ECLI:NL:RBOVE:2014:6199

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 november 2014
Publicatiedatum
24 november 2014
Zaaknummer
C/08/157142 / FA RK 14-1280
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van alimentatieverplichtingen in een samengesteld gezin met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 5 november 2014 uitspraak gedaan over de wijziging van alimentatieverplichtingen tussen een man en een vrouw, die beiden opnieuw zijn gehuwd en samen kinderen hebben uit eerdere relaties. De man verzoekt om de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kinderen, die bij de vrouw verblijven, te wijzigen naar nihil, terwijl de vrouw verzoekt om de bijdrage voor haar kind te verhogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw beiden onderhoudsplichtig zijn voor hun respectieve kinderen en dat de man onvoldoende draagkracht heeft om volledig in de kosten van al zijn kinderen te voorzien. De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld op basis van de alimentatienormen en de draagkracht van beide ouders. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bijdrage van de man voor het kind dat bij de vrouw verblijft, kan worden vastgesteld op € 88,- per maand, met ingang van 28 mei 2014. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen beoordeeld en de alimentatieverplichtingen dienovereenkomstig aangepast. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team familierecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/157142 / FA RK 14-1280 (EW(O)
Beschikking van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 5 november 2014, in de zaak van:

[verzoeker],

verder ook de man te noemen,
wonende te [woonplaats 1], [adres 1],
verzoeker,
advocaat: mr. B.A.M. Oude Breuil,
tegen

[belanghebbende],

verder ook de vrouw te noemen,
wonende te [woonplaats 2], [adres 2],
belanghebbende,
advocaat: mr. W.G. ten Brummelhuis.

Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen op 28 mei 2014;
  • het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, binnengekomen op 18 augustus 2014.
Ter griffie van de rechtbank zijn binnengekomen:
- op 23 september 2014 een brief van mr. Ten Brummelhuis van 22 september 2014 met
bijlagen;
- op 29 september 2014 een brief van mr. Oude Breuil van diezelfde datum met bijlagen.
Na te noemen [naam 1] is op 22 juli 2014 door de kinderrechter gehoord. Van dit gesprek zijn aantekeningen gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 9 oktober 2014. Ter zitting zijn verschenen: partijen, beiden bijgestaan door hun advocaat. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt. De vrouw heeft ter zitting een tweetal draagkrachtberekeningen overgelegd.
Na de mondelinge behandeling is op 23 oktober 2014 met toestemming van de rechtbank een brief van mr. Ten Brummelhuis van 22 oktober 2014 binnengekomen. Mr. Oude Breuil heeft ter zitting van 9 oktober 2014 de rechtbank laten weten dat hij hier niet op hoefde te reageren.

De feiten

Partijen zijn op [datum 1] te [woonplaats 3] met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk zijn geboren de navolgende minderjarige kinderen:
[naam 1], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 2],
[naam 2], geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 3].
Bij beschikking van [datum 2] heeft de rechtbank Almelo de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke echtscheidingsbeschikking op 20 april 2005 is ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand.
Bij voormelde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 1 januari 2005 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam 1] en [naam 2] € 200,- per kind per maand zal voldoen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Ingevolge de wettelijke indexering beloopt voormelde bijdrage met ingang van 1 januari 2014 € 234,07 per kind per maand.

Het verzoek

De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bij beschikking van de rechtbank Almelo van [datum 2] vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam 1] en [naam 2] te wijzigen en deze bijdrage met ingang van 1 februari 2014, dan wel met ingang van 28 mei 2014, nader vast te stellen op NIHIL.

Het verweer

De vrouw kan zich vinden in het verzoek van de man om de door de man ten behoeve van [naam 1] te betalen bijdrage met ingang van 1 februari 2014 op nihil te stellen. De vrouw verzoekt de rechtbank vervolgens de door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam 2] nader vast te stellen op € 332,95 per maand, dan wel op een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht.

