren en van verdachte kon onder de gegeven omstandigheden niet worden gevergd dat hij na het afweren van de slaande beweging op de vlucht zou slaan. Nu van verdachte niet gevergd kon worden dat hij zich aan de aanranding zou onttrekken, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of verdachte de mogelijkheid had zich te onttrekken. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat er in zijn algemeenheid geen vluchtplicht geldt, ervan uitgaande dat die mogelijkheid tot vlucht bestaat.
De rechtbank is daarom van oordeel dat aannemelijk is dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waartegen verdachte zich –op de manier waarop hij dat heeft gedaan- mocht verdedigen.
De conclusie is dat het beroep op noodweer slaagt, waardoor het bewezene niet strafbaar is en verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

8.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer], wonende te [woonplaats 2], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 744.620,-. Dit is gevorderd als “voorschot”. De rechtbank begrijpt dit als een vordering tot schadevergoeding van slechts een deel van de geleden schade. De benadeelde partij behoudt zich kennelijk het recht voor een ander deel van de schade buiten het strafgeding van verdachte te vorderen. Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Nu aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd is de benadeelde partij op grond van artikel 361 lid 2 Sv niet-ontvankelijk in zijn vordering. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 41 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
  • bepaalt dat het bewezenverklaarde feit niet strafbaar is en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
benadeelde partij
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer], wonende te [woonplaats 2]niet-ontvankelijk is in zijn vordering, en dat de benadeelde partij de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. S. Taalman en mr. F.E.J. Goffin, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 december 2014.
Mr. F.E.J. Goffin en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL04KA-2014000055.
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 11 december 2014, voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte.
2.
Het proces-verbaal verhoor getuige van [getuige], van 9 juli 2014.
3.
Het letselrapport d.d. 06 januari 2014, opgemaakt door W. Duijst, forensisch arts GGD IJsselland.
4.
Medische informatie d.d. 7 juli 2014, betreffende [slachtoffer], opgemaakt door A.J.W. ter Mors, psychiater NAH Huize Padua.