ECLI:NL:RBOVE:2014:6694

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
16 december 2014
Zaaknummer
08.952318-14 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in poging tot moord en verboden wapenbezit

In deze zaak werd de verdachte beschuldigd van poging tot moord op twee personen en verboden wapenbezit. De rechtbank Overijssel heeft op 16 december 2014 uitspraak gedaan na een proces dat begon met een schietincident op 21 december 2013 in Zwolle. De verdachte werd vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de schietpartij of dat hij medeplichtig was aan de poging tot moord. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte voor medeplichtigheid aan poging tot moord zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan tien maanden voorwaardelijk. De rechtbank concludeerde echter dat de verdachte niet aanwezig was bij de schietpartij en dat er geen bewijs was van nauwe en bewuste samenwerking met de dader. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kan worden beschouwd als een onmisbare schakel in de uitvoering van het delict. Ook het voorhanden hebben van een vuurwapen kon niet bewezen worden, omdat er geen bewijs was dat de verdachte op de datum van de tenlastelegging een vuurwapen of munitie in zijn bezit had. De rechtbank sprak de verdachte integraal vrij van de hem ten laste gelegde feiten en gelastte de teruggave van in beslag genomen simkaarten.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.952318-14 (P)
Datum vonnis: 16 december 2014
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Iran) op [geboortedag] 1987,
wonende te [woonplaats], [adres].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 2 september 2014, 25 november 2014 en 2 december 2014. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A.P.J.J. Lousberg en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. H.J. Voors, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op
21 december 2013 al dan niet samen met (een) ander(en) heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1 primair:
poging tot moord danwel poging tot doodslag meermalen gepleegd.
feit 1 subsidiair:
medeplichtigheid aan poging tot moord danwel poging tot doodslag meermalen
gepleegd.
feit 1 meer subsidiair:
poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachte rade meermalen gepleegd.
feit 1 meer meer subsidiair:
medeplichtigheid aan poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachte rade meermalen gepleegd.
feit 1 meer meer meer subsidiar:
bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht meermalen gepleegd.
feit 1 meer meer meer meer subsidiair:
medeplichtigheid aan bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht meermalen gepleegd.
Feit 2:
het voorhanden hebben van een verboden vuurwapen en/of munitie.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 21 december 2013 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans éénmaal, met een vuurwapen, gericht op/naar die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
[medeverdachte] op of omstreeks 21 december 2013 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door die [medeverdachte] voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet, meermalen, althans éénmaal, met een vuurwapen, gericht op/naar die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 21 december 2013 in de gemeente Zwolle en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door
- (nadat die [medeverdachte] meerdere malen aan verdachte had gevraagd om telefoontjes voor hem te plegen, omdat hij iemand die met drugs bezig was bang wilde maken en/of nadat die [medeverdachte] aan verdachte had gevraagd om een telefoonnummer te bellen, omdat hij die jongen wilde pakken en/of rippen van zijn drugs en geld beroven) en/of
- (kort voor het schietincident) meermalen die jongen en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te bellen en/of een afspraak met die jongen en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te maken en/of
- tegen die jongen en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te zeggen dat hij bruin en wit van hem wilde kopen en dat hij naar de Lidl in Zwolle Zuid moest komen en/of
- (nadat die jongen en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] niet wilde komen) (in opdracht van die [medeverdachte]) wederom die jongen en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te bellen,
dat hiermee verdachte gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest bij het beschieten van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2];
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 21 december 2013 in de gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan (een) perso(o)n(en) genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans éénmaal, met een vuurwapen, gericht op/naar die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of
zou kunnen volgen, meer SUBSIDIAIR, terzake dat
[medeverdachte] op of omstreeks 21 december 2013 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door die [medeverdachte] voorgenomen misdrijf om aan (een) perso(o)n(en) genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans éénmaal, met een vuurwapen, gericht op/naar die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 21 december 2013 in de gemeente Zwolle en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door
