5.1.1De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft gesteld dat bewezenverklaard kan worden dat verdachte en zijn medeverdachten hebben geprobeerd [slachtoffer] af te persen. Zij baseert de bewezenverklaring op de verklaringen die [slachtoffer] tegenover de politie en de rechter-commissaris heeft afgelegd. Zij acht die verklaringen betrouwbaar en, in combinatie met door haar genoemd steunbewijs, voldoende voor het bewijs.
De verdediging heeft betwist dat naast de verklaringen van [slachtoffer] voldoende steunbewijs voorhanden is, zodat verdachte moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de verdediging de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] gemotiveerd betwist.
5.1.2De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank overweegt over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] het volgende.
Versie verdachten
Verdachte wordt verdachte van het medeplegen van een poging tot afpersing van [slachtoffer], dan wel medeplichtigheid daaraan. Verdachte en zijn medeverdachten ontkennen allen zich daaraan schuldig te hebben gemaakt. Verdachte [medeverdachte 1] erkent wel [slachtoffer] te kennen. Hij heeft zaken met hem gedaan en [slachtoffer] was hem daarom geld schuldig. De andere verdachten zeggen ofwel [slachtoffer] niet te kennen ofwel hem slechts enkele keren te hebben ontmoet en beroepen zich bij doorvragen op hun zwijgrecht.
Versie [slachtoffer]
Het verhaal van [slachtoffer] komt in de kern op het volgende neer. [slachtoffer] krijgt contact met een zekere [betrokkene 1] die zijn hulp inroept bij de invoer van drugs. [betrokkene 1] brengt hem in contact met [medeverdachte 1] en een aantal medeverdachten, die voor beveiliging of het distribueren van de drugs zouden zorgen. [slachtoffer] leert via [betrokkene 1] ook een zekere [betrokkene 2] kennen, waarover later meer.
[slachtoffer] beschrijft in zijn verklaringen zeven ontmoetingen met verdachte en/of één of meer van zijn medeverdachten waarin de tenlastegelegde feitelijke afpersingshandelingen zouden hebben plaatsgevonden:
- drie of vier weken voor 10 juni 2013 op een camping in Glanerbrug/Enschede met [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] (medio mei);
- na een tussenliggend weekend opnieuw op de camping met dezelfde personen, waarbij [medeverdachte 4] een pistool draagt en [slachtoffer] zich gedwongen voelt in te stemmen met het afstaan van zijn Porsche met papieren als onderpand (medio mei);
- de dag daarna de afgifte van zijn Porsche met papieren aan [medeverdachte 2];
- ontmoeting met [medeverdachte 1] bij [betrokkene 3] waarbij [medeverdachte 1] hem mede namens [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] meedeelt dat bij betaling van € 50.000 alles klaar is en dat anders [slachtoffer] en zijn gezin iets aangedaan zal worden;
- daarna contact met [betrokkene 1] die op 17 en 23 mei 2013 telkens € 25.000 overmaakt. De eerste € 25.000 betaalt [slachtoffer] op 24 mei 2013 aan [medeverdachte 1] bij McDonald’s in Oldenzaal;
- na paniek over dreigende liquidatie bezoekt [slachtoffer] [medeverdachte 1] en betaalt voor de tweede keer € 25.000. [medeverdachte 1] belt [slachtoffer] daarna op een later door [slachtoffer] weggegooide telefoon en zegt dat alles nu geregeld is;
- [medeverdachte 4], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] bezoeken [slachtoffer] op 5 juni 2013 op zijn kantoor in [plaats].
Doel van deze ontmoetingen is [slachtoffer] te bewegen forse bedragen, uiteindelijk oplopend tot € 200.000 aan de verdachten te betalen. [slachtoffer] diende afspraken over betalingen te maken via een hem door verdachten op naar zijn zeggen op 5 juni 2013 verstrekt telefoonnummer. De reden waarom de verdachten geld van [slachtoffer] wilden hebben, was dat hij mede verantwoordelijk werd gehouden voor een afgeblazen drugstransport waarbij de verdachten – tegen betaling – een rol zouden spelen. In de beleving van de verdachten, aldus [slachtoffer], was eigenlijk [betrokkene 1] daarvoor verantwoordelijk maar [slachtoffer] zou degene moeten zijn die een en ander financieel zou moeten (laten) compenseren. Wat verdachten niet wisten, begrijpt de rechtbank uit de verklaring van [slachtoffer], was dat [slachtoffer], nadat het door [betrokkene 1] aangekondigde drugstransport niet was doorgegaan, de hiervoor genoemde [betrokkene 2] had geholpen bij dat (of een ander?) drugstransport, met een naar zijn zeggen nooit ontvangen winstdeel in het vooruitzicht. Zijn motief om [betrokkene 2] te helpen was dat [betrokkene 2] anders in grote problemen zou komen. Uit de daarop betrekking hebbende stukken (blz. 129 t/m 139) leidt de rechtbank af dat het transport van die partij drugs op 18 april 2013 zou moeten hebben plaatsgevonden.
Waardering betrouwbaarheid verklaringen [slachtoffer]
In het eerste verhoor op 10 juni 2013 verzwijgt [slachtoffer] dat hij na het afblazen van het transport door [betrokkene 1], aan een drugstransport door [betrokkene 2] heeft meegewerkt. Hoewel voorstelbaar is dat [slachtoffer] zichzelf niet al dadelijk heeft willen belasten, maakt zijn betrokkenheid bij een ernstig strafbaar feit als drugsinvoer dat zijn verklaring met kritische blik wordt gewaardeerd.
