4.2De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank begrijpt het door de raadsvrouw gevoerde verweer als een betwisting van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] en getuige [getuige 1]. De rechtbank constateert met de raadsvrouw dat zowel de verklaringen van aangeefster als van de getuige niet volledig consistent zijn en dat zij niet op alle punten met elkaar overeenkomen,. Naar het oordeel van de rechtbank komen de verklaringen van aangeefster echter op - voor de beoordeling van de tenlastelegging - wezenlijke onderdelen overeen met de verklaringen van getuige [getuige 1] en worden deze verklaringen bovendien ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank heeft in zoverre geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van vorenbedoelde verklaringen te twijfelen en zal deze (voor die onderdelen) dan ook voor het bewijs gebruiken, op de hierna per feit nader toe te lichten wijze.
Overweging met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde.
De verklaring van aangeefster over hetgeen op 17 september 2014 is voorgevallen, houdt kortgezegd in dat zij meerdere malen met de vuist in het gezicht is geslagen, dat zij meerdere malen in een wurggreep is vastgehouden en dat zij met een mes is bedreigd. Deze verklaring wordt in de eerste plaats ondersteund door het zich in het dossier bevindende letselrapport. Daaruit blijkt dat aangeefster op 17 september meerdere verwondingen had aan haar gezicht, waaronder een bult op haar voorhoofd, een gezwollen en gebarsten lip en dat zij striemen had in de nek. Voor zover verdachte heeft verklaard dat hij op 17 september 2014 ruzie heeft gehad met aangeefster en haar daarbij heeft geslagen, biedt zijn verklaring eveneens steun voor de verklaring van aangeefster. De rechtbank overweegt dat het geheel aan verwondingen in het gelaat en in de halsstreek van aangeefster niet past bij de door verdachte voorgespiegelde toedracht, voor zover deze inhoudt dat hij (niet meer dan) twee klappen met de vlakke hand in het gezicht heeft gegeven. In het bijzonder de bult op het voorhoofd en de striemen in de nek van aangeefster laten zich daardoor niet verklaren. De rechtbank acht niet aannemelijk dat aangeefster zichzelf deze verwondingen heeft toegebracht. Daarvoor is in het dossier geen enkele aanwijzing te vinden en de tijd om dit te bewerkstelligen ontbrak, nu getuige [getuige 1] het letsel kort na het incident heeft waargenomen, waarbij aangeefster bovendien in tranen was en vertelde dat verdachte haar geslagen en gewurgd had. De rechtbank merkt in dit verband op dat de door aangeefster en getuige genoemde tijdstippen niet alleen bij elkaar passen, maar ook bij de lezing van verdachte dat hij om 14.00 uur weer op terug op zijn werk was, zoals hij in eerste instantie ten overstaan van de politie heeft verklaard,uitgaande van een reistijd van de woning naar zijn werkplaats van ongeveer tien minuten.De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij al eerder de woning had verlaten en dat de getuige hem daarom niet kan hebben gezien, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Ook biedt de verklaring van de vader van aangeefster, die op 17 september 2014 om 14.00 uur telefonisch van zijn dochter hoort dat zij door verdachte is mishandeld en later die middag letsel bij haar waarneemt, steun aan de verklaring van aangeefster.
De in de letselrapportage genoemde verwonding aan de linker onderarm van aangeefster kan weliswaar zijn ontstaan door contact met een mes, maar naar het oordeel van de rechtbank valt niet uit te sluiten dat deze verwonding op een andere wijze is ontstaan gedurende de worsteling die heeft plaatsgehad. Aangeefster heeft bovendien niet verklaard dat zij door een mes is geraakt en zij is voor het overige de enige bron die over de aanwezigheid van een mes heeft verklaard, zodat de rechtbank niet op basis van de voorhanden bewijsmiddelen de overtuiging heeft gekregen dat verdachte met een mes richting het hoofd of lichaam van aangeefster heeft gestoken.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte aangeefster meerdere malen met de vuist in het gezicht heeft gestompt en/of geslagen en dat hij haar bij de keel heeft vastgepakt en vastgehouden. Naar het oordeel van de rechtbank leveren deze gedragingen, in onderlinge samenhang beziend, eenvoudige mishandeling van zijn levensgezel op. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het primair ten laste gelegde, nu geen overtuigend bewijs is voor het steken met het mes en het subsidiair ten laste gelegde bewezen verklaren, zoals hierna vermeld.
