ECLI:NL:RBOVE:2014:6399

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 november 2014
Publicatiedatum
3 december 2014
Zaaknummer
AWB 14/1234 en 14/1235
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de gemeente om handhavend op te treden tegen geluidshinder veroorzaakt door spelende kinderen op een basisschool

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel geoordeeld over de bevoegdheid van de gemeente Oldenzaal om handhavend op te treden tegen geluidshinder veroorzaakt door spelende kinderen op de speelplaats van basisschool [basisschool]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente ten onrechte heeft gesteld niet bevoegd te zijn om op basis van het bestemmingsplan handhavend op te treden tegen de geluidshinder van spelende kinderen. De rechtbank oordeelt dat het gebruik van de speelplaats buiten schooltijden voor niet-schoolgerelateerde activiteiten, zoals het spelen door buurtkinderen, in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de gemeente en herroept de verleende ontheffing op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de gemeente ten onrechte een ontheffing heeft verleend op basis van artikel 4:6 van de APV, omdat de basisschool een inrichting is in de zin van het Activiteitenbesluit. De rechtbank heeft de gemeente opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers, voor zover gericht tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek. De rechtbank heeft de proceskosten en het griffierecht aan eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/1234 en 14/1235

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1-1] e.a., te [plaats], eisers 1,

[eiser 2-1] en [eiser 2-2], te [plaats], eisers 2,
(gemachtigde: mr. H.J. Schaatsbergen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Oldenzaal, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting Katholiek Onderwijs Noord Oost Twente,
gemachtigde: mr. W.B. Brusse.

Procesverloop

Bij besluit van 5 november 2013 (primair besluit A) heeft verweerder een generieke ontheffing verleend van het verbod tot het veroorzaken van geluidhinder, opgenomen in artikel 4:6 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Oldenzaal (hierna: APV), veroorzaakt door spelende kinderen tussen 07.00 en 21.00 uur. Dit besluit is op
12 november 2013 gepubliceerd.
Bij besluit van 5 november 2013 (primair besluit B) heeft verweerder het verzoek van
[eiser 2-1] (hierna: [eiser 2-1]) en [eiser 2-2] (hierna: [eiser 2-2]) - om handhavend op te treden tegen geluid veroorzaakt door spelende kinderen op het terrein van de basisschool [basisschool] - afgewezen.
[eiser 2-1] en [eiser 2-2] hebben bij brief van 17 december 2013 bezwaar gemaakt tegen zowel primair besluit A als tegen primair besluit B.
[eiser 1-1] heeft bij brief van 17 december 2013 bezwaar gemaakt tegen zowel primair besluit A als primair besluit B.
[eiser 1-2] heeft bij brief van 17 december 2013 bezwaar gemaakt tegen zowel primair besluit A als primair besluit B.
[eiser 1-3] heeft bij brief van 17 december 2013 bezwaar gemaakt tegen zowel primair besluit A als primair besluit B.
[naam 1] heeft bij brief van 17 december 2013 bezwaar gemaakt tegen zowel primair besluit A als primair besluit B.
Bij besluit van 8 april 2014, verzonden 10 april 2014, (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren, voor zover gericht tegen primair besluit A, gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij primair besluit A herroepen en beslist dat de generieke ontheffing wordt omgezet in een individuele ontheffing voor basisschool [basisschool]. De bezwaren, voor zover gericht tegen primair besluit B, zijn ongegrond verklaard.
Eisers 1 en eisers 2 hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2014. Eisers 1 zijn verschenen in de persoon van [eiser 1-1] en [naam 2]. Eisers 2 zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 3], werkzaam bij de gemeente Oldenzaal. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 4], [naam 5] en [naam 6], bijgestaan door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij brief, binnengekomen 7 mei 2013, hebben eisers 2 verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen geluidshinder/lawaaioverlast afkomstig van de speelplaats van basisschool [basisschool], veroorzaakt door schreeuwende, gillende, spelende en voetballende kinderen. Hierbij is aangegeven dat deze overlast niet alleen wordt ervaren tijdens de pauzes tijdens schoolgebruik maar ook in de avonden, de weekenden en vakanties.