- (nadat die [medeverdachte] meerdere malen aan verdachte had gevraagd om telefoontjes voor hem te plegen, omdat hij iemand die met drugs bezig was bang wilde maken en/of nadat die [medeverdachte] aan verdachte had gevraagd om een telefoonnummer te bellen, omdat hij die jongen wilde pakken en/of rippen van zijn drugs en geld beroven) en/of
- (kort voor het schietincident) meermalen die jongen en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te bellen en/of een afspraak met die jongen en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te maken en/of
- tegen die jongen en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te zeggen dat hij bruin en wit van hem wilde kopen en dat hij naar de Lidl in Zwolle Zuid moest komen en/of
- (nadat die jongen en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] niet wilde komen)(in opdracht van die [medeverdachte]) wederom die jongen en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te bellen,
dat hiermee verdachte gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest bij het beschieten van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2];
art 302 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 21 december 2013 in de gemeente Zwolle, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend een vuurwapen in zijn/hun handen gehad en/of meermalen, althans éénmaal, met dat vuurwapen gericht op/naar die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] geschoten;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of
zou kunnen volgen, meer SUBSIDIAIR, terzake dat
[medeverdachte] op of omstreeks 21 december 2013 in de gemeente Zwolle, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen in zijn handen gehad en/of meermalen, althans éénmaal, met dat vuurwapen gericht op/naar die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] geschoten, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 21 december 2013 in de gemeente Zwolle en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door
- (nadat die [medeverdachte] meerdere malen aan verdachte had gevraagd om telefoontjes voor hem te plegen, omdat hij iemand die met drugs bezig was bang wilde maken en/of nadat die [medeverdachte] aan verdachte had gevraagd om een telefoonnummer te bellen, omdat hij die jongen wilde pakken en/of rippen van zijn drugs en geld beroven) en/of
- (kort voor het schietincident) meermalen die jongen en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te bellen en/of een afspraak met die jongen en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te maken en/of
- tegen die jongen en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te zeggen dat hij bruin en wit van hem wilde kopen en dat hij naar de Lidl in Zwolle Zuid moest komen en/of
- (nadat die jongen en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] niet wilde komen)(in opdracht van die [medeverdachte]) wederom die jongen en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te bellen,
dat hiermee verdachte gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest bij het beschieten van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2];
art 285 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 21 december 2013 in de gemeente Zwolle een vuurwapen van categorie II en/if III, en/of munitie van categorie II en/of III, voorhanden heeft/hebben gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de onder 1 subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan poging tot moord wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd ook als dat inhoudt een korte klinische opname voor de duur van zeven weken.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

5.1
Inleiding
Op zaterdag 21 december 2013 omstreeks 22:01 uur heeft de politie een melding ontvangen van een schietpartij in de Van der Capellenstraat in het winkelcentrum in Zwolle Zuid.
Ter plaatse is een aantal personen als getuige gehoord. Zij hebben verklaard dat zij rond genoemd tijdstip meerdere schoten hebben gehoord.
Bij een ingesteld sporenonderzoek in de Van der Capellenstraat zijn ter hoogte van het café ‘[café]’ vijf hulzen aangetroffen. Ter hoogte van perceel [adres] zijn drie kogels c.q. fragmenten daarvan aangetroffen en bij de afsluitpaaltjes op de kruising van de Van der Capellenstraat met de Gelijkheid is nog één kogel c.q. fragment daarvan aangetroffen.(pagina 374). Daarnaast zijn in een muur van perceel [adres] en in de muur bij voornoemde afsluitpaaltjes beschadigingen aangetroffen die mogelijk afkomstig zijn van afgeschoten kogels (pagina 407).
Een vuurwapen is niet gevonden.
Uit munitie-onderzoek van het Nederland Forensisch Instituut (NFI) is gebleken dat de vijf hulzen vermoedelijk zijn verschoten met één (semi)-automatisch werkend pistool merk Glock en dat het zeer veel waarschijnlijker is dat deze hulzen zijn verschoten met hetzelfde vuurwapen dan dat de hulzen zijn verschoten met meerdere vuurwapens (pagina 424).
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij vanuit café ‘[café]’ heeft gezien dat een rennende jongen zich omdraaide, zijn arm strekte en met rechts een schietbeweging maakte waarbij hij zijn rechterhand met zijn linkerhand ondersteunde (pagina 175).
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij een schot hoorde en vervolgens vanuit café ‘[café]’ heeft gezien dat een persoon rechts de winkelstraat in schoot (pagina 190).