De beoordeling

De ontvankelijkheid
Omdat de man stelt dat sprake is van een wijziging van omstandigheden kan hij worden ontvangen in zijn verzoek.
Bijdrage ten behoeve van [naam 1]
Partijen zijn het erover eens dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam 1] met ingang van 1 februari 2014 vastgesteld kan worden op nihil. De rechtbank zal daarom overeenkomstig beslissen.
Bijdrage ten behoeve van [naam 2]
De behoefte
De rechtbank hanteert voor de vaststelling van de behoefte van de minderjarigen de tabel "Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen" die behoort bij het rapport Alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatienormen. Uitgangspunt voor de bepaling van de behoefte van een kind is de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen om uit te gaan van het gezinsinkomen van de ouders ten tijde van de relatie dan wel het latere inkomen van de onderhoudsplichtige ouder als dat nadien hoger is dan dat gezinsinkomen.
Vast staat dat partijen sedert begin 2005 gescheiden leven. Voor de vaststelling van de behoefte van de minderjarigen heeft aldus het inkomen dat door beide partijen tot dat moment werd gegenereerd in beginsel als leidraad te gelden. Uit het door de man bij verzoekschrift overgelegde echtscheidingsconvenant volgt dat het inkomen van de man en de vrouw alstoen een bedrag besloeg van respectievelijk € 2.583,- bruto per maand en € 428,- bruto per maand. Rekening houdend met de toen geldende tarieven inkomstenbelasting, de heffingskortingen komt dit neer op een besteedbaar inkomen van respectievelijk € 1.990,- netto per maand en € 469,- netto per maand. Het gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk bedroeg aldus € 2.459,- netto per maand. Nu gesteld noch gebleken is dat het huidig inkomen van één van de ouders dit voormalig gezinsinkomen overschrijdt, stelt de rechtbank de behoefte van de minderjarigen vast op basis van voormeld inkomen.
Op basis van de tabel 2005 en voormeld netto gezinsinkomen berekent de rechtbank de behoefte van de minderjarigen aan een bijdrage van hun ouders op (afgerond) € 569,- per maand, hetgeen na indexering neerkomt op (afgerond) € 666,- per maand. De behoefte van [naam 2] komt daarmee op € 333,- per maand. Deze behoefte vermindert de rechtbank vervolgens met het kindgebonden budget waarop de ouder bij wie het kind na het uiteengaan van partijen verblijft aanspraak kan maken.
Vast staat dat de vrouw is gehuwd met de heer [E], verder te noemen “[E]”. Omdat de hoogte van het kindgebonden budget afhankelijk is van het verzamelinkomen van de vrouw en [E], zal de rechtbank eerst dit verzamelinkomen dienen te berekenen.
Het inkomen van [E] bedraagt blijkens de salarisspecificaties over de periode van juni 2013 tot en met mei 2014 € 1.950,- bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en een provisie van gemiddeld € 603,- bruto per jaar. Dit inkomen verminderd met de premie OP/NP detailhandel levert een belastbaar loon uit werk op van € 25.350,- per jaar.
Het inkomen van de vrouw bedraagt blijkens de specificatie van augustus 2014 € 943,62 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag, een vergoeding bruto kosten van € 7,55 per maand en een inkomenstoelage van € 14,51 bruto per maand. Dit inkomen verminderd met de pensioenpremie en de premie WGA, levert een belastbaar loon uit werk op van € 11.844,- per jaar.
Het totaal belastbare loon uit werk van de vrouw en [E] komt daarmee op € 37.194,- per jaar.
