5.2De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Uit de bewijsmiddelen concludeert de rechtbank het volgende.
Op 15 augustus 2014 verliet [slachtoffer 1] zijn woning aan de [adres 1] te Zwolle omstreeks 12.00 uur. Toen hij omstreeks 12.20 uur weer thuis kwam ontdekte hij dat er twee gitaren waren gestolen, één van het type Blade en één van het type Leo Eimers. Op dezelfde dag om 12.51 uur heeft verdachte de gitaar van het type Blade ter belening aangeboden bij [winkel] aan de [adres 5] in Zwolle. Een dag later heeft hij de andere gitaar verkocht aan [winkel].
Verdachte heeft verklaard dat hij de gitaren gevonden had in een park in de wijk Dieze-Oost en dat hij dacht dat hij die dag lopend was. De rechtbank acht die verklaring niet geloofwaardig. Gelet op het zeer korte tijdsverloop tussen diefstal van de gitaren en de belening van de eerste gitaar is de rechtbank van oordeel dat verdachte degene moet zijn geweest die de gitaren gestolen heeft. De rechtbank wordt gesterkt in haar oordeel door het feit dat het volgens Google-maps ongeveer een half uur lopen is van [adres 1] naar de [adres 5].
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Ten aanzien van feit 2
Uit de bewijsmiddelen concludeert de rechtbank het volgende.
Op zaterdag 23 augustus 2014 stond mevrouw [slachtoffer 2], een 81 jarige dame, na het doen van boodschappen in het winkelcentrum in Zwolle-Zuid, in de toegangshal van haar appartementencomplex aan [adres 2] voor de lift te wachten. Plotseling zag zij een jongen hard op haar af komen lopen die haar met zijn ene arm van achteren om de keel pakte en met zijn andere hand haar twee gouden kettinkjes van haar hals trok. [slachtoffer 2] beschreef de jongen als iemand van tussen de 18 en 20 jaar oud met gemillimeterd donker haar, een normaal postuur en een zwarte jas aan. Ze kon nog net zien dat hij op een fiets weg reed richting de Ministerlaan.
Vanuit het Kruidvat in het winkelcentrum Zwolle-Zuid zijn camerabeelden gemaakt en veiliggesteld. Op de beelden is te zien dat op zaterdag 23 augustus 2014 [slachtoffer 2] om 15.00.25 voor het Kruidvat langs loopt naar de steeg die op de route naar haar woning ligt. Om 15.00.34 loopt zij de steeg in.
Om 15.00.47 loopt een jongeman met zijn fiets aan de hand voor het Kruidvat langs in de richting van de steeg waar [slachtoffer 2] in ging. Om 15.00.56 loopt hij die steeg in. De fiets die de man bij zich heeft betreft een donkere zogenaamde opoefiets met op de bagagedrager een zwart met grijs kinderzitje.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 4 december 2014 over die beelden verklaard zichzelf te herkennen.
Van I-Watch zijn beelden opgevraagd en veiliggesteld van de camera die zij op [adres 2] te Zwolle hebben geplaatst. Op de beelden is te zien dat op zaterdag 23 augustus 2014 omstreeks 15.04.24 een persoon in het donker gekleed fietst over [adres 2] in de richting van de Ministerlaan.
Verdachte heeft zich bij de politie veelal beroepen op zijn zwijgrecht. Eerst ter terechtzitting van 4 december 2014 heeft hij verklaard dat hij op 23 augustus 2014 samen met iemand anders, wiens naam hij niet wil noemen, in het winkelcentrum in Zwolle-Zuid was. Die ander zou hebben gezegd dat hij geld wilde maken. Verdachte heeft verklaard dat diegene de ketting van [slachtoffer 2] gestolen moet hebben. Hij heeft die ander even later ook bij het winkelcentrum getroffen en de gouden kettingen gekregen om ze te verkopen. Verdachte heeft de gouden kettingen vervolgens verkocht aan [getuige 2] en hij heeft de buit met de ander verdeeld.