De slachtoffers [slachtoffer 2],en [slachtoffer 1] hebben zich om 22:19 uur in de omgeving van de plaats delict bij de politie gemeld. Zij verklaarden dat zij uit het niets waren beschoten (pagina 33).
[slachtoffer 2] heeft bij de politie verklaard dat hij met [slachtoffer 1] door de Van der Capellenstraat liep, dat twee jongens hen passeerden en hen daarbij een beetje raar aankeken, hun hoofden dichter bij elkaar deden en een beetje achterom keken, en dat één van deze jongens op het moment dat hij ongeveer 50 meter van hen verwijderd was, zich omdraaide, zijn vuurwapen doorlaadde en gericht in de richting van aangevers schoot. (pagina 42).
Verder is hij voorafgaand aan het schietincident door een jongen gebeld met het verzoek om op de plek waar later het schietincident heeft plaatsgevonden te verschijnen omdat deze jongen daar drugs van hem wilde kopen (pagina 106).
Hoewel [slachtoffer 2] op verzoek van de verdediging bij de rechter-commissaris is opgeroepen om nogmaals als getuige te worden gehoord, is hij niet verschenen omdat hij niet kon worden getraceerd.
Aangever [slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard dat hij heeft gezien dat twee jongens uit het steegje van ‘De Gelijkheid’ kwamen en in de richting van het café in de Van der Capellenstraat liepen, dat deze jongens aangevers vervolgens voorbij zijn gelopen, ongeveer 10 meter doorliepen en aangevers daarbij de hele tijd nakeken, dat één van de jongens op het moment dat aangevers het steegje ‘De Gelijkheid’ in liepen zich ineens omdraaide, zijn pistool pakte, dit pistool doorlaadde en met gestrekte arm in de richting van waar aangevers stonden schoot (pagina’s 54, 55 en 151 en 152). Verder heeft [slachtoffer 1] verklaard dat [slachtoffer 2] voorafgaand aan de schietpartij telefonisch contact met twee jongens heeft gehad over een drugsafspraak op de plaats waar de schietpartij heeft plaatsgevonden (pagina 151).
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn bij de politie in beeld gekomen nadat de bij aangever [slachtoffer 2] aangetroffen mobiele telefoon was onderzocht. Uit dit onderzoek is volgens de politie gebleken dat zij kort voorafgaand aan de schietpartij veelvuldig telefonisch contact met elkaar en met aangever [slachtoffer 2] hebben gehad.
Er heeft drie maal een simultane fotobewijsconfrontatie plaatsgevonden. Tijdens een van deze confrontaties heeft [slachtoffer 2] medeverdachte [medeverdachte] herkend als de persoon die bij de schutter was (pagina’s 126 en 94). Bij de twee andere confrontaties herkende hij een persoon als de schutter. Dit betrof echter een figurant.
Voorts zijn de camerabeelden van Albert Heijn, de Subway en de Etos rondom het tijdstip van het schietincident aan [slachtoffer 2] getoond. Op de beelden van de Etos en Albert Heijn herkende hij de schutter aan zijn kleding (pagina 109).
Getuige [getuige 1] kon op de beelden de schutter niet herkennen (pagina 178).
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij niets met het schietincident te maken heeft en dat hij aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] niet kent en dat hij ook verdachte niet kent. Verder heeft medeverdachte [medeverdachte] zich beroepen op zijn zwijgrecht.
Ter terechtzitting heeft medeverdachte [medeverdachte] herhaald dat hij niets met de schietpartij te maken heeft en heeft hij zich verder beroepen op zijn zwijgrecht.
Verdachte heeft in eerste instantie verklaard dat hij niets weet van de schietpartij, dat hij van medeverdachte [medeverdachte] een telefonische afspraak met een drugsdealer uit een andere stad moest maken voor het kopen van drugs bij de Lidl in Zwolle Zuid, dat medeverdachte [medeverdachte] deze drugsdealer wilde ‘pakken’ en ‘wegjagen’. Verdachte heeft verder verklaard dat hij deze jongen 2 à 3 keer heeft gesproken. Bij het eerste telefoongesprek zei de jongen dat hij kwam, bij het tweede telefoongesprek zei hij dat hij onderweg was en bij het derde telefoongesprek zei hij dat hij niet meer zou komen.
