ECLI:NL:RBOVE:2014:6702

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
16 december 2014
Zaaknummer
08/952555-14
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontoerekeningsvatbaarheid en maatregel tot plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis na valse bommeldingen en afpersing

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 16 december 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan valse bommeldingen bij de Rabobank Noord Twente en de SNS-bank, alsook aan een poging tot afpersing van de Rabobank. De verdachte, geboren in 1962, heeft op 16 en 17 juli 2014 telefonisch dreigende berichten verstuurd naar beide banken, waarin hij meldde dat er bommen waren geplaatst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte volledig vanuit een waanstoornis heeft gehandeld, wat heeft geleid tot de conclusie dat hij als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en heeft een maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis opgelegd, ter bescherming van personen en goederen. De rechtbank heeft daarbij de rapportages van deskundigen in overweging genomen, die bevestigden dat de verdachte lijdt aan een waanstoornis en dat hij niet in staat was om zijn wil in vrijheid te bepalen. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van de feiten en een maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, wat door de rechtbank is toegewezen. De benadeelde partij, de Rabobank, is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering wegens gebrek aan vertegenwoordiging.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/952555-14
Datum vonnis: 16 december 2014
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1962 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
nu verblijvende in P.I. Overijssel, HvB Karelskamp te Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 24 september 2014 en 2 december 2014. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.C. Pol en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:een valse bommelding heeft gedaan bij de Rabobank Noord Twente;
feit 2:heeft geprobeerd om de Rabobank Noord Twente af te persen;
feit 3:een valse bommelding heeft gedaan bij de SNS-bank.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 16 juli 2014 te Almelo, Eindhoven en/of Son en Breugel, althans elders in Nederland, gegevens, te weten telefonisch, heeft doorgegeven, met het oogmerk (een) ander(en) ten onrechte te doen geloven dat op een al dan niet voor het publiek toegankelijke plaats een voorwerp aanwezig was, waardoor een ontploffing kon worden
teweeggebracht, immers heeft hij, verdachte, telefonisch contact opgenomen met de Rabobank Noord-Twente, waarbij hij, verdachte, heeft gesproken met mevrouw
[getuige 1] en/of daarbij tegen haar heeft gezegd:
“Er ligt een bom in één van jullie filialen. Ik herhaal, er ligt een bom in
één van jullie filialen”, en/of “Dit is een bommelding. Op een van uw filialen staat een bom”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, waarna hij verdachte waarna hij, verdachte, de verbinding heeft verbroken.”
2.
hij op of omstreeks 17 juli 2014 te Almelo en/of Apeldoorn, althans elders in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld de Rabobank Noord-Twente en/of mevrouw [getuige 2] te dwingen tot de afgifte van een bedrag van 25.000 euro, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Rabobank Noord Twente, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, immers heeft hij, verdachte, telefonisch contact opgenomen met de Rabobank Noord-Twente, waarbij hij, verdachte, heeft gesproken met mevrouw
[getuige 2] en/of daarbij tegen haar heeft gezegd:
“Goedemiddag, u spreekt met ambassade Ons. Het volgende mevrouw. Ik ben al
vanaf gistermiddag, of gisterochtend, is bij jullie bekend, dat er op alle
filialen van de Rabobank een bom is geplaatst; Ik heb nu het heft in handen en
het volgende schrijft u op: ik eis mijn vijfentwintig duizend euro terug te
storten op mijn rekening.” althans woorden van gelijke dwingende aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 17 juli 2014 te Almelo en/of Apeldoorn, althans elders in Nederland
gegevens, te weten telefonisch, heeft doorgegeven, met het oogmerk (een) ander(en) ten onrechte te doen geloven dat op een al dan niet voor het publiek toegankelijke plaats
een voorwerp aanwezig was, waardoor een ontploffing kon worden teweeggebracht,
immers heeft hij, verdachte, telefonisch contact opgenomen met de Rabobank Noord-Twente, waarbij hij, verdachte, heeft gesproken met mevrouw [getuige 2]
en/of daarbij tegen haar heeft gezegd:
“Goedemiddag, u spreekt met ambassade Ons. Het volgende mevrouw. Ik ben al
vanaf gistermiddag, of gisterochtend, is bij jullie bekend, dat er op alle
filialen van de Rabobank een bom is geplaatst; Ik heb nu het heft in handen en
het volgende schrijft u op: ik eis mijn vijfentwintig duizend euro terug te
storten op mijn rekening, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking”;
3.