Eisers 2 hebben verwezen naar (overtreding van) het bestemmingsplan, de (bouw)vergunning en de APV.
Bij primair besluit A heeft verweerder een generieke ontheffing verleend op grond van
het bepaalde in artikel 4:6, tweede lid, van de APV. Bij primair besluit B heeft verweerder
het verzoek om handhavend op te treden afgewezen omdat, samengevat weergegeven, er
geen sprake is van overtreding van een wettelijk voorschrift.
In het bestreden besluit heeft verweerder de weigering om handhavend op te treden tegen
geluidshinder/lawaaioverlast van spelende kinderen op de speelplaats van [basisschool]
gehandhaafd. Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat
er geen sprake is van een overtreding van enig wettelijk voorschrift. In dat kader heeft
verweerder, samengevat weergegeven, zich op het standpunt gesteld dat het door kinderen
gebruiken van de speelplaats buiten de reguliere schooltijden niet in strijd is met het ter
plaatse geldende bestemmingsplan, dat er niet is afgeweken van de verleende
bouwvergunning (thans: omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’), dat de
toepasselijke bepalingen in het Activiteitenbesluit niet worden overtreden en dat er van strijd
met het bepaalde in artikel 4:6 van de APV geen sprake is. Verweerder heeft de in primo
verleende generieke ontheffing omgezet in een individuele ontheffing voor [basisschool].
2. Alvorens het geschil inhoudelijk te behandelen dient de rechtbank ambtshalve het
navolgende te onderzoeken.
2.1.
De rechtbank dient te onderzoeken of alle personen die in beroep zijn gegaan in hun
beroep kunnen worden ontvangen. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
- [eiser 1-1] (hierna: [eiser 1-1]) heeft tijdig bezwaar gemaakt. Dit bezwaarschrift is ondertekend door [eiser 1-1]. [eiser 1-1] is tijdig in beroep gekomen maar hij heeft het beroepschrift niet ondertekend; het beroepschrift is ondertekend door zijn echtgenote [naam 2] (hierna: [naam 2]). [eiser 1-1] heeft de machtiging in persoon ondertekend. [eiser 1-1] kan in zijn beroep worden ontvangen.
- [naam 2] heeft geen bezwaarschrift ingediend. Ter zitting heeft zij desgevraagd meegedeeld dat zij ervan uit ging dat het aanwenden van een rechtsmiddel door een persoon automatisch betekent dat de partner/echtgenoot van die persoon als mede-indiener wordt aangemerkt. Dit standpunt is niet juist. In het (bestuurs)recht worden echtgenoten/partners beschouwd als twee afzonderlijke entiteiten, die elk afzonderlijk een rechtsmiddel zullen moeten aanwenden. [naam 2] kan, vanwege het niet indienen van een bezwaarschrift, niet in haar beroep worden ontvangen. Of het door de ‘familie’ [eiser 1-1] ingediende beroepschrift mede aan haar kan worden toegerekend, behoeft daarom geen bespreking.
- [eiser 1-2] heeft tijdig bezwaar ingediend en heeft voorts tijdig beroep ingesteld. Hij heeft de machtiging ondertekend. [eiser 1-2] kan daarom in zijn beroep worden ontvangen.
- [naam 7] heeft geen bezwaarschrift ingediend. Reeds hierom kan hij niet in zijn beroep worden ontvangen.
- [eiser 1-3] heeft tijdig bezwaar gemaakt en tijdig beroep ingesteld. Hij heeft voorts de machtiging ondertekend. [eiser 1-3] kan in zijn beroep worden ontvangen.
- [naam 1] heeft tijdig bezwaar gemaakt en tijdig beroep ingesteld. Hij heeft de machtiging ondertekend. [naam 1] kan in zijn beroep worden ontvangen.
De rechtbank constateert verder dat op de machtiging personen staan vermeld die niet zijn genoemd in het beroepschrift. Dat betreft [naam 8], [naam 9], [naam 10], [naam 11], [naam 13] en [naam 12]. Deze machtiging is eerst na het verstrijken van de beroepstermijn bij de rechtbank binnengekomen zodat er, voor wat betreft deze personen, geen sprake is van tijdig beroep. Of er al dan niet tijdig bezwaar is gemaakt door deze personen is niet relevant.
Samenvattend oordeelt de rechtbank dat [naam 2], [naam 7], [naam 8], [naam 9], [naam 10], [naam 11], [naam 13] en [naam 12] niet in hun beroep kunnen worden ontvangen. De rechtbank zal het beroep, voor zover ingediend door deze personen, niet-ontvankelijk verklaren.
Wanneer in deze uitspraak verder wordt verwezen naar ‘eisers 1’ worden daarmee de navolgende personen bedoeld: [eiser 1-1], [eiser 1-2], [eiser 1-3] en [eiser 1-4]
Eisers 2 zijn beiden tijdig in bezwaar en beroep gegaan. Zij kunnen beiden in hun beroep worden ontvangen.
2.2.
Het bestreden besluit heeft betrekking op twee primaire besluiten, te weten het verlenen van een generieke ontheffing (primair besluit A) en een beslissing op het handhavingsverzoek van eisers 2 (primair besluit B). Eisers 1 hebben geen handhavingsverzoek ingediend. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder, zoals neergelegd in het bestreden besluit, dat het niet indienen van een handhavingsverzoek door eisers 1, niet in de weg staat aan het aanmerken van eisers 1 als belanghebbende bij primair besluit B. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 27 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2109, overweging 4.1.
Dit betekent dat eisers 1 en eisers 2 in hun beroep, gericht tegen het (al dan niet gewijzigd) handhaven van primair besluit A en primair besluit B, kunnen worden ontvangen.
3. Ten aanzien van het inhoudelijke geschil overweegt de rechtbank als volgt.
3.1.
Een bestuursorgaan is bevoegd om handhavend op te treden door middel van het opleggen van een last onder dwangsom dan wel een last onder bestuursdwang indien er sprake is van een overtreding, zijnde een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 125 Gemeentewet juncto artikelen 5:4 en 5:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)).
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een overtreding van een wettelijk voorschrift zodat hij niet bevoegd is om handhavend op te treden. Verweerder heeft hierbij de in het handhavingsverzoek gestelde strijd met het bestemmingsplan, bouwen in afwijking van de verleende bouwvergunning, de APV en het Activiteitenbesluit onderzocht. De rechtbank zal deze gestelde grondslagen, voor zover bestreden in beroep, achtereenvolgens bespreken.
Alvorens daartoe over te gaan overweegt de rechtbank dat het handhavingsverzoek, zoals bij brief van 7 mei 2013 door eisers 2 bij verweerder is ingediend en zoals dat is opgenomen als gedingstuk 1 in het dossier, bepalend is geweest voor de omvang van de besluitvorming door verweerder en hiermee ook bepalend is voor de omvang van het rechterlijk oordeel in beroep. In casu ziet het handhavingsverzoek op geluidsoverlast op het schoolplein van [basisschool], veroorzaakt door schreeuwende, gillende en voetballende kinderen van diverse leeftijden. In beroep wordt gesteld dat het handhavingsverzoek mede betrekking heeft op overlast vanwege hangjongeren en volwassenen na 21.00 uur en dat verweerder dat niet heeft onderkend. De rechtbank overweegt hieromtrent dat hangjongeren en volwassenen bezwaarlijk kunnen worden geduid als ‘schreeuwende, gillende en voetballende kinderen’. De toevoeging ‘van diverse leeftijden’ maakt dit niet anders. Dat verweerder (blijkbaar) in de bezwaarfase heeft meegedeeld dat de wijkagent heeft meegedeeld dat er sprake is van hangjongeren na 21.00 uur (en dat de politie hiertegen zal optreden) betekent niet dat het handhavingsverzoek hierop betrekking heeft.
Het uitbreiden van een handhavingsverzoek hangende de (beroeps)procedure is juridisch niet mogelijk. Gelet hierop zal de rechtbank de beroepsgronden die zien op (het ontbreken van) besluitvorming met betrekking tot geluidsoverlast veroorzaakt door hangjongeren en volwassenen na 21.00 uur op het schoolplein van [basisschool], niet bespreken.
3.1.1.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van gebruik in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, zodat er geen grondslag is voor handhaving.
Eisers 1 stellen dat zij door de gemeente onjuist zijn voorgelicht zodat zij niet zijn opgekomen in de bestemmingsplanprocedure. In dat kader stellen eisers 1 dat omwonenden is toegezegd dat het schoolterrein na schooltijd niet toegankelijk zou zijn en dat zij ervan uit zijn gegaan dat deze toezegging zou worden vastgelegd in het bestemmingsplan. De rechtbank duidt deze beroepsgrond als dat eisers 1 stellen dat het gebruiken van het schoolterrein na schooltijd voor niet-schoolgerelateerde activiteiten, zoals het spelen door buurtkinderen, niet in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
Eisers 2 hebben in hun beroepschrift gesteld dat ‘het bestemmingsplan niet van belang is in de onderhavige problematiek’ en dat zij civielrechtelijke stappen tegen de school overwegen. Voorts stellen eisers ‘het gaat het college derhalve niet aan om op basis van het bestemmingsplan te bepalen dat het bestemmingsplan buiten schooltijd voor derden toegankelijk moet zijn’. Ter zitting hebben eisers 2 desgevraagd meegedeeld dat deze beroepsgrond ongelukkig is geformuleerd en dat zij hebben beoogd te stellen dat het gebruiken van de speelplaats buiten de reguliere schooltijden in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. In dat kader hebben zij verwezen naar de term ‘bijbehorende voorzieningen’ in artikel 5.1 van het bestemmingsplan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het terrein van [basisschool] is in het bestemmingsplan “[naam straat]” (hierna: het bestemmingsplan) aangewezen voor “Maatschappelijk”. Op de plankaart is een bouwvlak ingetekend met als nadere aanduiding ‘onderwijs’.
Artikel 5.1 van het bestemmingsplan bepaalt, voor zover van belang, dat deze gronden bestemd zijn voor:
a. maatschappelijke voorzieningen;
b. onderwijsvoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘onderwijs’;
c. (…);
d. (…);
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.
Onder ‘maatschappelijke voorzieningen’ wordt verstaan: educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ongeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen (artikel 1 van het bestemmingsplan).
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu de speelplaats is geprojecteerd buiten het bouwvlak, de nadere aanduiding ‘onderwijs’ (die immers alleen is opgenomen in het bouwvlak) hierop niet van toepassing is. Dit heeft tot gevolg dat binnen het bestemmingsvlak en buiten het bouwvlak enkel de ruimere bepalingen behorende bij de bestemming “Maatschappelijk” van toepassing zijn. Verweerder heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 27 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO1844. Nu spelen kan worden geduid als ‘educatief’, is het gebruiken van de speelplaats buiten de reguliere schooltijden en/of door kinderen die geen onderwijs volgen op [basisschool], in overeenstemming met het bestemmingsplan, aldus verweerder.
De rechtbank onderschrijft verweerders interpretatie van de door hem genoemde jurisprudentie niet. In die uitspraak is er sprake van een perceel met de bestemming “Bebouwing voor openbare en bijzondere doeleinden en bijbehorende terreinen”. Blijkens het bestemmingsplan waren deze gronden bestemd voor scholen en de daarvoor benodigde bouwwerken (…) en open terreinen, waaronder speelplaatsen. De Afdeling oordeelde dat, gelet op met name de gebezigde bewoordingen “de daarvoor (dat wil zeggen voor scholen) benodigde bouwwerken (…) en open terreinen”, deze bepaling zo moet worden begrepen dat het schoolplein uitsluitend voor schoolgerelateerde activiteiten mag worden gebruikt. De Afdeling oordeelde verder dat, indien er sprake is van een ongeclausuleerde bestemming “Maatschappelijk”, het schoolplein buiten schooltijden door derden gebruikt kan en mag worden voor niet-schoolgerelateerde activiteiten.
In casu is er geen sprake van een ongeclausuleerde bestemming “Maatschappelijk”. Immers, aan het bouwvlak binnen het bestemmingsvlak is de nadere aanduiding ‘onderwijs’ toegekend. De
bijbehorendevoorzieningen, speelvoorzieningen en erven dienen, naar het oordeel van de rechtbank, te zijn gerelateerd aan de maatschappelijke voorziening binnen het bouwvlak. Het gegeven dat buiten het bouwvlak enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden opgericht, ondersteunt dit oordeel. Immers, hierdoor is het nagenoeg onmogelijk om buiten het bouwvlak een zelfstandige (dus los staande van de maatschappelijke voorziening binnen het bouwvlak) maatschappelijke voorziening te realiseren.
De rechtbank overweegt verder dat hij verweerders standpunt, dat een op zichzelf staande speelvoorziening (dus zonder relatie met een schoolgebouw) moet worden geduid als een educatieve voorziening, niet onderschrijft. Educatief betekent immers volgens ‘De Dikke van Dale’: opvoedend, vormend, met het doel om kennis te verwerven.
De rechtbank oordeelt, gelet op vorenstaande, dat het gebruiken van de speelplaats bij [basisschool] buiten schooltijden voor niet-schoolgerelateerde activiteiten, zoals het spelen door buurtkinderen, in strijd is met het bestemmingsplan. Verweerder heeft zich dan ook ten onrechte onbevoegd geacht om hiertegen handhavend op te treden.
Het beroep, voor zover gericht tegen het in bezwaar handhaven van het afwijzen van het handhavingsverzoek, is gegrond.
Gelet op de wens tot finale geschilbeslechting zal de rechtbank de overige beroepsgronden eveneens bespreken.
3.1.2.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat er niet is afgeweken van de verleende bouwvergunning (thans: omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’), zodat er geen grondslag voor handhaving is.
Eisers 1 noch eisers 2 hebben hiertegen beroepsgronden ingebracht, zodat dit onderdeel van het bestreden besluit in rechte onaantastbaar is.
3.1.3.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het
stemgeluid van kinderen tijdens de openingstijden van de school, gerekend vanaf een uur voor aanvang tot een uur na deze schooltijden, wordt toegerekend aan de school, zijnde een A-inrichting als bedoeld in het Activiteitenbesluit. Dit geluid blijft op grond van het bepaalde in artikel 2.18, eerste lid, sub h van het Activiteitenbesluit buiten beschouwing. Het
spelgeluid van kinderen blijft op grond van het bepaalde in artikel 2.18, derde lid, sub b van het Activiteitenbesluit buiten beschouwing.
Eisers 2 stellen dat verweerder de reikwijdte van artikel 2.18, eerste lid, sub h van het Activiteitenbesluit heeft miskend. Dit onderdeel ziet enkel en alleen op stemgeluid van kinderen en niet op geluiden vanwege de spelactiviteiten. Verder ziet dit artikel enkel op leerlingen van de school en niet op kinderen die geen leerlingen van [basisschool] zijn.
Artikel 2.18, derde lid, sub b van het Activiteitenbesluit is niet van toepassing omdat dit onderdeel enkel betrekking heeft op sportterreinen, aldus eisers 2.