Vast staat dat de vrouw en [E] een koopwoning hebben. Omdat de hoogte van het verzamelinkomen mede wordt bepaald door de eigen woning die de vrouw en [E] hebben zal de rechtbank voormeld inkomen corrigeren met het negatief belastbare inkomen uit die woning. Uit het door de vrouw bij brief van 22 oktober 2014 overgelegde Aanslagbiljet Gemeentelijke belastingen blijkt dat de WOZ-waarde van de woning van de vrouw en [E] € 137.000,- bedraagt. Het eigenwoningforfait komt daarmee op € 959,-. De door de vrouw en [E] verschuldigde hypotheekrente bedraagt blijkens de jaaropgave hypotheek 2013 (afgerond) € 8.214,96. Het negatief belastbaar loon uit woning becijfert de rechtbank daarom op € 7.256,-. Dit negatief belastbare inkomen uit werk brengt de rechtbank in mindering op voormeld belastbaar loon van de vrouw en [E], zodat een belastbaar inkomen uit werk en woning resteert van € 29.938,- per jaar. Op basis van de op de website van de belastingdienst voorkomende “Proefberekening toeslagen” en laatstgenoemd belastbaar inkomen uit werk en woning becijfert de rechtbank het kindgebonden budget waarop de vrouw thans aanspraak kan maken op (afgerond) € 80,- per maand. Het eigen aandeel van de ouders in de kosten van hun minderjarig kind [naam 2] komt daarmee op € 253,- per maand.
De rechtbank overweegt dat beide ouders en [E] naar rato van hun draagkracht dienen bij te dragen. De rechtbank zal dan ook ieders draagkracht vaststellen.
De draagkracht van de man
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de man voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam 2] uit van de navolgende gegevens.
De man is gehuwd met mevrouw [M], verder te noemen [M]. Van het gezin van de man en [M] maken tevens deel uit [naam 1] en de uit het huwelijk van de man en [M] op [geboortedatum 4] geboren zoon [naam 3].
Blijkens de salarisspecificaties over de maanden januari 2014 tot en met augustus 2014 bedraagt het inkomen van de man € 3.578,- bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag.
Rekening houdend met de pensioenpremie, de WIA-bodemverzekering en de WGA-hiaatverzekering becijfert de rechtbank het verzamelinkomen van de man op € 42.677,- per jaar. Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de man houdt de rechtbank voorts rekening met de verschuldigde premieheffing en de inkomstenbelasting. De man heeft recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Op grond van voormelde gegevens becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man op € 2.461,- per maand.
De rechtbank berekent de draagkracht van de man aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 860)]. Op basis van voormelde formule berekent de rechtbank de draagkracht van de man op € 604,- per maand.
Omdat de man zowel voor [naam 2] als voor [naam 1] en [naam 3] onderhoudsplichtig is ziet de rechtbank aanleiding om de beschikbare draagkracht van de man over alle kinderen te verdelen.
Zoals hierna nader wordt overwogen bedraagt het aandeel van de man en [M] in de kosten van [naam 3] € 437,- per maand. Het aandeel van de man en de vrouw in de kosten van [naam 1] en [naam 2] bedraagt respectievelijk € 333,- per maand en € 253,- per maand. De totale behoefte van al zijn kinderen komt daarmee op € 1.023,- per maand, terwijl de draagkracht van de man € 604,- per maand bedraagt. Omdat de draagkracht van de man aldus onvoldoende is om volledig in de kosten van alle kinderen voor wie hij onderhoudsplichtig is te voorzien, zal de rechtbank de beschikbare draagkracht van de man verdelen naar rato van de behoefte van de kinderen volgens de formule: (behoefte 1 kind / totale behoefte alle kinderen) x de draagkracht. Het aandeel van de man in de kosten van [naam 1], [naam 2] en [naam 3] komt alsdan op respectievelijk € 197,- per maand, € 149,- per maand en € 258,- per maand.
Omdat de man aanspraak kan maken op fiscaal voordeel in verband met het betalen van kinderalimentatie komt het aandeel van de man in de kosten van [naam 1], [naam 2] en [naam 3] op respectievelijk € 210,- per maand, € 159,- per maand en € 275,- per maand.
De behoefte van [naam 3]
