In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 9 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar van de Belastingdienst en de Staatssecretaris van Financiën. De eiser, werkzaam als groepsfunctionaris F, had in mei 2013 aangifte gedaan van diefstal van zijn auto, waarbij onder andere dossiers van de Belastingdienst waren gestolen. De Staatssecretaris legde eiser een disciplinaire straf op, waarbij zijn aanspraak op vakantie over 2013 met een derde deel werd verminderd, omdat hij zich schuldig zou hebben gemaakt aan plichtsverzuim door de dossiers onbeheerd in zijn auto achter te laten.
De rechtbank oordeelde dat eiser zich inderdaad schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim, omdat hij had moeten begrijpen dat het onbeheerd achterlaten van vertrouwelijke dossiers in zijn auto tijdens een weekendje weg niet zorgvuldig was. Echter, de rechtbank vond de opgelegde straf niet evenredig aan de ernst van het plichtsverzuim. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van schending van de fiscale geheimhoudingsplicht en dat het onzorgvuldig handelen met betrekking tot de digitale agenda niet als plichtsverzuim kon worden aangemerkt.
De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de Staatssecretaris en oordeelde dat deze opnieuw op het bezwaar moest beslissen, met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank wees ook de proceskosten toe aan eiser, die op € 974,-- werden begroot. De uitspraak benadrukt het belang van een evenredige disciplinaire straf en de noodzaak voor de overheid om consistent te handelen in vergelijkbare gevallen.