Dit heeft verdachte telefonisch tegen medeverdachte [medeverdachte] gezegd waarop deze volgens verdachte zou hebben gereageerd met de mededeling: “Laat maar ik ga het zelf regelen” (pagina 749).
5.2
Ten aanzien van feit 1: de schietpartij op 21 december 2013
5.2.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot dubbele moord niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard omdat uit de dossierstukken niet kan worden afgeleid dat verdachte na de telefoongesprekken die hij heeft gevoerd zich met de uitvoering van het delict heeft beziggehouden. Verdachte is dus geen onmisbare schakel geweest.
De onder 1 subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan poging tot doodslag kan wel bewezen worden verklaard. Hiertoe heeft de officier aangevoerd dat verdachte wist dat medeverdachte [medeverdachte] de drugsdealer uit Den Haag wilde ‘pakken’ en ‘wegjagen’, dat hij heeft gebeld om een drugsafspraak met deze drugsdealer tot stand te brengen en dat hij hiervoor ook geld zou ontvangen. Door deze handelwijze heeft verdachte medeverdachte [medeverdachte] in de gelegenheid gesteld om de Hagenezen te pakken. Door de Hagenezen te lokken heeft verdachte de kans op de koop toegenomen dat het ‘pakken’ van de aangevers zou bestaan uit de reële kans op vuurwapengeweld omdat algemene ervaringsregels leren dat in het harddrugsmilieu vuurwapens worden gebruikt ter intimidatie. Dit levert medeplichtigheid aan poging tot moord op dat grenst aan medeplegen, zo stelt de officier van justitie.
De raadsman van verdachte heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 ten laste is gelegd. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat er geen bewijs is dat verdachte op de plaats delict aanwezig is geweest en dat er evenmin bewijs is om verdachte bij lijfelijke afwezigheid als medepleger van enig delict aan te merken omdat op geen enkele wijze is gebleken van nauwe en bewuste samenwerking.
Evenmin is er bewijs van medeplichtigheid nu uit de dossierstukken niet is gebleken dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het plegen van de schietpartij en evenmin kan worden vastgesteld dat de bemoeienis van verdachte ook daadwerkelijk invloed heeft gehad op het verdere verloop van de avond, aldus de raadsman.
5.2.3
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Aanwezig bij het schietincident
De rechtbank beantwoordt in het kader van de feitenvaststelling allereerst de vraag of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] bij de uitvoering van het delict aanwezig zijn geweest.
Getuigenverklaringen
De rechtbank stelt vast dat het dossier geen objectieve aanknopingspunten (zoals bijvoorbeeld sluitend forensisch onderzoek) bevat aan de hand waarvan kan worden vastgesteld wie de twee personen zijn geweest die bij de schietpartij aanwezig waren.
De verklaringen van de getuigen die geen relatie met de slachtoffers of verdachten hebben kunnen, in onderlinge samenhang bezien, geen uitsluitsel geven over de vraag wie de bij de schietpartij aanwezige personen zijn geweest. De rechtbank constateert dat de getuigen onderling verschillend hebben verklaard over de signalementen van deze personen. Daarnaast heeft getuige [getuige 1] de schutter op de haar getoonde camerabeelden niet herkend.
Het bewijs dat medeverdachte [medeverdachte] op de plaats delict aanwezig is geweest zal daarom met name moeten steunen op de verklaringen die getuige [slachtoffer 2] heeft afgelegd en diens herkenning van medeverdachte [medeverdachte]. Met deze verklaringen dient echter behoedzaam te worden omgegaan. [slachtoffer 2] heeft wisselend verklaard over de reden van zijn aanwezigheid op de plaats waar de schietpartij heeft plaatsgevonden, in laatste instantie dat hij daar aanwezig was in verband met een drugsdeal. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij de indruk had dat de schutter zelf achterna werd gezeten.