hij op of omstreeks 16 juli 2014 te Utrecht en/of Eindhoven en/of Son en Breugel, althans in Nederland, gegevens, te weten telefonisch, heeft doorgegeven met het oogmerk (een) ander(en) ten onrechte te doen geloven dat op een al dan niet voor het publiek toegankelijke plaats een voorwerp aanwezig was, waardoor een ontploffing kon worden
teweeggebracht, immers heeft hij, verdachte, telefonisch contact opgenomen met de SNS Bank, waarbij hij, verdachte, heeft gesproken met mevrouw [naam 1], althans met een medewerker van SNS Bank, en/of daarbij tegen haar, althans die medewerker, heeft gezegd:
“Er is op alle filialen van de SNSBank een bom geplaatst. Ik heb nu het heft in
handen. Ik wil graag de heer [naam 2] spreken.”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor alle ten laste gelegde feiten wordt ontslagen van alle rechtsvervolging en dat aan verdachte de maatregel wordt opgelegd van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1, 2 primair en 3 bewezen kunnen worden verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de feiten dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de feiten 1, 2 subsidiair en 3 heeft de verdediging gesteld dat voor een bewezenverklaring van artikel 142a lid 2 Sr noodzakelijk is dat de verdachte gegevens doorgeeft die een ander ten onrechte doen geloven dat op een al dan niet voor het publiek toegankelijke plaats een voorwerp aanwezig is waardoor een ontploffing kan worden teweeggebracht. Verdachte heeft weliswaar met de Rabobank en de SNS-bank gebeld en gezegd dat er in/op een der, dan wel alle filialen een bom ligt, maar hij heeft niet nader geconcretiseerd met welk specifiek voorwerp een ontploffing teweeg zal worden gebracht en evenmin geconcretiseerd waar en wanneer de ontploffing dan plaats zou gaan vinden. De bommelding is daardoor niet voldoende concreet om van een valse bommelding als bedoeld in voornoemd artikel te spreken.
Ten aanzien van feit 2 primair heeft de verdediging gesteld dat bij verdachte het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling ontbreekt, omdat verdachte naar zijn mening recht had op betaling van het bedrag van € 25.000,--. Daarnaast ontbreekt het causale verband tussen dreigen met geweld en de afgifte van het bedrag.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank [1]
Vanwege de samenhang tussen de feiten 1 en 3 zal de rechtbank deze feiten gezamenlijk bespreken. De rechtbank acht op basis van de bekennende verklaring van verdachte ter zitting [2] , de aangifte [3] van [aangever 1], werkzaam bij Rabobank Noord Twente, de aangifte [4] van [aangever 2], werkzaam bij de SNS-bank en het proces-verbaal van bevindingen van 17 juli 2014 [5] en 31 juli 2014 [6] wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de in de tenlastelegging onder 1 en 3 weergegeven bewoordingen over de telefoon heeft uitgesproken. Getuige [getuige 1] heeft verklaard [7] dat zij op 16 juli 2014 het telefoontje van verdachte bij de Rabobank heeft aangenomen. In het proces-verbaal van 31 juli 2014 wordt gerelateerd dat [naam 1] het telefoontje van verdachte bij de SNS-bank heeft aangenomen. Op basis van deze verklaringen staat vast dat verdachte met zowel de Rabobank als de SNS-bank heeft gebeld en heeft gezegd ”Dit is een bommelding” en/of dat in/op een of alle filialen van genoemde banken een bom geplaatst zou zijn. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte door dit te zeggen ten onrechte heeft willen doen geloven dat er een bom in/op een of meer filialen van genoemde banken zou liggen en dat het ook verdachtes bedoeling was dat de medewerkers van de banken dat zouden geloven. Dat verdachte niet specifiek heeft gezegd waar de bom lag en op welk moment de bom zou afgaan, doet daar niet aan af.
