ECLI:NL:RBOVE:2014:6079

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 november 2014
Publicatiedatum
18 november 2014
Zaaknummer
08.710079.14
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en overtreding huisverbod door verdachte in Steenwijk

Op 18 november 2014 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 34-jarige man uit Steenwijk, die op 11 mei 2014 zijn vriendin heeft vermoord. De verdachte drong hun woning binnen, ondanks een eerder opgelegd huisverbod, en viel zijn vriendin aan met een mes, wat leidde tot haar dood. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan doodslag, maar sprak hem vrij van voorbedachte raad, omdat niet bewezen kon worden dat hij met opzet en na kalm beraad handelde. De rechtbank legde een gevangenisstraf van tien jaar op, evenals TBS met dwangverpleging, gezien de ernst van de feiten en de noodzaak voor behandeling van de verdachte. De rechtbank hield rekening met de impact van het delict op de nabestaanden en de gemeenschap, en oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was door zijn psychische toestand. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de kosten van de begrafenis en schokschade.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.710079.14
Datum vonnis: 4 november 2014
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 in [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in de P.I. Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
4 november 2014. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Hermelink van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw
mr. A.S. ten Doesschate, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 mei 2014 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meermalen met een mes in het lichaam gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, subsidiair, dat:
hij op of omstreeks 11 mei 2014 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, die [slachtoffer] meermalen met een mes in het lichaam gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij als degene aan wie door of namens de burgemeester van de gemeente Steenwijkerland met toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod op 10 mei 2014 te omstreeks 23.30 uur een huisverbod was gegeven, derhalve als uithuisgeplaatste, op of omstreeks 11 mei 2014 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, in strijd met dat huisverbod de in dit verbod genoemde woning, gelegen aan [adres], heeft betreden en/of zich in
en/of in nabijheid van die woning heeft opgehouden en/of contact heeft opgenomen met één of meer van de in dat huisverbod genoemde personen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en voorts dat aan verdachte de TBS-maatregel met verpleging van overheidswege wordt opgelegd. Met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich in het bijzonder op het standpunt gesteld dat verdachte de gelegenheid heeft gehad zich te beraden op het voorgenomen besluit om [slachtoffer] van het leven te beroven, onder meer toen hij naar de keuken is gelopen om een mes te pakken.
De raadsvrouw van verdachte heeft zich, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat er onvoldoende bewijs is voor een bewezenverklaring van de onder 1 primair ten laste gelegde voorbedachte raad en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde.
4.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Verdachte heeft op zaterdag 10 mei 2014 in de middag ruzie gehad met zijn vriendin, [slachtoffer]. Die avond is hij rond zeven uur naar een vriend van hem, genaamd [naam 1], gegaan. Vervolgens is verdachte op het politiebureau ontboden, waar hem een huisverbod is opgelegd voor de duur van 10 dagen. Verdachte is vervolgens terug gegaan naar [naam 1] en daarna, in weerwil van het hem opgelegde tijdelijk huisverbod, naar de woning aan de [adres] in Steenwijk gegaan, waar hij na middernacht, op 11 mei 2014 aankwam. Toen verdachte zich voor een dichte deur bevond, heeft hij een koevoet gepakt en daarmee de ruit van de achterdeur verbrijzeld. Vervolgens is verdachte door de verbrijzelde ruit de woning binnen gegaan en is opnieuw ruzie tussen verdachte en [slachtoffer] ontstaan. Op enig moment is verdachte afgeleid door de in de woonkamer aanwezige zoon van [slachtoffer], en is [slachtoffer] door het raam in de woonkamer naar buiten gevlucht. Verdachte is vervolgens naar de keuken gelopen, heeft daar een mes gepakt en is naar buiten gegaan, waar opnieuw een confrontatie met [slachtoffer] heeft plaatsgehad. Daarbij heeft verdachte meerdere malen met het mes in het lichaam van [slachtoffer] gestoken, die ten gevolge van haar verwondingen is overleden.
Uit de aard van de handelingen van verdachte - het pakken van het mes in de keuken, het achter het latere slachtoffer aan naar buiten lopen en het daarop meerdere malen steken met dat mes in haar lichaam op diverse vitale plaatsen - leidt de rechtbank af dat verdachtes opzet gericht was op levensberoving.
