ECLI:NL:RBOVE:2014:6852

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 december 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
07.653270-12
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor bedreiging met vuurwapen in Olst

Op 23 december 2014 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een man uit Beilen, die werd beschuldigd van het bedreigen van zijn ex-vriendin en haar zus met een vuurwapen. De zaak kwam voor de rechtbank naar aanleiding van een incident dat plaatsvond op 13 augustus 2012 in Olst, waar de verdachte naar de woonwagen van zijn ex-vriendin ging. Tijdens dit bezoek zou hij de ex-vriendin en haar zus verbaal hebben bedreigd met de dood, terwijl hij een vuurwapen tegen het hoofd van de ex-vriendin hield. De officier van justitie vorderde veroordeling van de verdachte, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verklaringen van de aangeefsters inconsistent waren en dat er geen bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk een vuurwapen had gebruikt.

De rechtbank heeft het bewijs zorgvuldig beoordeeld en vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefsters en getuigen op verschillende punten niet op elkaar aansloten. Er was geen onafhankelijk bewijs dat de verdachte het vuurwapen had gebruikt, en er waren geen eerdere contacten met justitie. De rechtbank concludeerde dat, hoewel er wettig bewijs was, de overtuiging ontbrak dat de verdachte de feiten had gepleegd. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten en hevelde het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op. De uitspraak benadrukt het belang van consistente en onafhankelijke getuigenverklaringen in strafzaken.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 07.653270-12
Datum vonnis: 23 december 2014
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1971 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 9 december 2014. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.E. Postma en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. H.J. Pellinkhof, advocaat te Beilen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:een persoon verbaal en door middel van een vuurwapen met de dood heeft bedreigd;
feit 2:een persoon verbaal met de dood heeft bedreigd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 13 augustus 2012 te Olst, gemeente Olst-Wijhe, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] geplaatst en/of (daarbij) deze dreigend de woorden toegevoegd : “Ik schiet je kapot. Neem me terug, anders ga je eraan! Ik maak je kapot. Als je aangifte doet ga je eraan”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2
hij op of omstreeks 13 augustus 2012 te Olst, gemeente Olst-Wijhe, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd :“Aan de kant of ik schiet jou kapot”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
4.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zowel van het onder 1 als 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe - kort samengevat- het volgende aangevoerd:
Aangeefsters [slachtoffers] en hun familie hebben verdachte er op 13 augustus 2012 ingeluisd omdat zij niet wilden dat de dochter van verdachte en [slachtoffer 1] bij verdachte zou komen wonen. Ondanks dat het zeer waarschijnlijk is dat aangeefsters en hun familieleden hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd, zijn er op essentiële punten verschillen in de verklaringen aanwezig. Verdachte is nog niet eerder met justitie en politie in aanraking geweest en heeft, anders dan zijn ex-schoonvader [naam 1], ook geen vuurwapen in zijn bezit gehad. Verdachtes lezing dat hij die dag zelf door [naam 1] met een vuurwapen zou zijn bedreigd is, mede gelet op deze omstandigheden, zeer aannemelijk. Geconcludeerd dient te worden dat het wettig bewijs aanwezig is maar dat de overtuiging ontbreekt dat verdachte de feiten heeft gepleegd.
4.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Verdachte wordt verweten dat hij op 13 augustus 2012 naar de [adres] te Olst is gegaan, waar hij zijn ex, [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) en haar zus, [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]), verbaal heeft bedreigd. Hij zou -kort samengevat- onder meer tegen hen hebben gezegd: “ik schiet je kapot”. Daarbij zou verdachte een vuurwapen aan de linkerkant van het hoofd van [slachtoffer 1] hebben gezet.
Verdachte heeft ontkend de feiten te hebben gepleegd. Hij heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij die dag naar het woonwagenkamp is gegaan waar [slachtoffer 1] met haar familie woont, omdat hij van [slachtoffer 1] een handtekening nodig had vanwege het feit dat hun dochter van 12 jaar bij hem wilde wonen. Verdachte heeft verder verklaard dat, nadat hij met [slachtoffer 1] naar haar woonwagen was gelopen, de vader van [slachtoffer 1], [naam 1], hem met een vuurwapen heeft bedreigd en daarbij heeft gezegd dat hij weg moest gaan. Verdachte zou vervolgens [slachtoffer 1] als schild hebben gebruikt en zou op enig moment weg hebben kunnen rennen.
