8.1De gronden voor een straf of maatregel
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in zijn kamer in het FPC Veldzicht waarbij personeelsleden op de gang aanwezig waren. Door ingrijpen van het personeel van Veldzicht en de brandweer zijn de materiële gevolgen van de brand relatief gering gebleven. Brandstichting is echter hoe dan ook een ernstig feit en levert, naar algemene ervaringsregels, angstgevoelens op bij mensen die in de buurt aanwezig waren.
Naast de brandstichting heeft verdachte zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan vele, ernstige (doods)bedreigingen van sociotherapeuten en andere medewerkers binnen Veldzicht en van hun familieleden. Verdachte heeft zich hierbij laten leiden door zijn persoonlijke denkbeelden en belangen en geen oog gehad voor de gevolgen voor de sociotherapeuten en andere medewerkers die binnen Veldzicht werkzaam zijn.
Tevens heeft verdachte een personeelslid van de Van Mesdagkliniek mishandeld. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat dit personeelslid eerder een opmerking over zijn moeder had gemaakt en dat verdachte had aangegeven dat hij dit het personeelslid betaald zou zetten als hij een keer alleen op de afdeling zou zijn. Op 1 oktober 2014 was het betreffende personeelslid alleen de afdeling opgelopen en heeft verdachte zijn kans gegrepen en dit personeelslid geslagen en geschopt.
De rechtbank rekent verdachte dit handelen aan.
De rechtbank heeft kennis genomen van:
- een brief van A.P. van de Woerdt, psychiater, d.d. 5 september 2014 over de persoon van verdachte;
- een brief van R.W. Blauw, gezondheidspsycholoog d.d. 18 augustus 2014, over de persoon van verdachte;
- een milieu onderzoek door R. Nijboer, rapporteur;
- het verleningsadvies van de Dr. S. van Mesdagkliniek d.d. 21 oktober 2013, opgemaakt door M. Meulenbeek, GZ-psycholoog, behandelcoördinator en
- het uittreksel justitieel documentatieregister d.d. 11 november 2014.
Verdachte heeft op 21 januari 2010 de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) opgelegd gekregen, welke laatst is verlengd op 17 februari 2014 voor de duur van 2 jaar. Verdachte heeft in het kader van deze PIJ-maatregel in meerdere verschillende jeugdinrichtingen en TBS-klinieken, waaronder het FPC Veldzicht en het Dr. S. van Mesdagkliniek, gezeten. De PIJ-maatregel van verdachte eindigt in januari 2016.
Uit de hiervoor vermelde brieven van psychiater Van de Woerdt en psycholoog Blauw en het milieuonderzoek van Nijboer is gebleken dat voornoemde deskundigen op 8 juli 2014 zijn benoemd om een triple-onderzoek naar de persoon van verdachte uit te voeren.
Verdachte heeft echter consequent geweigerd zijn medewerking te verlenen aan dit triple-onderzoek.
De vaststelling van het bestaan van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte in de zin van artikel 37a, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht is in beginsel een juridisch oordeel en geschiedt door de rechtbank, en niet door een medicus of een gedragsdeskundige. Daaraan doet niet af dat de rechtbank die vaststelling pas doet nadat zij – indien mogelijk – ter zake geadviseerd is door tenminste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines die de verdachte hebben onderzocht, zoals is bepaald in artikel 37a, derde lid van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 37, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht. Artikel 37, derde lid van het Wetboek van Strafrecht houdt in dat bewust ook is voorzien in de mogelijkheid om de maatregel van terbeschikkingstelling op te kunnen leggen in een geval waarin verdachte aan ieder gedragskundig onderzoek weigert mee te werken. De maatregel strekt er juist toe de samenleving te beschermen tegen de gevaarlijkheid van de verdachte.
Dit betekent dat in het uiterste geval de rechtbank, uiteraard slechts met grote behoedzaamheid, tot de vaststelling van een stoornis kan komen, ook al kunnen de gedragsdeskundigen op basis van de voor hen geldende wetenschappelijke criteria en tuchtrechtelijke normen niet tot die conclusie komen.
Voor deze beslissing dient de rechtbank dan wel voldoende steun te vinden in hetgeen gedragsdeskundigen zo mogelijk wél hebben kunnen vaststellen en hetgeen de rechtbank verder aan feiten en omstandigheden is gebleken met betrekking tot de persoon van verdachte.
De rechtbank heeft de inhoud van het in het dossier beschikbare rapport dat betrekking heeft op de persoon van verdachte – te weten het pij-verlengingsadvies van de Van Mesdagkliniek d.d. 21 oktober 2013 – betrokken bij de beantwoording van de vraag of ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feiten bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis bestond.
Uit dit verlengingsadvies is onder meer gebleken dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit en cannabisafhankelijkheid in remissie vanwege onder toezicht staan.