De rechtbank acht het onder 2 primair ten laste gelegde eveneens wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft ter zitting verklaard [8] dat hij de in de tenlastelegging weergegeven bewoordingen over de telefoon heeft uitgesproken. Aangever [aangever 1], werkzaam bij Rabobank Noord Twente, heeft verklaard [9] dat er een telefonische melding is ontvangen en getuige [getuige 2] [10] heeft verklaard dat zij op 17 juli 2014 het telefoontje heeft aangenomen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met het telefoongesprek met de Rabobank Noord Twente waarin hij zegt: “….vanaf gistermiddag, of gisterochtend, is bij jullie bekend, dat er op alle filialen van de Rabobank een bom is geplaatst”, “Ik heb nu het heft in handen” en “ik eis mijn vijfentwintig duizend euro terug te storten op mijn rekening”, een begin van uitvoering heeft gemaakt met afpersing van genoemde bank. Het verweer dat verdachte geen oogmerk op de wederrechtelijke bevoordeling had, omdat hij meende dat hij recht had op het bedrag van € 25.000,--, wordt door de rechtbank verworpen. Het oogmerk vloeit onder meer voort uit de omstandigheid dat het verdachte bekend was dat de bank niet voornemens was het geld (wederom) naar zijn rekening over te boeken. Om die reden voelde verdachte zich ook genoodzaakt over te gaan tot de onderhavige strafbare feiten. Verdachte heeft op dit punt ter zitting verklaard [11] dat hij door het doen van een bommelding de aandacht kon krijgen van de bank en dat hij door de in de tenlastelegging omschreven tekst te zeggen, wel serieus genomen zou worden in zijn verzoeken tot over- of terugboeking van het bedrag van € 25.000,--.
Het door de verdediging gevoerde verweer dat er geen causaal verband bestaat tussen de dreiging en de afgifte van het geld, verwerpt de rechtbank. Naar het oordeel van de rechtbank had het plegen van het telefoontje met voornoemde tekstinhoud naar de uiterlijke verschijningsvorm geen ander doel, dan dat een bedrag van € 25.000,-- op de rekening van verdachte zou worden gestort. Met het plegen van het telefoontje naar de bank en het meedelen van voornoemde tekst aan een medewerkster van de bank is dan ook een begin van uitvoering aan de afpersing gemaakt.
5.3
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder feit 1, feit 2 primair en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 16 juli 2014 in Nederland telefonisch,gegevens heeft doorgegeven, met het oogmerk anderen ten onrechte te doen geloven dat op een al dan niet voor het publiek toegankelijke plaats een voorwerp aanwezig was, waardoor een ontploffing kon worden
teweeggebracht, immers heeft hij, verdachte, telefonisch contact opgenomen met de Rabobank Noord-Twente, waarbij hij, verdachte, heeft gesproken met mevrouw
[getuige 1] en waarbij hij tegen haar heeft gezegd: “Er ligt een bom in één van jullie filialen. Ik herhaal, er ligt een bom in één van jullie filialen”, en “Dit is een bommelding. Op een van uw filialen staat een bom”;
2.