Fotoconfrontatie
De rechtbank constateert dat aangever [slachtoffer 2] medeverdachte [medeverdachte] bij een fotoconfrontatie heeft herkend als de persoon die bij de schutter aanwezig was. Hier staat tegenover dat aangever [slachtoffer 2] tijdens twee andere fotoconfrontaties willekeurige figuranten heeft herkend als de schutter. Hierdoor is de identificatie van medeverdachte [medeverdachte] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende betrouwbaar, temeer nu niet valt uit te sluiten dat [slachtoffer 2] [medeverdachte] heeft herkend van een eerdere ontmoeting, drie weken vóór het schietincident in een lift bij een flatgebouw in de wijk de Aa-landen (pagina 107).
In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om de uitkomst van de fotobewijsconfrontatie niet als bewijs te gebruiken. De rechtbank zal de verweren strekkende tot bewijsuitsluiting van de fotoconfrontatie (omdat de verdediging de betrouwbaarheid van de fotoconfrontatie niet heeft kunnen toetsen en zijn ondervragingsrecht niet op een effectieve wijze heeft kunnen uitoefenen) daarom onbesproken laten.
Telefoon- en mastgegevens
Vast staat dat kort voor het schietincident telefonisch contact heeft plaatsgevonden tussen de telefoon van aangever en het telefoonnummer [telefoonnummer]. De rechtbank is van oordeel dat er voldoende bewijsmiddelen voorhanden zijn voor de conclusie dat medeverdachte [medeverdachte] de gebruiker van dit nummer was en overweegt hiertoe als volgt.
Uit het proces-verbaal bevindingen onderzoek telefoon [verdachte] en [medeverdachte] d.d. 18 september 2014 (pagina 293) blijkt dat de SIM kaart met dit nummer in het telefoontoestel Nokia RH-130 met het imeinummer [IMEI] heeft gezeten. Dit toestel is aangetroffen in de slaapkamer van de ouders van medeverdachte [medeverdachte] in de woning gelegen aan de [adres]. Het verweer dat de SIM-kaart nooit is aangetroffen en dat dus niet kan worden vastgesteld of het hierbij horende telefoonnummer aan medeverdachte [medeverdachte] kan worden toegeschreven, mist daarom feitelijke grondslag.
Bovendien blijkt uit het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van stemherkenning van verbalisant [verbalisant] dat hij de stem van de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] heeft herkend als de stem van medeverdachte [medeverdachte] (pagina 353). Uit dit proces-verbaal valt af te leiden dat de stemherkenning is gebaseerd op zijn waarneming van het stemgeluid van medeverdachte [medeverdachte] tijdens het getuigenverhoor dat hij op 11 maart 2014 met medeverdachte [medeverdachte] heeft gehad alsook tijdens een aantal contacten dat hij met medeverdachte [medeverdachte] heeft gehad om voornoemd getuigenverhoor tot stand te brengen.
Voor zover is aangevoerd dat onvoldoende duidelijk wordt uit het proces-verbaal hoe de stemherkenning van medeverdachte [medeverdachte] tot stand is gekomen overweegt de rechtbank dat dit uit het proces-verbaal genoegzaam is gebleken en dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid van de stemherkenning door verbalisant [verbalisant].
Bij het voorgaande betrekt de rechtbank dat het telefoonnummer [telefoonnummer] ook door de getuige [getuige 3] is herkend als het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte].
De rechtbank is van oordeel dat ook uit de overige door de officier van justitie in zijn requisitoir aangehaalde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte of medeverdachte [medeverdachte] tijdens de schietpartij op de plaats delict aanwezig zijn geweest. De omstandigheid dat het telefoontoestel van medeverdachte [medeverdachte] een mast in de omgeving van de plaats delict heeft aangestraald is verklaarbaar door het feit dat hij in de onmiddellijke omgeving woonachtig was.
De omstandigheid dat de telefoon van verdachte kort voor de schietpartij telefonisch contact heeft gehad met de telefoon van medeverdachte [medeverdachte] kan evenmin tot de conclusie leiden dat zij op de plaats delict zijn geweest.
Camerabeelden
De rechtbank is verder van oordeel dat de uiterlijke kenmerken van de personen op de camerabeelden van Subway (pagina 371) algemeen zijn, althans dat deze personen niet dermate in het oog springende uiterlijke kenmerken hebben, dat op basis daarvan de persoon van verdachte dan wel medeverdachte [medeverdachte] te herkennen valt.
