4.2De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Verdachte wordt verweten dat hij op 13 augustus 2012 naar de [adres] te Olst is gegaan, waar hij zijn ex, [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) en haar zus, [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]), verbaal heeft bedreigd. Hij zou -kort samengevat- onder meer tegen hen hebben gezegd: “ik schiet je kapot”. Daarbij zou verdachte een vuurwapen aan de linkerkant van het hoofd van [slachtoffer 1] hebben gezet.
Verdachte heeft ontkend de feiten te hebben gepleegd. Hij heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij die dag naar het woonwagenkamp is gegaan waar [slachtoffer 1] met haar familie woont, omdat hij van [slachtoffer 1] een handtekening nodig had vanwege het feit dat hun dochter van 12 jaar bij hem wilde wonen. Verdachte heeft verder verklaard dat, nadat hij met [slachtoffer 1] naar haar woonwagen was gelopen, de vader van [slachtoffer 1], [naam 1], hem met een vuurwapen heeft bedreigd en daarbij heeft gezegd dat hij weg moest gaan. Verdachte zou vervolgens [slachtoffer 1] als schild hebben gebruikt en zou op enig moment weg hebben kunnen rennen.
De rechtbank stelt allereerst vast dat er zich in het proces-verbaal van politie, nummer PL04SA 2012084570, meerdere verklaringen bevinden die op zichzelf belastend voor verdachte zijn. Op grond van die verklaringen, en ook de verklaring van verdachte, kan worden vastgesteld dat verdachte en [slachtoffer 1] op 13 augustus 2012 naar de woonwagen van [slachtoffer 1] zijn gelopen en daar onder de partytent zijn gaan zitten/staan. Ten aanzien van hetgeen aangeefsters en de getuigen hebben verklaard over wat zich vervolgens heeft afgespeeld, constateert de rechtbank het volgende:
- Een aantal van de verklaringen loopt uiteen wat betreft het moment waarop [slachtoffer 2] zich bij verdachte en [slachtoffer 1] heeft bevonden. [slachtoffer 2] heeft zelf verklaard dat ze naar de partytent is gelopen en dat ze aanwezig is geweest op het moment dat verdachte het vuurwapen zou hebben gepakt. [naam 1] heeft verklaard dat hij naar de partytent is gelopen nadat hij had gezien dat verdachte een vuurwapen tegen het hoofd van [slachtoffer 1] had gezet. Hij heeft verder verklaard dat hij, afgezien van [slachtoffer 1] en verdachte, verder niemand onder de partytent heeft gezien en dat [slachtoffer 2] er pas bij is komen staan nadat verdachte zijn vuurwapen alweer had opgeborgen;
- Een aantal van de verklaringen loopt uiteen wat betreft de bewoordingen die verdachte tegen aangeefsters zou hebben geuit en hetgeen door [slachtoffer 2] tegen verdachte zou zijn gezegd. Volgens [slachtoffer 1] heeft verdachte tegen haar geroepen: “Ik schiet je kapot. Neem me terug anders ga je eraan?! Ik maak je kapot!”. Verder zou verdachte volgens [slachtoffer 1] tegen [slachtoffer 2] hebben gezegd “ga aan de kant anders schiet ik jou ook kapot”, hetgeen ook door [slachtoffer 2] is verklaard. [slachtoffer 2] heeft eveneens verklaard dat zij verdachte tegen [slachtoffer 1] heeft horen zeggen “wil je me dan niet terug?”. Zij heeft echter niet verklaard dat ze heeft gehoord dat verdachte [slachtoffer 1] verbaal heeft bedreigd. Verder heeft [slachtoffer 2] verklaard dat zij tegen verdachte heeft gezegd: ”niet doen, niet doen”, terwijl dit verder door niemand anders is verklaard. [naam 2] heeft verklaard dat ze verdachte heeft horen roepen : “Ik schiet je dood, ik schiet je dood”. Volgens de verklaring van [naam 2] heeft ze [slachtoffer 2] tegen verdachte horen zeggen: “schiet dan, schiet mij dan”, terwijl [slachtoffer 2] en ook de anderen dit niet hebben verklaard. [naam 1] heeft niet verklaard dat hij heeft gehoord dat verdachte [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft bedreigd, terwijl hij ten tijde van het gebeurde wel bij [slachtoffer 1] en verdachte onder de partytent aanwezig is geweest;
- Een aantal van de verklaringen loopt uiteen wat betreft de vorm en de kleur van het vuurwapen dat door verdachte zou zijn gebruikt. [slachtoffer 1] heeft in haar eerste verklaring bij de politie verklaard dat het een zwart vuurwapen is geweest, waarvan de kogelhouder kon draaien. In haar tweede verklaring heeft zij echter verklaard dat het een zilverkleurige revolver met een lange dunne loop is geweest. Volgens [slachtoffer 2] was het vuurwapen klein en zwart, terwijl [naam 1] heeft verklaard dat hij een zwarte revolver met een lange loop bij verdachte heeft gezien;