Het NBI van de man bedraagt zoals hiervoor is overwogen € 2.461,- per maand. Het inkomen van [M] bedraagt volgens de bij brief van mr. Oude Breuil van 29 september 2014 overgelegde specificaties over de maanden januari 2014 tot en met augustus 2014 € 1.974,45 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. Daarnaast ontvangt zij een eindejaarsuitkering EJU-1 en EJU-4 van in totaal € 136,74 bruto per maand, een toelage levensloop van € 15,80 bruto per maand en een inkomenstoeslag van € 20,01 bruto per maand. Rekening houdend met het voorgaande en in aanmerking nemend de premie AOP, de premie IPAP collectief becijfert de rechtbank het verzamelinkomen van [M] op € 26.034,- per jaar. Bij de berekening van het besteedbaar inkomen houdt de rechtbank voorts rekening met de verschuldigde premieheffing, de voor haar geldende tarieven inkomstenbelasting, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Op grond hiervan heeft [M] een besteedbaar inkomen van € 1.848,- netto per maand.
Het gezamenlijk netto gezinsinkomen van de man en [M] bedraagt aldus € 4.309,- per maand. Zoals hiervoor is overwogen maken van het gezin van de man en [M] deel uit [naam 1] en [naam 3]. Gelet op de hoogte van het verzamelinkomen van de man en [M] van € 68.711,- (42.677 + 26.034) is het niet aannemelijk dat zij voor deze kinderen in aanmerking komen voor een kindgebonden budget, zeker nu gesteld noch gebleken is dat zij een eigen woning hebben en hypotheekrenteaftrek genieten. Voor de vaststelling van de behoefte van [naam 3] gaat de rechtbank daarom uit van een netto gezinsinkomen van € 4.309,- per maand. De rechtbank zal dit inkomen verminderen met de bijdrage die de man in het verleden aan de vrouw betaalde voor [naam 1] en [naam 2] van (afgerond) € 234,- per kind per maand, nu dit bedrag de man en [M] nimmer ter vrije besteding stond en aldus de welstand waaraan [naam 3] gewoon was beïnvloedde. Voor de vaststelling van de behoefte van [naam 3] gaat de rechtbank daarom uit van een besteedbaar gezinsinkomen van € 3.841,- netto per maand.
Op basis van de tabel 2014 en voormeld netto gezinsinkomen van de man en [M] berekent de rechtbank de behoefte van [naam 3] (uitgaande van de tabel voor twee kinderen) aan een bijdrage van zijn ouders op € 437,- per maand. Om redenen zoals hiervoor overwogen ziet de rechtbank geen aanleiding om op dit aandeel van de man en [M] kindgebonden budget in mindering te brengen.
De draagkracht van [M]
Omdat niet alleen de man maar ook [M] onderhoudsplichtig is voor [naam 1] en [naam 3] dient ook zij een bijdrage te leveren in de kosten van deze kinderen.
Zoals hiervoor onder de behoefte van [naam 3] is weergegeven bedraagt het NBI van [M] € 1.848,- per maand, zodat zij draagkracht heeft om een bijdrage te leveren in de kosten van [naam 1] en [naam 3] van € 303,- per maand. Omdat de behoefte van [naam 1] (€ 333,- per maand) en [naam 3] (€ 437,- per maand) sterk van elkaar afwijkt en gebleken is dat de draagkracht van [M] onvoldoende is om volledig in de behoefte van beide kinderen te voorzien, zal de rechtbank de draagkracht van [M] naar rato van de behoefte van [naam 1] en [naam 3] verdelen. Het aandeel van [M] in de kosten van [naam 1] en [naam 3] komt alsdan op respectievelijk € 131,- per maand en € 172,- per maand.
Omdat de draagkracht van de man en [M] in de kosten van [naam 3] van in totaal € 447,- per maand voldoende is om volledig in de behoefte van [naam 3] van € 437,- per maand te voorzien, zal de rechtbank de draagkracht van de man en [M] vergelijken om het aandeel van de man in de kosten van [naam 3] te kunnen berekenen. Na vergelijking kan het aandeel van de man in de kosten van [naam 3] worden vastgesteld op € 269,- per maand. Omdat de draagkracht van de man ten behoeve van [naam 3] feitelijk € 275,- per maand bedraagt, verdeelt de rechtbank het restant over de overige kinderen voor wie de man onderhoudsplichtig is. Het aandeel van de man in de kosten van [naam 1] en [naam 2] komt daardoor op respectievelijk € 213,- per maand en € 162,- per maand.
De draagkracht van de vrouw
De rechtbank gaat bij de berekening van de draagkracht van de vrouw voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen uit van de navolgende gegevens.
