ECLI:NL:RBOVE:2014:6483

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
9 december 2014
Zaaknummer
C/08/150484 / HA ZA 14-35
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in civiele procedure tussen buitenlandse rechtspersoon en Nederlandse vennootschap

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Overijssel, is een bevoegdheidsincident aan de orde. De eiseres, Solarinstitut und Solardachinvest Kubiak GmbH, gevestigd in Detmold, Duitsland, heeft vorderingen ingesteld tegen de Nederlandse vennootschap [A] B.V. De eiseres stelt dat de rechtbank bevoegd is op basis van de EEX-Vo, terwijl de gedaagde partij, [A], aanvoert dat het geschil fiscaalrechtelijk van aard is en de rechtbank daarom onbevoegd zou zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de door Kubiak ingestelde vorderingen tot doel hebben privaatrechtelijke rechten te waarborgen en dat het geschil niet kan worden aangemerkt als een fiscale zaak. De rechtbank oordeelt dat de EEX-Vo van toepassing is op burgerlijke en handelszaken, ongeacht de aard van het gerecht, en dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vorderingen van Kubiak kennis te nemen. De rechtbank wijst de incidentele vordering van [A] af en veroordeelt [A] in de proceskosten van het incident. De zaak zal opnieuw op de rol komen voor beraad over een comparitie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/150484 / HA ZA 14-35
Vonnis in incident van 12 november 2014
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
SOLARINSTITUT UND SOLARDACHINVEST KUBIAK GMBH,
gevestigd te Detmold, Duitsland,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. A.H.M. Bouwmeister te Arnhem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] B.V.,
gevestigd te [plaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. R.R. Schuldink te Hardenberg.
Partijen zullen hierna Kubiak en [A] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring,
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[A] vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van de vorderingen van Kubiak kennis te nemen. Volgens [A] heeft Kubiak de bevoegdheid van de rechtbank ontleend aan artikel 2 van de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Vo). Aangezien het geschil in de hoofdzaak in essentie fiscaalrechtelijk van aard is en de EEX-Vo niet van toepassing is op fiscale zaken, stelt [A] dat de rechtbank onbevoegd is om van de vorderingen van Kubiak kennis te nemen. Ook zou de rechtbank volgens [A] onbevoegd zijn om van de vorderingen van Kubiak kennis te nemen aangezien Kubiak haar rechtsmiddelen tegen de beslissing op bezwaar van het Finanzamt te Detmold, Duitsland van 10 mei 2012 inhoudende dat Kubiak geen aanspraak kan maken op vooraftrek van de omzetbelasting, (nog) niet heeft uitgeput.
2.2.
Kubiak voert bij wijze van verweer aan dat het geschil in de hoofdzaak een burgerlijke of handelszaak betreft en geen fiscale zaak. Indien de EEX-Vo niet van toepassing zou zijn, dan zou de rechtbank op basis van artikel 2 Rv bevoegd zijn om van de vorderingen van Kubiak kennis te nemen. Volgens Kubiak heeft [A] onvoldoende onderbouwd waarom Kubiak niet ontvankelijk zou zijn in haar vordering omdat zij haar rechtsmiddelen tegen de beslissing op bezwaar van het Finanzamt te Detmold, Duitsland, van 10 mei 2012 (nog) niet heeft uitgeput. Bovendien vindt deze stelling geen steun in het Nederlandse recht, dan wel in het Duitse recht. Ook zou het al dan niet instellen van een rechtsmiddel tegen de beslissing op bezwaar van 10 mei 2012 voor deze zaak niet relevant zijn, aangezien die beslissing niet ziet op het al dan niet verschuldigd zijn van de omzetbelasting, maar slechts op het moment van verschuldigdheid hiervan, aldus Kubiak.
2.3.
De rechtbank stelt voorop dat de EEX-Vo van toepassing is op burgerlijke en handelszaken, ongeacht de aard van het gerecht. De EEX-Vo heeft met name geen betrekking op fiscale zaken, douanezaken of administratiefrechtelijke zaken. De werkingssfeer van de EEX-Vo wordt overwegend bepaald door factoren die kenmerkend zijn voor de aard van de tussen de procespartijen bestaande rechtsbetrekkingen of het voorwerp van het geschil. In de onderhavige procedure gaat het om een geding tussen twee privaatrechtelijke rechtspersonen die op voet van gelijkheid deelnemen aan het handelsverkeer. Kubiak vordert van [A] afgifte van facturen voor geleverde diensten. De door Kubiak ingestelde vorderingen in de hoofdzaak hebben aldus tot doel privaatrechtelijke rechten te waarborgen en veronderstellen niet de uitoefening van overheidsbevoegdheden door een der partijen bij het geding. Met andere woorden, de rechtsverhouding tussen Kubiak en [A] moet worden aangemerkt als privaatrechtelijke rechtsbetrekking en valt dus onder het begrip “burgerlijke en handelszaken” in de zin van artikel 1 lid 1 van de EEX-Vo. Voor zover [A] betoogt dat de rechtbank onbevoegd zou zijn van de hoofdzaak kennis te nemen omdat het geschil fiscaalrechtelijk van aard is, geldt dat de grenzen van de uitgezonderde onderwerpen als bedoeld in artikel 1 lid 1, tweede volzin, van de EEX-Vo moeten worden bepaald volgens hetzelfde criterium dat geldt voor het begrip “burgerlijke en handelszaken” (HvJ EG 15 mei 2003, NJ 2005, 65). Aangezien de door Kubiak ingestelde vorderingen tot doel hebben privaatrechtelijke rechten te waarborgen en privaatrechtelijke betrekkingen te toetsen, is het geschil in de hoofdzaak niet aan te merken als een “fiscale zaak” als bedoeld in artikel 1 lid 1 van de EEX-Vo.
2.4.
Gelet op het vorenstaande dient de vraag naar de bevoegdheid van de Nederlandse rechter te worden beoordeeld aan de hand van de EEX-Vo. Op grond van artikel 2 van de EEX-Vo geldt dat, onverminderd deze verordening, zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen worden voor de gerechten van die lidstaat. Dit betekent dat, nu [A] ingevolge het bepaalde in artikel 60 van de EEX-Vo woonplaats heeft te [plaats], de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vorderingen van Kubiak kennis te nemen. Ingevolge de hoofdregel van artikel 99 Rv is deze rechtbank bevoegd om van de vorderingen van Kubiak kennis te nemen.
2.5.
Aan bovenstaande doet niet af dat Kubiak haar rechtsmiddelen tegen de beslissing op bezwaar van het Finanzamt te Detmold, Duitsland, van 10 mei 2012 (nog) niet heeft uitgeput. De stelling van [A] dat de rechtbank om deze reden onbevoegd zou zijn om van de vorderingen van Kubiak kennis te nemen vindt geen steun in de EEX-Vo.
2.6.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen.
2.7.
[A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt [A] in de kosten van het incident, aan de zijde van Kubiak tot op heden begroot op € 452,00,
in de hoofdzaak
3.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 26 november 2014 voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een comparitie.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Skerka en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2014.