Overweging met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde.
De rechtbank stelt voorop dat verdachte in het onder 2 ten laste gelegde wordt verweten dat hij aangeefster binnen de periode van 1 augustus 2013 tot en met 16 september 2014 meerdere malen heeft mishandeld. Uit het dossier valt af te leiden dat de tenlastelegging daarbij kennelijk op verschillende incidenten ziet. De rechtbank is er bij de beoordeling van de tenlastelegging vanuit gegaan dat voor ieder van deze incidenten afzonderlijk voldoende wettig (steun)bewijs noodzakelijk is om tot een veroordeling te kunnen komen. De rechtbank overweegt omtrent vorenbedoelde incidenten als volgt:
Aangeefster heeft verklaard dat zij voor de eerste maal door verdachte is mishandeld in augustus 2013. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van de vader van aangeefster, die heeft verklaard dat hij halverwege 2013 voor de eerste maal letsel heeft waargenomen bij aangeefster, die vervolgens aan hem heeft verteld dat zij door verdachte mishandeld was. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, kan de verklaring van de vader van aangeefster dat dit 'halverwege 2013' geweest is, zeer wel passen bij 'augustus 2013', waarover aangeefster heeft verklaard. Nu dit bovendien volgens aangeefster de eerste keer is geweest dat zij is mishandeld en het volgende incident volgens aangeefster in december 2013 heeft plaatsgevonden, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de vader van aangeefster over hetzelfde incident verklaart als aangeefster, te meer nu ook de vader aangeeft dat dit de eerste keer is dat hij letsel bij aangeefster heeft waargenomen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van deze verklaringen te twijfelen en acht op basis daarvan bewezen dat verdachte zich in augustus 2013 heeft schuldig gemaakt aan mishandeling van aangeefster.
Aangeefster heeft voorts verklaard dat zij in december 2013 opnieuw door verdachte is mishandeld, waarbij zij onder meer op haar rug is geslagen met een honkbalknuppel. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1], die eveneens verklaart over een mishandeling waarbij verdachte met een honkbalknuppel op aangeefsters rug heeft geslagen. De getuige heeft verklaard dat dit na de zomervakantie in 2013 is voorgevallen. Hoewel dit weinig nauwkeurig is, sluit haar verklaring niet uit dat dit in december 2013 is geweest. Bovendien maakt de verklaring melding van een mishandeling door te slaan met een honkbalknuppel op de rug van aangeefster, hetgeen zodanig specifiek is, dat het naar het oordeel van de rechtbank niet anders kan zijn dan dat de getuige over hetzelfde incident verklaart als waarover aangeefster heeft verklaard. De rechtbank ziet voorts steun voor de verklaring van aangeefster in de verklaring van haar vader, die begin 2014 merkt dat aangeefster pijn heeft en vervolgens van haar verneemt dat zij door verdachte is mishandeld en waarneemt dat zij een grote blauwe plek heeft die van de onderkant tot de bovenkant van haar rug loopt. Naar het oordeel van de rechtbank past dit letsel bij de door aangeefster en getuige [getuige 1] beschreven toedracht. Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank ook deze mishandeling bewezen.
De overige incidenten die verdachte kennelijk in de tenlastelegging worden verweten, betreffen (onder meer) mishandelingen na een scooterongeval in Kampen en in de woning van verdachte aan de [adres 1] in april 2014. De rechtbank heeft niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging gekregen dat verdachte zich aan deze mishandelingen heeft schuldig gemaakt. Bij de strafoplegging zal derhalve voor wat betreft feit 2 uitsluitend rekening worden gehouden met de twee bewezenverklaarde mishandelingen die binnen de tenlastegelegde periode hebben plaatsgevonden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Deze beslissing steunt op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken.