ECLI:NL:RBOVE:2014:6315

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 december 2014
Publicatiedatum
1 december 2014
Zaaknummer
07.663005-13
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van een verdachte voor medeplegen van gewoontewitwassen na onvoldoende bewijs

Op 1 december 2014 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in de zaak tegen een 60-jarige vrouw uit Deventer, die werd verdacht van het medeplegen van gewoontewitwassen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het plegen van witwassen. De zaak kwam voort uit een strafrechtelijk onderzoek dat was ingesteld naar aanleiding van de aanhouding van de echtgenoot van de verdachte, die in 2012 was aangehouden voor diefstal met geweld. Tijdens een doorzoeking van de woning van de verdachte werd een aanzienlijk contant geldbedrag aangetroffen, wat leidde tot verdenkingen van gewoontewitwassen.

De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden en dat het beslag zou worden verbeurd verklaard. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting op 17 november 2014 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De verdediging stelde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldigingen.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig beoordeeld, waaronder een financieel onderzoek dat aantoonde dat de verdachte meer contant geld in haar bezit had dan zij uit legale bronnen kon verklaren. Desondanks oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat het geld afkomstig was uit misdrijf. De rechtbank kwam tot de conclusie dat het scenario van de verdachte over de herkomst van het geld niet volledig kon worden uitgesloten, en dat er geen doorslaggevend bewijs was voor de beschuldiging van gewoontewitwassen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit en werd de teruggave van het in beslag genomen geldbedrag van € 14.545,-- gelast.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 07.663005-13
Datum vonnis: 1 december 2014
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1954 in [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 november 2014. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.J. Timmer en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. K. Kok, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte wordt verdacht van
het medeplegen van gewoontewitwassen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 12 april 2013, in de gemeente [woonplaats], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben verdachte en/of haar medeverdachte(n) (telkens) (een) geldbedrag(en) verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans (telkens) van die/dat geldbedrag(en) gebruik gemaakt door de aanschaf van een of meer auto(‘s) en/of een of meer meubel(s) en/of een horloge en/of een televisie en/of een of meer andere (luxe) goederen en/of diensten, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor het ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd het beslag verbeurd te verklaren.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor het ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd het beslag verbeurd te verklaren.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich – overeenkomstig de inhoud van de door hem aan de rechtbank overgelegde pleitnota - op het standpunt gesteld dat met betrekking tot het ten laste gelegde vrijspraak dient te volgen, nu hiervoor geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.
5.3
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Op 24 november 2012 is de echtgenoot van verdachte, medeverdachte [medeverdachte], in Sneek aangehouden ter zake van diefstal gevolgd door geweld. Vervolgens heeft op 25 november 2012 een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van verdachte, waarbij onder andere een contant geldbedrag van in totaal € 7.200,-- is aangetroffen. Dit geld is op drie verschillende plekken in de woning aangetroffen en is in beslag genomen.
Verdachte woont samen met haar echtgenoot, [medeverdachte], in een huurwoning aan de [adres] te [woonplaats]. [medeverdachte] heeft een WAO uitkering van ongeveer € 1.400,-- per maand en verdachte heeft geen inkomen. Verdachte heeft justitiële documentatie op het gebied van winkeldiefstallen.
Naar aanleiding van voormelde situatie is vervolgens een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar het medeplegen van gewoontewitwassen door verdachte en haar man [medeverdachte].
Dit onderzoek bevat onder meer onderzoek naar de financiële omstandigheden van verdachte, gedurende de periode van 1 januari 2008 tot en met 12 april 2013.
Uit dit financieel onderzoek blijkt dat verdachte is gehuwd met [medeverdachte] en dat hun meerderjarige zoon gedurende een deel van die periode bij hen heeft ingewoond.
Het strafrechtelijk financieel onderzoek bevat tevens een berekening volgens de – zogenoemde - eenvoudige kasopstelling, waarmee via eenvoudige wijze getracht wordt inzicht te geven in de contante geldstromen van verdachte gedurende de onderzoeksperiode. Uit deze eenvoudige kasopstelling is in het kader van eerder genoemd onderzoek geconcludeerd dat verdachte in de onderzoeksperiode aanzienlijk meer geld in contanten aanwezig heeft gehad en heeft uitgegeven dan dat zij uit legale bron heeft ontvangen.
Op 12 april 2013 heeft een tweede huiszoeking bij verdachte plaatsgevonden waarbij onder andere een contant geldbedrag van € 14.545,-- is aangetroffen. Dit bedrag is in beslag genomen.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat de contante geldbedragen in haar woning afkomstig zijn uit meerdere erfenissen die zij samen met haar man (medeverdachte [medeverdachte]) in de jaren ’80 en ’90 heeft ontvangen, uit de verzekering van de inboedelverzekering van ruim Fl 40.000,- en uit teruggaven van de belastingdienst. Deze laatste geldbedragen zijn contant gemaakt door opnames van de bankrekening en vervolgens op diverse plaatsen in de woning gelegd, aldus verdachte. Daarnaast heeft verdachte meerdere jaren € 300,-- per maand aan kostgeld van haar zoon ontvangen en heeft verdachte verklaard dat zij zeer zuinig met geld om kan gaan.
Ter beoordeling ligt thans de vraag voor, of verdachte schuldig is aan gewoontewitwassen, doordat zij geldbedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, overgedragen, omgezet, dan wel daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist dat die geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf.
De rechtbank stelt vast dat uit de berekening volgens de eenvoudige kasopstelling volgt dat verdachte in de ten laste gelegde periode meer contant geld in haar bezit heeft gehad en heeft uitgegeven dan dat zij aan reguliere inkomsten aan uitkering van haar echtgenoot en kostgeld heeft ontvangen.
Uit de in het dossier voorhanden zijnde bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank echter niet ondubbelzinnig dat dit contante geld uit enig misdrijf afkomstig is.
Hoewel het scenario van verdachte omtrent de herkomst van de contante gelden in de periode van 1 januari 2008 tot en met 12 april 2013 weliswaar een zekere mate van bevreemding wekt, is dit scenario anderzijds niet van zodanige aard dat het, in het licht van de thans voorhanden zijnde bewijsmiddelen, geheel is uit te sluiten. Enig doorslaggevend bewijsmiddel, in combinatie met genoemde feiten en omstandigheden, ontbreekt voor het verwijt dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn, zodat naar het oordeel van de rechtbank het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Gelet op het hiervoor overwogene komt de rechtbank dan ook tot de slotsom dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
5.4
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte is tenlastegelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

6.De inbeslaggenomen voorwerpen

De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het aan haar toebehorende geldbedrag van € 14.545,-- op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen vermelde voorwerpen, aangezien dit niet vatbaar is voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.

7. De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;

de inbeslaggenomen voorwerpen

- gelast teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een geldbedrag van
€ 14.545,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Milani, voorzitter, mr. G.A. Versteeg en mr. H.Th. Pos, rechters, in tegenwoordigheid mr. M. van Nassau, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 1 december 2014.
Buiten staat
Mrs. Versteeg en Pos zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.