hij op 17 juli 2014 in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld de Rabobank Noord-Twente te dwingen tot de afgifte van 25.000 euro toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, telefonisch contact heeft opgenomen met de Rabobank Noord-Twente, waarbij hij, verdachte, heeft gesproken met mevrouw [getuige 2] en waarbij hij tegen haar heeft gezegd: “Goedemiddag, u spreekt met ambassade Ons. Het volgende mevrouw. Ik ben al vanaf gistermiddag, of gisterochtend, is bij jullie bekend, dat er op alle filialen van de Rabobank een bom is geplaatst; Ik heb nu het heft in handen en het volgende schrijft u op: ik eis mijn vijfentwintig duizend euro terug te storten op mijn rekening”, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 16 juli 2014 in Nederland telefonisch gegevens heeft doorgegeven met het oogmerk anderen ten onrechte te doen geloven dat op een al dan niet voor het publiek toegankelijke plaats een voorwerp aanwezig was waardoor een ontploffing kon worden
teweeggebracht, immers heeft hij, verdachte, telefonisch contact opgenomen met de SNS-bank, waarbij hij, verdachte, heeft gesproken met mevrouw [naam 1] en waarbij hij tegen haar heeft gezegd: “Er is op alle filialen van de SNS-bank een bom geplaatst. Ik heb nu het heft in handen. Ik wil graag de heer [naam 2] spreken.”.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1, feit 2 primair en feit 3 meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 45, 142a en 317 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 en feit 3:
telkens het misdrijf: gegevens doorgeven met het oogmerk een ander ten onrechte te doen geloven dat op een al dan niet voor het publiek toegankelijke plaats een voorwerp aanwezig is waardoor een ontploffing kan worden teweeggebracht;
feit 2 primair
het misdrijf: poging tot afpersing.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Over verdachte is gerapporteerd door B. van Giessen, klinisch psycholoog, en W.H. Braam, psychiater, met F. Velders, psychiater i.o. Deze deskundigen komen tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een waanstoornis met grootheidswanen en paranoïde wanen en een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale, narcistische en borderline kenmerken. Daarnaast is sprake van zwakbegaafdheid of mogelijk zelfs een (lichte) verstandelijke beperking bij verdachte.
De waanstoornis heeft zich ontwikkeld bij verdachte na de ontmoeting met een vrouw die hem € 25.000,-- wilde schenken voor de stichting die verdachte in het leven had geroepen na een bijna-doodervaring. De vrouw bleek handelingsonbekwaam, maar verdachte heeft dit niet kunnen accepteren. In de waanstoornis heeft verdachte de overtuiging ontwikkeld dat er een complot tegen hem is gesmeed. Aanvankelijk leek verdachte te willen aannemen dat de vrouw handelingsonbekwaam was, maar naarmate de tijd verstreek zag hij steeds meer aanwijzingen dat banken en politie samenwerkten om die € 25.000,-- van hem te onttrekken. Ook vermoedde verdachte dat er gelden van hem werden verduisterd. Verdachte raakte hierdoor steeds gefrustreerder: hij kreeg bij de bank geen gehoor voor zijn vermoedens en bij de politie kon hij niet terecht, omdat die in het complot zat. Vanuit deze frustratie heeft verdachte de bommeldingen gedaan.
De deskundigen concluderen op basis van gedane onderzoeken dat verdachte de bewezenverklaarde feiten geheel vanuit de waanstoornis heeft gepleegd. Verdachte had volgens de klinisch psycholoog weliswaar zicht op het wederrechtelijke van zijn handelen, maar was door de stoornis niet in staat om zijn wil conform dit inzicht in vrijheid te bepalen.
Zowel de klinisch psycholoog als de psychiaters adviseren om verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de rapporten van de deskundigen grondig onderbouwd, terwijl de conclusies logisch volgen uit de bevindingen van de deskundigen. De rechtbank sluit zich bij die conclusies aan en maakt deze tot de hare, daarbij mede lettend op wat de rechtbank tijdens het onderzoek ter terechtzitting over de persoon van verdachte is gebleken. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte niet strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten omdat deze hem wegens een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kunnen worden toegerekend. Om die reden zal de rechtbank verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

8.De op te leggen maatregel

Op basis van het psychologisch en psychiatrisch onderzoek wordt geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een waanstoornis en dat verdachte een passende behandeling dient te krijgen. Verdachte heeft geen ziekte-inzicht en lijkt niet bereid te zijn op vrijwillige basis mee te werken aan een behandeling. Zonder behandeling van de bij verdachte aanwezige psychiatrische problematiek wordt de kans op herhaling van soortgelijke feiten als de bewezenverklaarde feiten als matig tot hoog ingeschat.