Gebleken is dat verdachte de PIJ-maatregel destijds opgelegd heeft gekregen voor mishandeling en bedreiging van medewerkers van zorginstellingen. Vanwege verdachtes ernstige problematiek is in meerdere klinieken gebleken dat de behandel- en begeleidingsmogelijkheden zeer beperkt of zelfs afwezig waren. Gelet op de veiligheid kwam verdachte vrijwel niet uit zijn verblijf.
Verdachte is in het FPC Van Mesdag geplaatst vanwege vele agressieve incidenten richting personeel in vorige klinieken en penitentiaire inrichtingen. Ook in de Van Mesdagkliniek uit verdachte regelmatig ernstige doodsbedreigingen richting het personeel. Gelet op de aanwezigheid van forse gedragsproblematiek, problemen met het hanteren van agressie en de ernstige incidenten die verdachte in vorige klinieken heeft veroorzaakt, is een hoge mate aan externe controle en structuur noodzakelijk. Indien deze hoge mate van externe controle en structuur weg zouden vallen, wordt het risico op recidive ingeschat op zeer hoog.
Tijdens de in dat verlengingsadvies aan de orde zijnde periode is verdachte dagelijks verbaal agressief en dreigend, waaronder ernstige doodsbedreigingen richting het personeel. Het aantal incidenten in de kliniek is tot een minimum beperkt, voornamelijk dankzij de hoeveelheid structuur en toezicht.
De inhoud van dit verlengingsadvies en de recentheid ervan, in samenhang met de in deze strafmotivering weergegeven passages uit het onderhavige strafdossier, maakt dat de rechtbank er in voldoende mate van overtuigd is dat bij verdachte tijdens het plegen van de bewezenverklaarde feiten sprake was een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Temeer nu de thans voorliggende strafbare feiten van gelijke aard is als die van de index-feiten waarvoor destijds de PIJ-maatregel aan verdachte is opgelegd.
Vervolgens ligt de vraag ter beantwoording voor of – ter bescherming van de maatschappij – een terbeschikkingstelling met dwangverpleging aangewezen is. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Gebleken is dat bij verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De rechtbank is van oordeel dat deze stoornis zodanig is dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij.
Voorts is er – naar het oordeel van de rechtbank – sprake van een aanzienlijk recidivegevaar. De inschatting van dat gevaar ontleent de rechtbank allereerst aan de inhoud van voormeld verlengingsadvies. Hieruit blijkt dat het langdurige bestaan van verdachtes forse gedragsproblematiek, de problemen met het hanteren van agressie en de ernstige incidenten die verdachte in vorige klinieken heeft veroorzaakt een hoge mate aan externe controle en structuur noodzakelijk maakt. Indien deze hoge mate van externe controle en structuur weg zouden vallen, wordt het risico op recidive ingeschat op zeer hoog.
De rechtbank ontleent het ook nu nog aanwezig zijn van dit recidivegevaar tevens aan het feit dat langdurige verblijven van verdachte in verschillende instellingen tot nog toe geen enkel resultaat hebben opgeleverd, omdat verdachte niet gemotiveerd is gebleken voor enige behandeling. Dit recidivegevaar is recent op 1 oktober 2014 nog tot uiting gekomen bij de mishandeling van het personeelslid in de Van Mesdagkliniek, waarbij is gebleken dat verdachte vooraf had aangekondigd dat hij de gestelde krenking aan het adres van zijn moeder zou vergelden als het betreffende personeelslid alleen, dus zonder collega’s, bij verdachte zou zijn. Verdachte is hiertoe op het eerst mogelijke moment op agressieve wijze overgegaan. Hieruit blijkt van een kille berekenendheid bij van verdachte.
Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en hetgeen is gebleken over de persoon van verdachte, acht de rechtbank het niet verantwoord dat verdachte zonder dat dit gevaar in belangrijke mate is weggenomen terugkeert in de maatschappij. Verdachte heeft door te volharden in zijn weigering, ieder onderzoek naar mogelijkheden voor minder ingrijpende vormen van behandeling voor het beperken van het herhalingsgevaar onmogelijk gemaakt. Verdachte is een dermate gevaarlijke jongeman dat de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging nodig is om het risico van gevaarlijke agressieve delicten jegens anderen in te dammen.
De rechtbank stelt vast dat het door de verdachte begane feit, de brandstichting, een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dat het door de verdachte begane feit, de bedreigingen, een misdrijf betreft dat wordt genoemd in artikel 37a, eerste lid onder 1 van het Wetboek van Strafrecht. Voor beide misdrijven is derhalve terbeschikkingstelling mogelijk.
De rechtbank is van oordeel dat, mede gezien de ernst van de begane feiten en de persoonlijkheid van verdachte, de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist.
De rechtbank zal gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen dan ook gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd, zoals door de officier van justitie is gevorderd.
9. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 37a, 37b, 45 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.