Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:
[verdachte],
wonende te [woonplaats], [adres].
ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
TENLASTELEGGING
VOORVRAGEN
BEWIJSMOTIVERING
Het standpunt van het openbaar ministerie
Het standpunt van de verdediging
Het oordeel van de rechtbank
BEWEZENVERKLARING
DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL
Het standpunt van het openbaar ministerie
Het standpunt van de verdediging
Het oordeel van de rechtbank
Een en ander klemt temeer nu verdachte geen first-offender is. Verdachte is bij vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 16 juli 2010 veroordeeld ter zake van valsheid in geschrift. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt onder meer dat verdachte zich ten tijde van die eerdere veroordeling reeds gedurende ruim drie jaren op stelselmatige en zeer omvangrijke wijze schuldig maakte aan verduistering van grote geldbedragen van de Vereniging en [de Stichting] en ook nadien daarmee is doorgegaan. De aan verdachte bij voornoemd vonnis opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met een proeftijd van 2 jaren, welke naast de maximale werkstraf van 240 uren is opgelegd, heeft hem er evenmin toe gebracht te stoppen met het verduisteren van gelden. Verdachte heeft in totaal 68 maal geldbedragen onttrokken aan de Vereniging en [de Stichting], terwijl hij evenzovele malen telkens de keuze had om daarvan af te zien. Zelfs een faillissement van een zakelijke relatie van verdachte, aan wie verdachte voorafgaand aan dat faillissement grote geldbedragen, afkomstig van de Vereniging en [de Stichting], heeft geleend, heeft verdachte niet tot inkeer gebracht, terwijl voor verdachte zonder meer duidelijk had moeten zijn dat het door hem gebezigde argument om gelden te (blijven) onttrekken aan de Vereniging en [de Stichting], namelijk dat hij dacht dat men hem wel zou terugbetalen, gelet op het faillissement van die zakelijke relatie zeker niet meer aan de orde kon zijn.
Verdachte heeft zich daarnaast, nog geen vier maanden na bovengenoemde veroordeling voor valsheid in geschrift, opnieuw schuldig gemaakt aan het valselijk opmaken van twee geschriften, deze keer een brief van en aan de Belastingdienst, teneinde een zakelijke relatie ter wille te zijn.
De gedragingen van verdachte getuigen naar het oordeel van de rechtbank van een handelwijze die uitsluitend gericht was op het oplossen van zijn eigen problemen en de problemen van zijn zakelijke relaties, terwijl verdachte geen oog heeft gehad voor de belangen van de Vereniging en [de Stichting]. De rechtbank neemt dit de verdachte uiterst kwalijk en rekent hem zijn frauduleuze handelen zeer zwaar aan, in het bijzonder gelet op zijn positie/functie als penningmeester en de daaruit voortvloeiende vertrouwensrelatie die hij op deze wijze ernstig en blijvend heeft geschaad. Bovendien straalt het handelen van verdachte in negatieve zin af op de overige bestuursleden die zijn betrokken bij de Vereniging en [de Stichting]. De omstandigheid dat verdachte het merendeel van de door hem verduisterde gelden grotendeels niet ten eigen voordele heeft aangewend, maar met name heeft gebruikt om zakelijke relaties financieel te helpen, doet niet af aan de verwerpelijke handelwijze van verdachte. Verdachte heeft ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de Vereniging en [de Stichting] in hem hadden gesteld.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat ten voordele van verdachte in aanmerking genomen dat verdachte veel berouw toont en inmiddels (op grond van de notariële vaststellingsovereenkomst tussen de Vereniging en [de Stichting] en verdachte) een aanzienlijk deel van zijn maandelijkse inkomen besteedt aan het terugbetalen van de verduisterde gelden. Ook vindt de rechtbank dat het verdachte siert dat hij, hoewel hij als volledig toerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt, hulp heeft gezocht om inzicht te krijgen in zijn persoon, om te achterhalen waarom hij tot zijn daden is gekomen en dat hij bereid is zich te laten behandelen.
De rechtbank realiseert zich dat door de oplegging van na te noemen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf de continuïteit van verdachtes bedrijf in gevaar zal komen, dat dit de voortzetting van de terugbetalingsovereenkomst zal bemoeilijken of zelfs zal beletten, alsmede dat een en ander grote persoonlijke consequenties zal hebben voor verdachte en zijn gezin. Deze omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende reden om een andere dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan het voorwaardelijk deel van de na te noemen op te leggen gevangenisstraf als bijzondere voorwaarde een terugbetalingsverplichting van verdachte aan de Vereniging en [de Stichting] te verbinden nu die terugbetalingsverplichting reeds voortvloeit uit de notariële vaststellingsovereenkomst.
- een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 26 november 2013;
- een de verdachte betreffend reclasseringsadvies d.d. 5 juni 2013, uitgebracht door de stichting Reclassering Nederland;
- een de verdachte betreffend psychologisch onderzoeksrapport d.d. 21 december 2013, uitgebracht door drs. M.G.J. Nijhuis-Quanjel, GZ-psycholoog.
Beslissing
een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
12 maanden,
nietworden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders zal gelasten, omdat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
M. van Bruggen, rechters, in tegenwoordigheid van H. Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 februari 2014.