De rechtbank stelt allereerst vast dat er zich in het proces-verbaal van politie, nummer PL04SA 2012084570, meerdere verklaringen bevinden die op zichzelf belastend voor verdachte zijn. Op grond van die verklaringen, en ook de verklaring van verdachte, kan worden vastgesteld dat verdachte en [slachtoffer 1] op 13 augustus 2012 naar de woonwagen van [slachtoffer 1] zijn gelopen en daar onder de partytent zijn gaan zitten/staan. Ten aanzien van hetgeen aangeefsters en de getuigen hebben verklaard over wat zich vervolgens heeft afgespeeld, constateert de rechtbank het volgende:
  • Een aantal van de verklaringen loopt uiteen wat betreft het moment waarop [slachtoffer 2] zich bij verdachte en [slachtoffer 1] heeft bevonden. [slachtoffer 2] heeft zelf verklaard dat ze naar de partytent is gelopen en dat ze aanwezig is geweest op het moment dat verdachte het vuurwapen zou hebben gepakt. [naam 1] heeft verklaard dat hij naar de partytent is gelopen nadat hij had gezien dat verdachte een vuurwapen tegen het hoofd van [slachtoffer 1] had gezet. Hij heeft verder verklaard dat hij, afgezien van [slachtoffer 1] en verdachte, verder niemand onder de partytent heeft gezien en dat [slachtoffer 2] er pas bij is komen staan nadat verdachte zijn vuurwapen alweer had opgeborgen;
  • Een aantal van de verklaringen loopt uiteen wat betreft de bewoordingen die verdachte tegen aangeefsters zou hebben geuit en hetgeen door [slachtoffer 2] tegen verdachte zou zijn gezegd. Volgens [slachtoffer 1] heeft verdachte tegen haar geroepen: “Ik schiet je kapot. Neem me terug anders ga je eraan?! Ik maak je kapot!”. Verder zou verdachte volgens [slachtoffer 1] tegen [slachtoffer 2] hebben gezegd “ga aan de kant anders schiet ik jou ook kapot”, hetgeen ook door [slachtoffer 2] is verklaard. [slachtoffer 2] heeft eveneens verklaard dat zij verdachte tegen [slachtoffer 1] heeft horen zeggen “wil je me dan niet terug?”. Zij heeft echter niet verklaard dat ze heeft gehoord dat verdachte [slachtoffer 1] verbaal heeft bedreigd. Verder heeft [slachtoffer 2] verklaard dat zij tegen verdachte heeft gezegd: ”niet doen, niet doen”, terwijl dit verder door niemand anders is verklaard. [naam 2] heeft verklaard dat ze verdachte heeft horen roepen : “Ik schiet je dood, ik schiet je dood”. Volgens de verklaring van [naam 2] heeft ze [slachtoffer 2] tegen verdachte horen zeggen: “schiet dan, schiet mij dan”, terwijl [slachtoffer 2] en ook de anderen dit niet hebben verklaard. [naam 1] heeft niet verklaard dat hij heeft gehoord dat verdachte [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft bedreigd, terwijl hij ten tijde van het gebeurde wel bij [slachtoffer 1] en verdachte onder de partytent aanwezig is geweest;
  • Een aantal van de verklaringen loopt uiteen wat betreft de vorm en de kleur van het vuurwapen dat door verdachte zou zijn gebruikt. [slachtoffer 1] heeft in haar eerste verklaring bij de politie verklaard dat het een zwart vuurwapen is geweest, waarvan de kogelhouder kon draaien. In haar tweede verklaring heeft zij echter verklaard dat het een zilverkleurige revolver met een lange dunne loop is geweest. Volgens [slachtoffer 2] was het vuurwapen klein en zwart, terwijl [naam 1] heeft verklaard dat hij een zwarte revolver met een lange loop bij verdachte heeft gezien;
  • Aangeefster [slachtoffer 1] heeft bij de politie niet verklaard dat haar vader op verdachte is afgekomen en hem heeft aangesproken met de bewoordingen: “wat moet je nou, wou je schieten grote jongen”, zoals [naam 1] zelf heeft verklaard. Zij heeft daarentegen, anders dan de verklaring van [naam 2], [slachtoffer 2] en [naam 1], niet over de aanwezigheid van haar vader ten tijde van de bedreigingen, en ook daarna, verklaard;
  • Een aantal van de verklaringen loopt uiteen wat betreft het moment dat verdachte weer terug naar zijn vrachtwagen is gelopen en hetgeen daaraan vooraf is gegaan. Volgens [slachtoffer 1] heeft verdachte zijn wapen opgeborgen en is vervolgens al pratend in de richting van zijn vrachtwagen gelopen. Over de aanwezigheid van haar vader heeft zij, zoals hiervoor genoemd, niet verklaard. [naam 2] heeft verklaard dat verdachte, nadat hij met haar man of met haar vader had gesproken, rustig is weggegaan. Ook [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte, nadat hij het vuurwapen weer had weggestopt, nog met haar vader heeft staan praten, en wel op de oprit. Dit blijkt echter niet uit de verklaring van [naam 1]. [naam 1] heeft namelijk verklaard dat hij, nadat verdachte het wapen had weggestopt, nog een stukje achter verdachte is aangelopen terwijl [slachtoffer 2] met verdachte aan het ‘bekwoorden’ was. [naam 1] heeft zich naar eigen zeggen toen omgedraaid en is de woonwagen binnengegaan.