Dan valt op dat [slachtoffer] telkens op onderdelen, die essentieel zijn in zijn beschuldiging, een zodanig scenario schetst dat mogelijke getuigen niet waarschijnlijk zijn. Een voorbeeld is dat hij op 5 juni 2013 op kantoor door drie van de verdachten wordt bezocht. [slachtoffer] ziet op een beeldscherm dat zij voor de deur staan, doet open en ontvangt hen in een ongebruikt deel van het gebouw en buiten het zicht van zijn personeel. Zijn secretaresse, die verklaart dat zij, als er wordt aangebeld, via een cameraverbinding kan zien wie aanbelt en dan besluit al of niet open te doen, heeft daarvan niets gemerkt (blz. 127).
Een vermoeden van onvolledigheid rijst rond de verklaring over [betrokkene 2]. De rechtbank acht het weinig aannemelijk dat [slachtoffer] zich zoveel zorgen maakt over de veiligheid van deze [betrokkene 2], die hij sinds kort kent, dat hij zijn eigen veiligheid in de waagschaal stelt door mee te werken aan een drugsimport. Over deze [betrokkene 2] is verder niets vast te stellen. [slachtoffer] verklaart daarover niet.
[slachtoffer] wil evenmin informatie geven over de door hem ter sprake gebrachte zakenrelatie [betrokkene 4]. Hij verwachtte van hem een betaling, die kennelijk niet kwam en daarna is hij naar de politie gegaan.
De verklaringen van [slachtoffer] zijn in zoverre niet accuraat dat een kloppende tijdlijn van de geschetste gebeurtenissen niet is te construeren. De Porsche zou hij bijvoorbeeld hebben afgegeven vier weken vóór de eerste overboeking door [betrokkene 1]. Volgens een opgave van de ING-bank was die overboeking op 17 mei 2013 (aanvullend proces-verbaal van 10 december 2013, blz. 23). De Porsche zou dan op ongeveer 19 april zijn afgegeven. Dat stemt niet overeen met [slachtoffers] verklaring dat de eerste bijeenkomst op de camping, toen de Porsche-afgifte nog niet aan de orde was geweest, drie à vier weken voor de dag van aangifte, dus tussen 13 en 20 mei was geweest. Ook over het begin van de contacten verklaart [slachtoffer] inconsistent.
Verder is moeilijk te begrijpen waarom [slachtoffer] zijn mobiele telefoon heeft weggegooid nu daarop terug te vinden zou zijn met wie hij in de afpersingsperiode contact heeft gehad. Dat geldt ook voor het openen van de deur op 5 juni 2013, zoals hiervoor is overwogen. Ongerijmd is de versie van [slachtoffer] in vergelijking met de getuigenverklaringen over de door [slachtoffers] medevennoten al langer gesignaleerde verandering in het gedrag van [slachtoffer]. Met name getuige [getuige] had de indruk dat hij zich al eerder bezighield met ‘niet zuivere zaken’. Zowel zijn secretaresse als zijn vennoten verklaren dat [slachtoffer] hen over bedreigingen en betalingen heeft verteld. De door deze getuigen weergegeven verhalen stroken op onderdelen als tijdstippen en bedragen niet met hetgeen [slachtoffer] de politie heeft verteld.
Tussenconclusie
Al met al roept de verklaring van [slachtoffer] twijfels op over wat zich precies heeft voorgedaan. Een aantal onderdelen zijn minder logisch en op bepaalde punten geeft [slachtoffer] geen openheid van zaken. De rechtbank realiseert zich dat bij het plegen van strafbare feiten (ook) de wetten van de logica niet steeds nageleefd worden. Hoewel aan de ene kant kritisch de betrouwbaarheid van aangever - en enige getuige - [slachtoffer] getoetst moet worden, kan aan de andere kant ook niet een te groot gewicht toegekend worden aan inconsistenties en onvolledigheid op ondergeschikte onderdelen.
Daarom heeft de rechtbank ook onderzocht of op de essentiële onderdelen bewijs uit andere bron voorhanden is.
Steunbewijs
De essentie van het strafbare feit dat verdachte en zijn medeverdachten wordt verweten is dat zij gedreigd hebben geweld tegen [slachtoffer] en zijn gezin te gebruiken als hij hen niet zou betalen. Dat bestanddeel wordt door verdachte betwist. Als steunbewijs heeft de officier van justitie een aantal bewijsmiddelen voldoende geacht. Er zijn schriftelijke stukken die bevestigen dat verdachte twee keer € 25.000 heeft opgenomen. De verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] zijn aangehouden terwijl zij in het bezit waren van vuurwapens op het moment dat zij dachten [slachtoffer] te ontmoeten om geld overhandigd te krijgen. Ook zijn er tapgesprekken van telefonisch contact tussen [slachtoffer] en [medeverdachte 4] of [medeverdachte 5] vlak voor de aanhoudingen. Hun aanhouding vond plaats nadat zij bij het kantoor van [slachtoffer] hadden aangebeld. In het geval van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] werd op de plek van hun aanhouding een mobiele telefoon gevonden waarmee die telefoongesprekken met [slachtoffer] waren gevoerd.
De verdachten bij wie bewijsbaar vuurwapens zijn aangetroffen hebben daarover geen (aannemelijke) verklaring afgelegd. Ook over de achtergrond van de schuld van [slachtoffer] aan [medeverdachte 1] heeft de laatste niet willen verklaren.
Dat steunbewijs laat echter de mogelijkheid open dat een eerdere geldtransactie had plaatsgevonden (tenlastegelegde onder 1) en/of dat er een geldtransactie zou gaan plaatsvinden (tenlastegelegde onder 2) zonder dat er tevoren of tijdens de afgifte geweld werd gebruikt of daarmee werd gedreigd.