- Aangeefster [slachtoffer 1] heeft bij de politie niet verklaard dat haar vader op verdachte is afgekomen en hem heeft aangesproken met de bewoordingen: “wat moet je nou, wou je schieten grote jongen”, zoals [naam 1] zelf heeft verklaard. Zij heeft daarentegen, anders dan de verklaring van [naam 2], [slachtoffer 2] en [naam 1], niet over de aanwezigheid van haar vader ten tijde van de bedreigingen, en ook daarna, verklaard;
- Een aantal van de verklaringen loopt uiteen wat betreft het moment dat verdachte weer terug naar zijn vrachtwagen is gelopen en hetgeen daaraan vooraf is gegaan. Volgens [slachtoffer 1] heeft verdachte zijn wapen opgeborgen en is vervolgens al pratend in de richting van zijn vrachtwagen gelopen. Over de aanwezigheid van haar vader heeft zij, zoals hiervoor genoemd, niet verklaard. [naam 2] heeft verklaard dat verdachte, nadat hij met haar man of met haar vader had gesproken, rustig is weggegaan. Ook [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte, nadat hij het vuurwapen weer had weggestopt, nog met haar vader heeft staan praten, en wel op de oprit. Dit blijkt echter niet uit de verklaring van [naam 1]. [naam 1] heeft namelijk verklaard dat hij, nadat verdachte het wapen had weggestopt, nog een stukje achter verdachte is aangelopen terwijl [slachtoffer 2] met verdachte aan het ‘bekwoorden’ was. [naam 1] heeft zich naar eigen zeggen toen omgedraaid en is de woonwagen binnengegaan.
Tenslotte is er een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, pagina 31 en verder, waarin is gerelateerd wat verbalisant [verbalisant] heeft waargenomen toen zij op 13 augustus 2012 ter plaatse is gegaan. Opvallend is de passage waarin is gerelateerd over hetgeen de opa van aangeefsters, [naam 3], tegen de verbalisant heeft verklaard en dat hij vervolgens door aangeefster [slachtoffer 1] is gecorrigeerd. Het betreft de volgende passage:
Nadat ik verbalisant de aangifte had opgenomen kwam [naam 3] aanlopen.
Aangever vertelde mij dat dit haar opa was. [naam 3] stelde zich voor als “[naam 3]”.
Ik, verbalisant, hoorde dat hij zei:” Ik heb alles gezien hoor. Ik zag het gebeuren
en liep er op af. hij hield een revolver tegen haar hoofd.”. Ik, verbalisant, zag dat
[naam 3] met zijn rechterwijsvinger in zijn nek wees, waarop aangever reageerde en
zei:”Nee, niet in mijn nek, op mijn hoofd, kijk dan”, hierna liet zij de verwonding
op haar hoofd zien. Ik, verbalisant, hoorde dat [naam 3] zei: ”Nou ja dat kan ook, ik zag dat die revolver een lange loop had en dat hij die tegen je hoofd aan hield”, althans deze woorden
hoorde ik of woorden van gelijke strekking.
De rechtbank stelt op grond van hetgeen hiervoor is overwogen vast dat de verklaringen van aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de andere hiervoor genoemde getuigen, op een aantal punten niet op elkaar aansluiten dan wel dat er inconsistenties in (een aantal van) deze verklaringen vast te stellen zijn. Daarbij zijn de afgelegde verklaringen allen afkomstig van leden uit één familie, die volgens verdachte tegen hem samen hebben gespannen. Een verklaring van een onafhankelijke getuige ontbreekt. Verder is er bij verdachte geen vuurwapen aangetroffen en zijn er in het dossier geen aanwijzingen te vinden, zoals antecedenten ten aanzien van de Wet Wapens en Munitie, waaruit kan worden afgeleid dat verdachte ten tijde van het feit in het bezit van een vuurwapen is of kan zijn geweest. Daarbij is de door verdachte geschetste gang van zaken gelet op de inhoud van het dossier niet onwaarschijnlijk. De rechtbank acht op grond van het dossier aannemelijk dat er op de ten laste gelegde datum tussen verdachte en aangeefsters en hun familie sprake van een aanvaring is geweest vanwege de omstandigheid dat de dochter van verdachte bij hem wilde wonen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank echter van oordeel dat er ten aanzien van de ten laste gelegde feiten weliswaar sprake is van wettig bewijs maar heeft zij op grond van de bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte de feiten heeft begaan. De rechtbank zal verdachte derhalve van de onder 1 en 2 laste gelegde feiten vrijspreken.