De rechtbank constateert dat nergens uit het dossier blijkt van een tweede verdachte. Op de camerabeelden van het Kruidvat is slechts verdachte te zien die een paar seconden na [slachtoffer 2] in beeld komt en dezelfde route als [slachtoffer 2] aflegt. Nu verdachte pas ter terechtzitting met een alternatief scenario komt waarvoor geen objectieve aanknopingspunten in het dossier te vinden zijn en zijn verklaring bovendien niet te verifiëren is nu verdachte de naam van de persoon die hij in het winkelcentrum zou zijn tegengekomen niet wil noemen, zal de rechtbank het scenario als onaannemelijk terzijde schuiven.
Verbalisant [verbalisant] heeft op ambtsbelofte verklaard dat de hem bekende [getuige 2] met twee goudkleurige kettingen op 27 augustus 2014 naar het politiebureau is gekomen. [getuige 2] vertelde verbalisant dat hij de kettingen op vrijdag 22 of zaterdag 23 augustus 2014 in onderpand heeft gekregen van [verdachte].
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Ten aanzien van feit 3 primair
Net als de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, omdat sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom in de bijlage van dit vonnis volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
Ten aanzien van feit 4
Uit de bewijsmiddelen concludeert de rechtbank het volgende.
Op woensdag 27 augustus 2014 zat mevrouw [slachtoffer 4] om ongeveer 14.30 uur, nadat ze boodschappen had gedaan met haar rollator, in haar woning aan de [adres 3] te Zwolle, toen ze een jongen haar tuin binnen zag lopen. Deze jongen klopte op het raam van de achterdeur en vertelde [slachtoffer 4] toen ze in de deuropening was komen staan een verhaal over zijn hond die hij kwijt was. Vervolgens greep de jongen naar haar gouden halsketting en trok die met kracht van haar nek af waardoor de ketting brak. [slachtoffer 4] omschrijft de jongen als een blanke jongen van ongeveer 20 jaar oud, geen bril, snor, baard of andere kenmerken in het gezicht, kort donkerblond haar, geen stekels maar een gedekte lengte en ongeveer l.75m lang. De jongen droeg een donkerblauwe korte jas met lange mouw, een blauwe spijkerbroek en gympen.
De overbuurman [getuige 4] heeft als getuige verklaard dat hij op woensdag 27 augustus 2014 omstreeks 14.30 uur een jongen in de gangpoort tussen [adres 3] [nummer 1] en [nummer 2] zag staan. Hij zag ook een fiets in de gangpoort staan en hij zag dat de jongen met de fiets aan de hand wegliep. [getuige 4] omschrijft de fiets als een zwarte omafiets met achterop een zwart kinderzitje uit één stuk. De jongen omschrijft hij als een blanke jongen van begin twintig jaar oud, tussen de 1.70 en 1.80 meter lang, met een opvallend kapsel; bovenop was het haar langer en aan de zijkant korter, bijna gemillimeterd. Zijn haar was donker van kleur. De jongen droeg een blauwgrijze fleecejas.
[slachtoffer 4] heeft meegewerkt aan een Foslo-confrontatie. De getuigenbegeleider heeft verklaard dat [slachtoffer 4] bij het zien van de acht foto’s op het fototoonbord vrijwel gelijk zei dat de dader op nummer 3 lijkt. Na afloop van de confrontatie kreeg de getuigenbegeleider te horen dat de foto van verdachte in de selectie plaats 3 had gekregen.
Dat [slachtoffer 4] verder heeft verklaard niet honderd procent zeker te zijn doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de resoluutheid van haar eerste indruk. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [slachtoffer 4] verdachte heeft herkend. Daarnaast constateert de rechtbank dat verdachte globaal past bij het door [getuige 4] gegeven signalement van de jongen en zijn fiets.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat haar cliënt niet binnen het signalement van de dader past omdat hij gezichtsbeharing zou hebben gehad. Het is echter zeer wel mogelijk dat [slachtoffer 4] de minimale beharing op het gezicht van verdachte, zoals te zien op de foto van verdachte op pagina 15 en 212 van het dossier, heeft gemist. Een en ander doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de betrouwbaarheid van de herkenning door [slachtoffer 4].