De rechtbank overweegt als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat [basisschool] een type A-inrichting in de zin van het Activiteitenbesluit is, zodat de geluidsnormen van Afdeling 2.8 van het Activiteitenbesluit van toepassing zijn. De rechtbank onderschrijft dit gedeelde standpunt.
Artikel 2.18, eerste lid, sub h van het Activiteitenbesluit bepaalt dat bij het bepalen van de geluidsniveaus, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19, 2.20 dan wel 6.12, het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een inrichting voor primair onderwijs, in de periode vanaf een uur voor aanvang van het onderwijs tot een uur na beëindiging van het onderwijs, buiten beschouwing blijft.
Het derde lid van dit artikel, sub b, bepaalt dat bij het bepalen van het maximaal geluidsniveau (LAmax), bedoeld in artikel 2.17, 2.20 dan wel 6.12, het geluid als gevolg van
het verrichten in de open lucht van sportactiviteiten of activiteiten die hiermee in nauw
verband staan, buiten beschouwing blijft.
De rechtbank onderschrijft het standpunt van eisers 2 dat artikel 2.18, derde lid, sub b van het Activiteitenbesluit in casu niet van toepassing is. Een schoolplein bij een basisschool kan naar het oordeel van de rechtbank bezwaarlijk worden geduid als te zijn bedoeld voor het in de open lucht beoefenen van sportactiviteiten.
De rechtbank onderschrijft daarentegen niet het standpunt van eisers 2 met betrekking tot de reikwijdte van artikel 2.18, eerste lid, sub h van het Activiteitenbesluit. De rechtbank verwijst naar de tekst van de motie-Vermeij c.s. (TK 2008-2009, 31 700, XI, nr. 31). In deze motie wordt de regering verzocht het Activiteitenbesluit te wijzigen in die zin dat het
(stem-)geluid van gebruikers van schoolpleinen buiten beschouwing blijft. Gelet op de gebruikte ‘haakjes’ ziet deze motie niet alleen op stemgeluid maar ook op geluid sec. Deze motie is aanvaard, waarna sub h aan artikel 2.18, eerste lid, van het Activiteitenbesluit is toegevoegd. In sub h is evenwel de term ‘stemgeluid’ en niet de in de motie genoemde term ‘(stem-)geluid’ opgenomen. De wetsgeschiedenis bevat geen indicaties dat de wetgever de aangenomen motie heeft willen beperken tot enkel en alleen stemgeluid. De rechtbank oordeelt dan ook dat artikel 2.18, eerste lid, sub h van het Activiteitenbesluit ziet op zowel stemgeluid als geluid veroorzaakt door het spelen op schoolpleinen.
Vorenstaande betekent dat het geluid van spelende en gillende kinderen op de speelplaats van [basisschool] in de periode vanaf een uur voor aanvang van het onderwijs tot een uur na beëindiging van het onderwijs, buiten beschouwing blijft. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen kinderen die onderwijs volgen op [basisschool] en andere kinderen.
Verweerder heeft zich dan ook terecht, zij het deels op onjuiste gronden, niet bevoegd geacht om handhavend op te treden tegen geluidsoverlast van spelende en gillende kinderen gedurende de openingstijden van de school en de periode van een uur voor aanvang en een uur na beëindiging van het onderwijs.
Deze beroepsgrond faalt.
3.1.4.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het geluid van spelende en gillende kinderen op het schoolplein buiten de openingstijden van de school (inclusief een uur voor aanvang en een uur na beëindiging van het onderwijs) niet kan worden toegerekend aan de school, zodat het Activiteitenbesluit hierop niet van toepassing is. Verweerder stelt dat het bepaalde in artikel 4:6 van de APV van toepassing is. Van overtreding van dit artikel is geen sprake, gelet op de verleende ontheffing, aldus verweerder.
Eisers 2 stellen dat het Activiteitenbesluit (en niet de APV) van toepassing is, omdat de school een inrichting is, ook buiten de openingstijden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 4:6 van de APV is getiteld ‘Overige geluidhinder’ en luidt als volgt:
1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
3. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.