Overweging met betrekking tot de voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling,
zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Voor de beoordeling is van belang vast te stellen of en zo ja, op welk moment verdachte een besluit heeft genomen om [slachtoffer] van het leven te beroven. Vervolgens zal moeten worden beoordeeld of verdachte tussen het genomen besluit en de uitvoering daarvan de gelegenheid heeft gehad tot, kortgezegd, bezinning over (de gevolgen van) dat besluit.
De rechtbank heeft daarbij in de eerste plaats acht geslagen op de verklaringen die getuige [naam 1] ten overstaan van de politie en de rechter-commissaris heeft afgelegd, inhoudende dat verdachte bij zijn bezoek aan de getuige op 10 mei 2014 tegen hem heeft gezegd dat hij, verdachte, [slachtoffer] dood zou maken. Door verdachte is dit stellig ontkend. De rechtbank constateert dat voornoemde verklaringen van de getuige op verschillende punten tegenstrijdigheden bevatten. Gelet daarop en op de persoon van de getuige, zoals die uit de verhoren naar voren komt, en ten aanzien waarvan op grond daarvan twijfel ontstaat omtrent de vermogens van de getuige de reikwijdte van hetgeen hij verklaart ten volle te doorgronden - onder meer blijkt dit uit het gegeven dat de getuige bij de rechter-commissaris op dezelfde vraag zowel ontkennend als bevestigend antwoordt - acht de rechtbank deze verklaringen onvoldoende betrouwbaar om daaruit een besluit van de verdachte tot de voorgenomen levensberoving van [slachtoffer] te kunnen afleiden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan voorts ook niet worden vastgesteld dat verdachte, toen hij het besluit nam om na de uitreiking van het tijdelijk huisverbod naar de woning van [slachtoffer] te gaan, reeds het voornemen had om haar van het leven te beroven. De rechtbank heeft hierboven de feiten vastgesteld die op 11 mei 2014 in en rondom de woning hebben plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank is vanaf het moment dat verdachte de ruit van de woning verbrijzelt sprake van een aaneenschakeling van gebeurtenissen, waarbij in een relatief kort tijdsbestek de ruzie tussen verdachte en [slachtoffer] steeds verder is geëscaleerd. Verdachte heeft gedurende die escalatie op enig moment uit de keuken een mes gepakt en heeft daarmee korte tijd later [slachtoffer] gestoken, ten gevolge waarvan zij is overleden. De rechtbank is van oordeel dat, zo er op basis van het pakken van het mes uit de keuken al een besluit tot levensberoving kan worden vastgesteld, in de geschetste omstandigheden niet is komen vast te staan dat verdachte, in de korte tijd gelegen tussen het pakken van het mes en het steken ermee, de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De door de officier van justitie aangevoerde omstandigheden dat verdachte door de ligging van de keuken in de woning enkele stappen extra heeft moeten doen en dat verdachte de woning niet rennend, maar lopend is uitgegaan, doen aan dat oordeel niet af. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, zoals onder 1 primair ten laste is gelegd. Verdachte zal hiervan dan ook worden vrijgesproken.
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Deze beslissing steunt op de inhoud van
bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 subsidiair
hij op 11 mei 2014 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, die [slachtoffer] meermalen met een mes in het lichaam gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij als degene aan wie door of namens de burgemeester van de gemeente Steenwijkerland met toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod op 10 mei 2014 te omstreeks 23.30 uur een huisverbod was gegeven, derhalve als uithuisgeplaatste, omstreeks 11 mei 2014 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, in strijd met dat huisverbod de in dit verbod genoemde woning, gelegen aan [adres], heeft betreden.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Wet tijdelijk huisverbod. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
Doodslag;
feit 2:
Als uithuisgeplaatste handelen in strijd met een met toepassing van artikel 2 lid 1 van de Wet tijdelijk huisverbod gegeven huisverbod.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
Verdachte heeft zich op 11 mei 2014 schuldig gemaakt aan doodslag, door zijn vriendin [slachtoffer] meerdere malen met een mes te steken. Het betreft een zeer ernstig feit, dat buiten de gezamenlijke woning plaatsvond voor de ogen van de toen twaalfjarige zoon van het slachtoffer. Verdachte is na het toebrengen van de steekverwondingen weggelopen en heeft het slachtoffer, ondanks dat zij hem aanriep, volledig aan haar lot over gelaten. Verdachte heeft met dit misdrijf het slachtoffer haar kostbaarste bezit, het leven, ontnomen. Als gevolg daarvan heeft verdachte blijkens de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaringen eveneens onherstelbaar leed en verdriet toegebracht aan de vier kinderen en aan overige naasten van het slachtoffer. Daarnaast is dit feit ook voor de gemeenschap schokkend, hetgeen gevoelens van onveiligheid in de samenleving kan versterken. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het overtreden van een aan hem opgelegd huisverbod.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
een uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 8 juli 2014;
een reclasseringsrapport over de persoon van verdachte d.d. 28 juli 2014;
- een de verdachte betreffend psychiatrisch onderzoek Pro Justitia d.d. 14 juli 2014;
- een de verdachte betreffend psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 21 juli 2014;
de overige stukken in het persoonsdossier van verdachte.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij in het verleden meerdere malen is veroordeeld, waaronder voor geweldsmisdrijven. Uit het dossier en uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting is naar voren gekomen dat het daarbij onder meer ging om geweld tegen [slachtoffer] en om bedreiging van een hulpverlener die naar aanleiding van het huiselijk geweld bij het gezin betrokken was.