De vrouw is gehuwd met [E]. [naam 2] maakt tevens onderdeel uit van het gezin van de vrouw. Het belastbaar loon van de vrouw bedraagt, zoals hiervoor onder de behoefte van [naam 1] en [naam 2] is overwogen € 11.844,- per jaar. Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de vrouw houdt de rechtbank rekening met de verschuldigde premieheffing en de inkomstenbelasting. De vrouw heeft recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Op grond van voormelde gegevens becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vrouw op € 860,- per maand.
Gelet op de hoogte van het inkomen van de vrouw stelt de rechtbank de draagkracht van de vrouw voor een bijdrage in de kosten van [naam 1] en [naam 2] aan de hand van de draagkrachttabel op € 50,- per maand. Omdat haar draagkracht onvoldoende is om volledig te voorzien in de kosten van [naam 1] en [naam 2] zal de rechtbank de draagkracht van de vrouw naar rato van de behoefte van de kinderen verdelen. Aldus resteert een draagkracht om een bijdrage te leveren in de kosten van [naam 1] en [naam 2] van respectievelijk € 28,- per maand en € 22,- per maand.
Anders dan de vrouw ziet de rechtbank geen reden om reeds nu te anticiperen op een mogelijke inkomensdaling aan de zijde van de vrouw per 1 februari 2015, nu op dit moment in het geheel nog niet valt te voorzien hoe de financiële situatie van de vrouw er alsdan uitziet. Zo op dat moment al sprake moge zijn van een inkomensdaling aan de zijde van de vrouw zal dat overigens ook niet leiden tot een lagere draagkracht, nu in het kader van de onderhavige procedure de draagkracht van de vrouw reeds op het minimale bedrag is vastgesteld.
Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om rekening te houden met de door de vrouw opgevoerde ziektekosten. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze kosten niet zodanig dat daarmee in het forfaitair draagkrachtloos inkomen niet reeds rekening is gehouden.
De draagkracht van [E]
Omdat niet alleen de vrouw maar ook [E] onderhoudsplichtig is jegens [naam 2] zal de rechtbank ook een berekening van de draagkracht van [E] maken.
Het belastbaar loon van [E] bedraagt, zoals hiervoor onder de behoefte van [naam 1] en [naam 2] is overwogen € 25.350,- per jaar. Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de vrouw houdt de rechtbank rekening met de verschuldigde premieheffing en de inkomstenbelasting. [E] heeft recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Op grond van voormelde gegevens becijfert de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van [E] op € 1.660,- per maand.
De rechtbank berekent de draagkracht van [E] aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 860)]. Op basis van voormelde formule berekent de rechtbank de draagkracht van [E] op € 211,- per maand. Gelet op hoogte van zijn draagkracht kan [E] geen aanspraak maken op fiscaal voordeel in verband met te betalen kinderalimentatie, zodat de rechtbank daar geen rekening mee houdt.
Bij de vaststelling van de draagkracht van [E] heeft de rechtbank geen rekening gehouden met de door de vrouw opgevoerde schulden. Naar het oordeel van de rechtbank hadden deze schulden, gezien de hoogte daarvan, het aflossingsbedrag en het tijdsverloop reeds ruimschoots afgelost kunnen zijn. Bovendien heeft de vrouw bedoelde schulden in het geheel niet onderbouwd met justificatoire bescheiden.
Vast staat dat [E] onderhoudsplichtig is jegens [naam 2] en twee uit een vorig huwelijk, thans nog minderjarige, geboren kinderen, te weten [naam 4] (geboren op [geboortedatum 1]) en [naam 5] (geboren op [naam 5]). Gebleken is dat de draagkracht van [E] onvoldoende is om volledig in de kosten van al de kinderen voor wie hij onderhoudsplichtig is te voorzien. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de draagkracht van [E] te verdelen naar rato van de behoefte van [naam 2], [naam 4] en [naam 5]. Niet weersproken is dat de behoefte van [naam 4] en [naam 5] in 2007 is bepaald op € 100,- per kind per maand, hetgeen na indexering met ingang van 1 januari 2014 neerkomt op € 114,- per kind per maand. De behoefte van [naam 2] bedraagt € 253,- per maand. Het aandeel van [E] in de kosten van [naam 2] stelt de rechtbank daarom op € 110,- per maand.