Beide deskundigen adviseren dan ook om verdachte een klinische behandeling te laten ondergaan waarbij medicamenteuze behandeling, aanpak van de psychosociale problematiek en gedragstherapie de belangrijkste interventies zijn; daarnaast moet er aandacht zijn voor nader onderzoek naar een mogelijke somatische oorzaak. De deskundigen adviseren om verdachte een klinische behandeling te laten ondergaan, bijvoorbeeld bij De Woenselse Poort te Eindhoven, in het kader van een artikel 37 Sr maatregel.
Gelet op het voorgaande en de omstandigheid dat verdachte tijdens de voorlopige hechtenis is doorgegaan met het per brief benaderen van de Rabobank, ziet ook de rechtbank plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis als passende en geboden maatregel. Verdachte is in de psychische toestand waarin hij verkeert een gevaar voor anderen en/of voor de algemene veiligheid van personen en goederen.
Nu verdachte hierdoor voldoet aan de wettelijke voorwaarden vermeld in artikel 37 lid 1 Sr, zal de rechtbank de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis opleggen, nu dit gelet op de in voormelde rapportages omschreven toestand van verdachte en ter bescherming van personen en goederen geboden is.

9.De schade van benadeelden

Coöperatieve Rabobank Noord Twente U.A., gevestigd te 7607 HH Almelo aan De Werf 5, heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van € 16.910,00. Deze schade bestaat uit de post “onderbreking van werkzaamheden van de afdelingen KCC/VSA en COPS op 16 en 17 juli 2014”, alsmede werkzaamheden van het crisisteam.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de vordering een machtiging ontbreekt en dat er geen uittreksel van de Kamer van Koophandel is overgelegd waaruit de bevoegdheid van een persoon om de Rabobank in rechte te vertegenwoordigen, blijkt.
De verdediging heeft verweer gevoerd tegen de vordering. Primair stelt zij dat een uittreksel van de Kamer van Koophandel en een machtiging waaruit de bevoegdheid van een persoon die de Rabobank in rechte vertegenwoordigt blijkt, ontbreken. Subsidiair stelt zij dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij dient in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk is, nu bij het voegingsformulier noch een uittreksel van de Kamer van Koophandel, noch een machtiging waaruit de vertegenwoordigingsbevoegdheid om de Rabobank in rechte en ter zitting te vertegenwoordigen blijkt, gevoegd is.
De benadeelde partij kan zijn vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter. Aan de beoordeling van de vraag of de vordering voldoende is onderbouwd, dan wel de vraag of de vordering - gelet op het feit dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging - al dan niet dient te worden toegewezen, komt de rechtbank daardoor niet toe.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 37 en 57 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder feit 1, feit 2 primair en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1, feit 2 primair en feit 3 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
  • verklaart verdachte niet strafbaar voor het onder feit 1, feit 2 primair en feit 3 bewezenverklaarde en ontslaat verdachte op dat onderdeel van alle rechtsvervolging;
maatregel
- legt op de maatregel voorzien in artikel 37 Sr, en gelast dat veroordeelde in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor de duur van één jaar;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij Coöperatieve Rabobank Noord Twente U.A. gevestigd te 7607 HH Almelo aan De Werf 5 in het geheel niet-ontvankelijk is in haar vordering, en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Koppes, voorzitter, mr. G.J. Stoové en
mr. H. Bloebaum, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 december 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL05KL2014072513 van 18 augustus 2014. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 december 2014, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
3.Het proces-verbaal van aangifte van 16 juli 2014 van [aangever 1], blz. 47.
4.Het proces-verbaal van aangifte van 22 juli 2014 van [aangever 2], ongenummerd.
5.Het proces-verbaal van bevindingen van 17 juli 2014 van [naam 3], blz. 63.
6.Het proces-verbaal van bevindingen van 31 juli 2014 van [naam 4], blz. 96.
7.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 16 juli 2014, blz. 76.
8.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 december 2014, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
9.Het proces-verbaal van aangifte van 17 juli 2014 van [aangever 1], blz. 103.
10.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 17 juli 2014, blz. 105.
11.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 december 2014, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.