De gedragsdeskundigen komen op basis van hun onderzoek grotendeels tot overeenstemmende conclusies en adviezen. Er is bij verdachte sprake van een licht verstandelijke beperking en er worden antisociale en narcistische trekken in zijn persoonlijkheid geconstateerd. Vanaf de geboorte van zijn zoon, het jongste kind van slachtoffer [slachtoffer], is verdachte zich intensiever met het gezin gaan bemoeien, hetgeen zijn draagkracht en draaglast waarschijnlijk teveel uit balans bracht. Verdachte was onvoldoende toegerust om zich staande te houden in de onoverzichtelijke gezinsrelaties. Dit alles heeft in aanzienlijke mate invloed gehad bij de totstandkoming van het delict. Het advies van zowel de psychiater als de psycholoog is daarom verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Het risico op herhaling van soortgelijke feiten wordt op langere termijn, bij het aangaan van een nieuwe relatie, groot geacht. Behandeling van verdachte wordt noodzakelijk geacht, omdat de risicofactoren na uitsluitend een gevangenisstraf zouden blijven bestaan. Omdat verdachte zich in het verleden slechts beperkt heeft opengesteld voor behandeling en gestelde voorwaarden heeft overtreden, wordt behandeling in het kader van een
TBS-maatregel geadviseerd. Beide deskundigen hebben daarbij de mogelijkheid van TBS met voorwaarden geopperd. De psycholoog heeft hieraan toegevoegd dat indien de duur van een eventuele gevangenisstraf dit niet toelaat, behandeling in de vorm van TBS met dwangverpleging de enige mogelijkheid is om recidive te voorkomen. De rechtbank kan zich verenigen met de vaststellingen en conclusies van de gedragsdeskundigen met betrekking tot de persoon van de verdachte de overwogen noodzaak tot behandeling en maakt deze tot de hare.
Al het voorgaande afwegende, waarbij in het bijzonder gewicht toekomt aan de ernst van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren passend en geboden.
De rechtbank acht daarnaast behandeling van verdachte noodzakelijk om het recidiverisico te beperken. Behandeling in het kader van voorwaardelijke invrijheidstelling, zoals door de raadsvrouw is bepleit, biedt naar het oordeel van de rechtbank, gelet op onder meer verdachtes houding naar hulpverlenende instanties in het verleden, een onvoldoende dwingend karakter om een succesvol behandeltraject te kunnen waarborgen. Nu de wet het bovendien, gelet op de duur daarvan, onmogelijk maakt de op te leggen gevangenisstraf te combineren met het opleggen van terbeschikkingstelling met voorwaarden, zal de rechtbank bevelen dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en gelasten dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De rechtbank overweegt daarbij dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gevaar oplevert voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, te weten doodslag. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partijen
[naam 2]heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Ter terechtzitting heeft de raadsman van de benadeelde partij de gevorderde schade voor de verzorging c.q. opvoeding van de kinderen niet langer gehandhaafd. De benadeelde partij vordert thans nog veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 35.995,45. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
  • kosten lijkbezorging, grafsteen en aanverwante kosten à € 10.995,45;
  • immateriële schade, te weten schokschade à € 25.000,00.
Voorts hebben [naam 3], [naam 4], [naam 5] en [naam 6], zijnde de kinderen van [slachtoffer], zich voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partijen vorderen veroordeling van de verdachte tot betaling van geleden schade, telkens bestaande uit inkomstenderving en schokschade.