Tenslotte is er een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, pagina 31 en verder, waarin is gerelateerd wat verbalisant [verbalisant] heeft waargenomen toen zij op 13 augustus 2012 ter plaatse is gegaan. Opvallend is de passage waarin is gerelateerd over hetgeen de opa van aangeefsters, [naam 3], tegen de verbalisant heeft verklaard en dat hij vervolgens door aangeefster [slachtoffer 1] is gecorrigeerd. Het betreft de volgende passage:
Nadat ik verbalisant de aangifte had opgenomen kwam [naam 3] aanlopen.
Aangever vertelde mij dat dit haar opa was. [naam 3] stelde zich voor als “[naam 3]”.
Ik, verbalisant, hoorde dat hij zei:” Ik heb alles gezien hoor. Ik zag het gebeuren
en liep er op af. hij hield een revolver tegen haar hoofd.”. Ik, verbalisant, zag dat
[naam 3] met zijn rechterwijsvinger in zijn nek wees, waarop aangever reageerde en
zei:”Nee, niet in mijn nek, op mijn hoofd, kijk dan”, hierna liet zij de verwonding
op haar hoofd zien. Ik, verbalisant, hoorde dat [naam 3] zei: ”Nou ja dat kan ook, ik zag dat die revolver een lange loop had en dat hij die tegen je hoofd aan hield”, althans deze woorden
hoorde ik of woorden van gelijke strekking.
De rechtbank stelt op grond van hetgeen hiervoor is overwogen vast dat de verklaringen van aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de andere hiervoor genoemde getuigen, op een aantal punten niet op elkaar aansluiten dan wel dat er inconsistenties in (een aantal van) deze verklaringen vast te stellen zijn. Daarbij zijn de afgelegde verklaringen allen afkomstig van leden uit één familie, die volgens verdachte tegen hem samen hebben gespannen. Een verklaring van een onafhankelijke getuige ontbreekt. Verder is er bij verdachte geen vuurwapen aangetroffen en zijn er in het dossier geen aanwijzingen te vinden, zoals antecedenten ten aanzien van de Wet Wapens en Munitie, waaruit kan worden afgeleid dat verdachte ten tijde van het feit in het bezit van een vuurwapen is of kan zijn geweest. Daarbij is de door verdachte geschetste gang van zaken gelet op de inhoud van het dossier niet onwaarschijnlijk. De rechtbank acht op grond van het dossier aannemelijk dat er op de ten laste gelegde datum tussen verdachte en aangeefsters en hun familie sprake van een aanvaring is geweest vanwege de omstandigheid dat de dochter van verdachte bij hem wilde wonen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank echter van oordeel dat er ten aanzien van de ten laste gelegde feiten weliswaar sprake is van wettig bewijs maar heeft zij op grond van de bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte de feiten heeft begaan. De rechtbank zal verdachte derhalve van de onder 1 en 2 laste gelegde feiten vrijspreken.
4.3
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 2 is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, mr. L.J.C. Hangx en mr. M. van Bruggen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.E. Martini, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2014.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer <. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.