Het voorgaande overziende is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte dan wel zijn medeverdachte [medeverdachte] bij het schietincident aanwezig zijn geweest.
Medeplegen
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte willens en wetens nauw en bewust met de plegers van de schietpartij heeft samengewerkt. Met de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord.
Voor medeplegen is nauwe en bewuste samenwerking vereist, hetgeen kan – maar niet noodzakelijkerwijs hoeft te – blijken uit gezamenlijke uitvoeringshandelingen. De nauwe en bewuste samenwerking kan ook blijken uit het (gezamenlijk) voorbereiden van het strafbare feit, waarbij niet steeds is vereist dat de medeplegers allen lijfelijk aanwezig zijn bij de uitvoering van het gepleegde strafbare feit (HR 17 november 1981, NJ 1983/84 en HR 12 februari 2002, NJ 2002/351).
Op grond van de bewijsmiddelen moet worden vastgesteld wat de rol van de verdachte bij (het voorbereiden van) het schietincident precies is geweest.
Uit de bewijsmiddelen kan, voor zover hier relevant, worden afgeleid dat:
- de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] voor de schietpartij tien maal telefonisch contact met elkaar hebben gehad om 20:55:24 uur, 21:14:51 uur, 21:19:15 uur, 21:19:28 uur, 21:24:43 uur, 21:28:57 uur, 21:31:36 uur, 21:33:25 uur, 21:34:02 uur en 21:36:17 uur.
- de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] voor de schietpartij vijf maal sms contact hebben gehad om 21:16:24 uur, 21:26:21 uur, 21:33:32 uur, 21:37:32 uur en 21:37:48 uur.
- medeverdachte [medeverdachte] en aangever [slachtoffer 2] voor de schietpartij vier maal telefonisch contact met elkaar hebben gehad om 20:53:07 uur, 21:05:06 uur, 21:47:57 uur en 21:49:57 uur.
- verdachte en aangever [slachtoffer 2] voor de schietpartij drie maal telefonisch contact met elkaar hebben gehad om 21:18:33 uur, 21:25:38 uur en 21:32:12 uur
- de inhoud van voornoemde gesprekken niet uit de bewijsmiddelen is gebleken.
- aangever [slachtoffer 2] om 21:59:56 met de 112 meldkamer heeft gebeld en het schietincident dus kort voor dit tijdstip moet hebben plaatsgevonden.
-medeverdachte [medeverdachte] aan verdachte heeft gevraagd om telefonisch een afspraak met een drugsdealer uit een andere stad te maken en dat medeverdachte [medeverdachte] tegen verdachte heeft gezegd dat hij deze drugsdealer wilde ‘pakken’ en ‘wegjagen’.
Uit het telefoonverkeer blijkt dat medeverdachte [medeverdachte] (kort) voorafgaand aan de schietpartij veelvuldig met verdachte en aangever [slachtoffer 2] (telefonisch) heeft gecommuniceerd. Hoewel deze gang van zaken zonder meer vragen oproept over betrokkenheid van verdachte bij het schietincident rechtvaardigt die – bij gebrek aan overige concrete aanknopingspunten – niet de conclusie dat sprake is geweest van een zodanige intensieve samenwerking tussen de verdachte en de plegers van de schietpartij, dat medeplegen moet worden aangenomen.
Verder is uit de bewijsmiddelen onvoldoende gebleken dat de activiteiten van verdachte ‘achter de schermen’ zodanig substantieel zijn geweest dat deze als medeplegen kunnen worden aangemerkt. Zo is bijvoorbeeld niet gebleken op welke wijze verdachte voorafgaand aan de schietpartij met de schutter en diens gezel heeft samengewerkt, wat de taakverdeling is geweest en wat de rol van verdachte bij de voorbereiding is geweest.
Weliswaar volgt uit het dossier dat verdachte op verzoek van medeverdachte [medeverdachte] heeft geprobeerd om een drugsafspraak tot stand te brengen met een drugsdealer die volgens [medeverdachte] ‘gepakt’ en ‘weggejaagd’ moest worden, maar naar het oordeel van de rechtbank volgt daaruit nog niet dat verdachte willens en wetens samen heeft samengewerkt met het oog op het plegen van de tenlastegelegde feiten.