Ter terechtzitting zijn de vorderingen nader toegelicht door mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht. Voor alle benadeelde partijen geldt dat schadevergoeding is gevorderd als voorschot. De rechtbank begrijpt dit als een vordering tot schadevergoeding van slechts een deel van de geleden schade. De benadeelde partijen behouden zich kennelijk het recht voor een ander deel van de schade buiten het strafgeding van verdachte te vorderen. Voorts is door de benadeelde partijen verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [naam 2] wordt toegewezen tot een bedrag van € 10.120,45 aan materiële schade, plus een door de rechtbank in redelijkheid vast te stellen bedrag aan schokschade en dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen [naam 3], [naam 4], [naam 5] en [naam 6] worden toegewezen tot een naar het oordeel van de rechtbank redelijk bedrag aan schokschade en dat deze vorderingen voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De raadsvrouw van verdachte heeft de vorderingen op verschillende onderdelen betwist en heeft verzocht de vorderingen geheel niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank zal de door [naam 2] gevorderde materiële schade afzonderlijk bespreken. Voor het overige lenen de vorderingen zich voor gezamenlijke bespreking.
De door benadeelde partij [naam 2] gevorderde materiële schade.
Naar het oordeel van de rechtbank is door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting komen vast te staan dat de verdachte door het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde. De gevorderde kosten voor de lijkbezorging zijn voldoende onderbouwd. Voor zover door de raadsvrouw is betoogd dat deze kosten mogelijk door een uitvaartverzekering zijn vergoed, is deze stelling niet onderbouwd. De rechtbank constateert met de raadsvrouw dat in de gevorderde kosten voor de lijkbezorging de bedragen van € 875,00, respectievelijk € 1799,60 kennelijk abusievelijk dubbel zijn opgenomen. De rechtbank zal deze bedragen slechts eenmaal meerekenen en het schadebedrag voor de kosten van de lijkbezorging vaststellen op € 6692,10.
Daarnaast is een bedrag € 2923,85 gevorderd, bestaande uit kosten voor de grafsteen, plaatsingskosten en vergunningskosten. Deze schade is onderbouwd met een als bijlage gevoegde offerte. De rechtbank acht het aannemelijk dat deze schade door de benadeelde partij daadwerkelijk zal worden geleden en zal dit bedrag daarom geheel toewijzen. Dat deze kosten zijn onderbouwd middels een offerte, staat daaraan niet in de weg. De rechtbank zal de vordering voor wat betreft de gevorderde materiële schade derhalve toewijzen tot een bedrag van € 9615,20.
Inkomensderving
De benadeelde partijen [naam 3], [naam 4], [naam 5] en [naam 6] hebben ieder voor een verschillend bedrag - afhankelijk van de leeftijd van de benadeelde partij - schade gevorderd die zij uit inkomensderving lijden. Daarbij wordt in de berekening uitgegaan van de bijstandsuitkering van [slachtoffer] en het percentage dat daarvan volgens berekeningen van het NIBUD bestemd zou zijn in het levensonderhoud van de benadeelde partijen te voorzien tot hun achttiende levensjaar.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende komen vast te staan dat de gestelde schade onverkort wordt geleden, nu onvoldoende inzichtelijk is gemaakt of en in hoeverre de benadeelde partijen, c.q. hun wettelijke vertegenwoordiger(s) thans - na het overlijden van [slachtoffer] - aanspraak kunnen maken op (andere) wettelijke voorzieningen die bedoeld zijn om in hun levensonderhoud te voorzien. Nader onderzoek hiernaar zou aanhouding van de strafzaak met zich meebrengen, hetgeen zou leiden tot een onaanvaardbare vertraging van de strafrechtelijke procedure. De behandeling van de vorderingen vormen daarom wat deze onderdelen betreft een onevenredige belasting van het strafgeding, zodat de rechtbank de benadeelde partijen in zoverre niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vorderingen.