De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar verweer dat verdachte zich, blijkens mastgegevens van de telefoon van verdachte, ten tijde van de beroving 2,5 kilometer verderop bevond. Uit de mastgegevens van de telefoon van verdachte blijkt namelijk slechts dat de telefoon van verdachte op 27 augustus 2014 om 15.06.00 uur de KPN-mast aan de Burgemeester Roelenweg te Zwolle heeft aangestraald. Naar het oordeel van de rechtbank laat dit de mogelijkheid open dat verdachte omstreeks 14.30 uur [slachtoffer 4] heeft beroofd van haar halsketting aan de [adres 3].
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onder 4 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Ten aanzien van feit 5
Uit de bewijsmiddelen concludeert de rechtbank het volgende.
Op woensdag 27 augustus 2014 omstreeks 12.45 uur werd [slachtoffer 5] aangesproken door haar overbuurvrouw. [slachtoffer 5] had net daarvoor buiten de ramen gezeemd en was even naar binnen gelopen om de was op te hangen en had daarbij de voordeur open laten staan. De overbuurvrouw vertelde haar dat een man haar woning was binnen gelopen die in de hal in jassen en tassen had gezocht. Vier dagen later kwam [slachtoffer 5] tot de ontdekking dat ze een sleutelbos miste met daaraan twee sleutels en een zwart lederen sleutelhanger met gouden of zilveren opdruk.
De overbuurvrouw, [getuige 3], heeft als getuige verklaard dat zij op woensdag 27 augustus 2014 een jongen op een donkere damesfiets met achterop een redelijk groot zwart kinderzitje door de straat zag fietsen. Ze zag dat hij de fiets verderop tegen een boom zette en de open voordeur van [adres 4] binnenstapte. Ze zag dat hij in de hal tussen allerlei goederen aan het zoeken was. Kort hierna zag ze dat de jongen weer naar buiten liep, de capuchon van zijn jas over zijn hoofd trok en terug liep naar zijn fiets. Hij fietste vervolgens weg in de richting van het winkelcentrum aan de Dobbe.
De getuige omschrijft de jongen als volgt: 1.75-1.80 meter lang, 20 tot 25 jaar oud, slank postuur met donker haar, aan de zijkant opgeschoren. Hij droeg een donkere gewatteerde winterjas met capuchon en een donkere, vermoedelijk zwarte, spijkerbroek.
Verdachte past binnen het door [getuige 3] opgegeven signalement van de jongen en zijn fiets.
Tijdens de doorzoeking van [woonplaats], de woning van [vriendin verdachte] zijnde de vriendin van verdachte en waar verdachte ook regelmatig verblijft, is op 2 september 2014 in de keukenlade een sleutelbos aangetroffen met daaraan twee sleutels en een zwart lederen label. [slachtoffer 5] heeft bevestigd dat dit haar sleutelbos betrof.
Getuige [vriendin verdachte], de vriendin van verdachte, heeft verklaard dat verdachte een zwarte opoefiets met achterop een zwart met grijs kinderzitje uit één stuk gebruikt en dat hij de enige is die daar op rijdt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de sleutelbos in de keukenlade heeft gelegd.
De rechtbank is op grond van het voorgaande, met name gelet op het korte tijdsbestek tussen de diefstal van de sleutelbos en het aantreffen ervan en gelet op het door [getuige 3] gegeven signalement van de dader en zijn fiets dat overeenkomst met verdachte en zijn fiets, van oordeel dat verdachte degene moet zijn geweest die bij [slachtoffer 5] naar binnen is gelopen en de sleutelbos heeft weggenomen. Verdachtes verklaring dat hij de sleutelbos ergens heeft gevonden en vervolgens in de keukenlade heeft gelegd en er nog niet aan toe was gekomen om ze naar het politiebureau te brengen acht de rechtbank, gelet op de bewijsmiddelen, onvoldoende aannemelijk. De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat verdachte dit pas ter terechtzitting naar voren heeft gebracht en desgevraagd weinig concreet en specifiek heeft kunnen verklaren omtrent het moment, plaats en de wijze van aantreffen van de sleutels en evenmin weinig redengevend heeft verklaard omtrent de reden waarom hij de sleutels niet (meteen) als gevonden voorwerp bij de politie of gemeente heeft gemeld.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onder 5 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.