Verdachte heeft een wezenlijke bijdrage geleverd aan het tot stand brengen van een ontmoeting en had ook kunnen vermoeden dat het vervolgens tot een gewelddadig treffen zou kunnen komen. Dat is echter onvoldoende reden aan te nemen dat hij ook de wetenschap heeft gehad dat er zou worden geschoten. De stelling van de officier van justitie dat het een feit van algemene bekendheid is dat in het drugsmilieu vuurwapens worden gebruikt ter intimidatie gaat zonder verdere onderbouwing te ver om op grond daarvan aan te nemen dat de handelingen van verdachte moeten worden beschouwd als uitvoeringshandelingen van de ten laste gelegde feiten. Daar komt bij dat het dossier geen aanwijzingen bevat dat de medeverdachte in verband te brengen is met vuurwapens, en ook niet dat verdachte hierover enige wetenschap had.
Hoewel het genoemde willen verjagen van de Hagenezen in het kader van een drugsafspraak gepaard zou kunnen gaan met (dreiging van) geweld en dit ook vuurwapengeweld zou kunnen omvatten is dit, zonder nadere concrete omstandigheden die hierop doelen, niet als algemene ervaringsregel te stellen.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde medeplegen.
Medeplichtigheid:
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of verdachte medeplichtig is geweest aan het onder 1 ten lastegelegde. Voor medeplichtigheid geldt dat het misdrijf waaraan hulp wordt verleend moet hebben plaatsgevonden.
De rechtbank stelt vast dat aan verdachte ten laste is gelegd dat hij medeplichtig is geweest aan het door medeverdachte [medeverdachte] begane misdrijf.
Nu medeverdachte [medeverdachte] bij uitspraak van heden is vrijgesproken van het hem ten laste gelegde gronddelict kan van medeplichtigheid van verdachte hieraan geen sprake zijn.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde medeplichtigheid.
De rechtbank komt gelet op het hiervoor overwogene tot een integrale vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde.
5.3
Ten aanzien van feit 2: het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie
5.3.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van dit feit.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard omdat verdachte vooraf geen wetenschap van het vuurwapen heeft gehad.
5.3.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Met de raadsman en de officier van justitie acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte een vuurwapen voorhanden heeft gehad. Gelet op het hetgeen hiervoor ten aanzien van feit 1 is overwogen kan verdachte niet in verband worden gebracht met het bij het schietincident op 21 december 2013 gebruikte vuurwapen.
De rechtbank constateert dat op 11 juni 2014 een doorzoeking in de woning van verdachte aan de [adres] te [woonplaats] heeft plaatsgevonden waarbij een doosje met
10 pfefferpatronen is aangetroffen.
Nu in de tenlastelegging de datum ‘op of omstreeks’ 21 december 2013 staat vermeld en uit de dossierstukken niet blijkt dat verdachte deze patronen reeds op die datum voorhanden had, zal de rechtbank verdachte ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
5.4
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 2 is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De inbeslaggenomen voorwerpen

De officier van justitie heeft gevorderd dat de inbeslaggenomen gaspatronen en 3 zakjes (versnijdingsmiddel) aan het verkeer worden onttrokken en dat de teruggave wordt gelast van de 6 inbeslaggenomen simkaarten.
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte bij de politie (dossierpagina 750) afstand heeft gedaan van de gaspatronen en 3 zakjes wit poeder. Gelet hierop zal de rechtbank hierover geen beslissing meer nemen.
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen 6 simkaarten omdat deze goederen aan verdachte toebehoren en het belang van strafvordering zich niet verzet tegen teruggave aan hem van deze voorwerpen.

7.De beslissing

De rechtbank:
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • gelast de teruggave van de op de lijst van inbeslagneming vermelde 6 simkaarten (beslagcode: B.01.01.003).
Het bevel tot voorlopige hechtenis is bij afzonderlijke beschikking d.d. 5 december 2014 opgeheven.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J.C. Hangx, voorzitter, mr. F. van der Maden en
mr. M. van Bruggen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 december 2014.