De draagkrachtvergelijking
Uit hetgeen hiervoor is overwogen valt af te leiden dat de draagkracht van de man, de vrouw en [E] om een bijdrage te kunnen leveren in de kosten van [naam 2] in totaal € 294,- per maand (€ 162,- + € 22,- + € 110,-) bedraagt. Nu de totale draagkracht van de man, de vrouw en [E] aldus hoger is dan de behoefte van [naam 2], die is vastgesteld op € 253,- per maand, dient het aandeel van de man, de vrouw en [E] in de behoefte van [naam 2] te worden berekend. Dit aandeel wordt berekend met behulp van de formule:
[eigen draagkracht : totale draagkracht] x totale behoefte.
Aan de hand van deze formule wordt het aandeel van de man vastgesteld op (afgerond) € 139,- per maand (162 / 294 x 253). Het aandeel van de vrouw op € 19,- per maand
(22 / 294 x 253) en het aandeel van [E] op € 95,- per maand (110 / 294 x 253).
De zorgkorting
Nu beide partijen aan de zijde van de man uitgaan van een zorgkortingspercentage van 20 zal de rechtbank dit percentage eveneens hanteren. Nu de behoefte van [naam 2] € 253,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting € 51,- per maand.
De conclusie
De door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van [naam 2] komt daarmee op € 88,- per maand. Deze bijdrage acht de rechtbank in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en zal zij toewijzen.
De ingangsdatum
Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist. De rechtbank hanteert als ingangsdatum van de onderhoudsbijdrage 28 mei 2014, nu de vrouw niet eerder rekening heeft kunnen en moeten houden met een wijziging van de door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam 2].
Bijdrage vrouw in kosten [naam 1]
Ter mondelinge behandeling is door de man verzocht de bijdrage van de vrouw in de kosten van [naam 1] van € 28,- per maand te salderen met het bedrag dat de man aan de vrouw in de kosten van [naam 2] dient te voldoen. De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd.
De rechtbank zal dit verzoek, dat eerst aan het einde van de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, afwijzen nu dit in strijd met een goede procesorde moet worden geacht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw onvoldoende gelegenheid gehad om zich op deze vermeerdering van eis voor te kunnen bereiden en om hierop een gedegen verweer te kunnen voeren.
De proceskosten
Nu partijen gewezen echtelieden zijn zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen zijn eigen kosten draagt.

De beslissing

De rechtbank:
1. wijzigt de bij beschikking van de rechtbank Almelo van [datum 2] vastgestelde bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind van partijen:
[naam 1], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 2],
en stelt die bijdrage met ingang van 1 februari 2014 op NIHIL;
2. wijzigt de bij beschikking van de rechtbank Almelo van [datum 2] vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind van partijen:
[naam 2], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 3],
en stelt die bijdrage met ingang van 28 mei 2014 op
€ 88,- (achtentachtig EURO)per maand, voor de toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4. compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5. wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Almelo door mr. W.M.B. Elferink en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2014 in tegenwoordigheid van S. van Eijk, griffier.
Tegen deze beschikking kan – uitsluitend door tussenkomst van een advocaat – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
door verzoeker en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.