De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat de school (inclusief de bij de school behorende speelplaats) een type A-inrichting is, ook buiten de openingstijden. Uit de stukken blijkt verder dat de kinderen die een uur na sluitingstijd van de school op het schoolplein aanwezig zijn, geen kinderen zijn die les krijgen op de school maar buurtkinderen. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat het geluid, veroorzaakt door deze kinderen, niet kan worden toegerekend aan de school, zodat het Activiteitenbesluit hierop niet van toepassing is. Van overtreding van het Activiteitenbesluit kan dan ook geen sprake zijn.
In zoverre faalt deze beroepsgrond.
De rechtbank oordeelt verder dat, nu de basisschool een inrichting in de zin van het Activiteitenbesluit is, artikel 4:6 van de APV niet van toepassing is. Verweerder heeft zich dan ook ten onrechte bevoegd geacht om een ontheffing op grond van het bepaalde in artikel 4:6, tweede lid, van de APV te verlenen.
In zoverre slaagt deze beroepsgrond.
Vorenstaande betekent dat verweerder zich terecht, zij het op onjuiste gronden, niet bevoegd heeft geacht om handhavend op te treden tegen het geluid van spelende kinderen buiten de reguliere schooltijden (inclusief een uur voor aanvang en een uur na beëindiging van het onderwijs). Verweerder heeft zich verder ten onrechte bevoegd geacht om een ontheffing op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de APV te verlenen en deze in bezwaar (gewijzigd) te handhaven.
3.1.5.
Samenvattend oordeelt de rechtbank dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij niet bevoegd is om - op basis van het vigerende bestemmingsplan - handhavend op te treden tegen gillende en spelende kinderen op de speelplaats bij [basisschool], voor zover dit gebruik niet schoolgerelateerd is. Voorts heeft verweerder zich ten onrechte bevoegd geacht om een ontheffing op grond van artikel 4:6 van de APV te verlenen.
Het beroep is deels niet-ontvankelijk en voor het overige gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, door primair besluit A (de verleende ontheffing op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de APV) te herroepen, nu dit primaire besluit onbevoegd is genomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om, voor wat betreft primair besluit B (afwijzen van het handhavingsverzoek van eisers 2), zelf in de zaak te voorzien. De reden hiervoor is dat nadere besluitvorming is vereist, waarbij verweerder discretionaire bevoegdheid heeft.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. De reden hiervoor is dat er geen sprake is van een herstelbaar gebrek in de besluitvorming.
Verweerder zal daarom, voor zover de bezwaren zijn gericht tegen primair besluit B (afwijzen handhavingsverzoek), een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
3.1.6.
Omdat de rechtbank het beroep deels gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers 1 en eisers 2 het door hen betaalde griffierecht (ad € 165,-) vergoedt.
3.1.7.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers 1 gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de reiskosten voor het bijwonen van de zitting (door [eiser 1-1]) vast op € 24,69.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers 2 gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1). De te vergoeden reiskosten voor het bijwonen van de zitting (door [eiser 2-1] en [eiser 2-2]) bedragen € 49,38 (2 x € 24,69).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover ingediend door [naam 2], [naam 7], [naam 8], [naam 9], [naam 10], [naam 11], [naam 13] en [naam 12], niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor het overige gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept primair besluit A (verlenen ontheffing) en bepaalt dat deze uitspraak in zo verre in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, voor zover gericht tegen primair besluit B (afwijzen handhavingsverzoek), met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,- aan eisers 1 te vergoeden;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,- aan eisers 2 te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers 1 tot een bedrag van € 24,69.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers 2 tot een bedrag van € 1.023,38.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, voorzitter, en mr. A.P.W. Esmeijer en
mr. M.A. Heldeweg, leden, in aanwezigheid van mr. A.E.M. Lever, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.