Schokschade
Door alle benadeelde partijen is schokschade gevorderd van telkens 25.000 euro. De raadsman van de benadeelde partij heeft daarbij de rechtbank verzocht te anticiperen op het aanhangige wetsvoorstel 'affectieschade'. De rechtbank merkt met betrekking tot dit verzoek op dat de Hoge Raad in zijn arrest van 22 februari 2002 (NJ 2002/240) heeft overwogen dat het de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaat te dezer zake in afwijking van het wettelijk stelsel zonder meer een vergoeding toe te kennen. In de eerste plaats zou immers opnieuw een, aan de wetgever voorbehouden, afweging moeten worden gemaakt van de voor- en nadelen die aan het huidige stelsel verbonden zijn. Voorts vergt een herziening van het bestaande stelsel een afbakening van de gevallen waarin een vergoeding passend wordt gevonden en een concrete aanwijzing van de personen aan wie een dergelijke vergoeding toekomt. Ten slotte is het ook aan de wetgever te beoordelen of, en zo ja in hoeverre, aan de toekenning van een dergelijke vergoeding financiële grenzen gesteld moeten worden in verband met de consequenties die daaraan kunnen zijn verbonden. De rechtbank ziet in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geen aanleiding om thans van dit uitgangspunt af te wijken en zal de vorderingen beoordelen naar geldend recht.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, valt naar het oordeel van de rechtbank de rechtsvraag of de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door de benadeelde partijen geleden immateriële schade niet eenvoudig te beoordelen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat volgens bestendige jurisprudentie voor vergoeding van immateriële schade als hier gevorderd, vereist is dat het bestaan van geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld (vgl. HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356
NJ2002/240
NJ2002/240, HR 9 oktober 2009ECLI:NL:HR:2009:BI8583,
NJ2010/387
NJ2010/387 en HR 11 maart 2014, NJ 2014, 183). De rechtbank beschikt in de onderhavige gevallen niet over stukken op basis waarvan het bestaan van een psychiatrisch ziektebeeld kan worden vastgesteld. Nader onderzoek hiernaar zou aanhouding van de strafzaak met zich meebrengen, hetgeen zou leiden tot een onaanvaardbare vertraging van de strafrechtelijke procedure. De behandeling van de vorderingen vormen daarom wat deze onderdelen betreft een onevenredige belasting van het strafgeding, zodat de rechtbank de benadeelde partijen in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen.
8.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal, voor zover de vordering van de benadeelde partij [naam 2] is toegewezen, de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezenverklaarde feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 27, 37a, 37b, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;

straf

  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

maatregel

- gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld;
- beveelt dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd;
schadevergoeding
-wijst de vordering van benadeelde partij
[naam 2]toe tot een bedrag van

€ 9615,20.

  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de benadeelde partij tot betaling van de kosten die de verdachte heeft gemaakt voor rechtsbijstand met betrekking tot deze vordering. De rechtbank begroot die kosten op nihil;
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partijen
[naam 3], [naam 4], [naam 5] en
[naam 6]niet ontvankelijk zijn in hun vorderingen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Bruggen, voorzitter, mr. F. van der Maden en
mr. L.J.C. Hangx, in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 18 november 2014.
Mr. Van Bruggen voornoemd is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland, District IJsselland met nummer PL04ST 2014039517. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting [1] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 10 mei 2014 heb ik in de middag ruzie gehad met mijn toenmalige vriendin, [slachtoffer]. In de avond ben ik rond zeven uur naar een vriend van mij, genaamd [naam 1], gegaan. Toen ik daar was, werd ik door de politie gebeld en moest ik me op het politiebureau melden. Daar werd mij een huisverbod opgelegd. Ik ben vervolgens terug gegaan naar [naam 1] en heb daar mijn telefoon opgehaald. Daarna ben ik naar mijn woning aan de [adres] in Steenwijk gefietst, waar ik iets na middernacht aankwam. Ik heb [slachtoffer] gebeld, maar ze nam haar telefoon niet op. Ook heb ik op het raam geklopt en geroepen dat ze de deur open moest doen, maar dat deed ze niet. Ik heb toen een koevoet gepakt en daarmee de ruit in de achterdeur ingeslagen. Door het ontstane gat ben ik de keuken van de woning binnen gegaan. Bij binnenkomst zag ik een mes op het aanrecht liggen. In de woonkamer trof ik [slachtoffer], [naam 3] en twee andere kinderen aan. Ik raakte in discussie met [slachtoffer], waarbij over en weer werd geduwd en aan elkaar werd getrokken. Op een gegeven moment kwam [naam 3] er aan met een koevoet. Ik heb die koevoet van hem afgepakt en in de keuken gegooid. Ik zag dat [slachtoffer] op dat moment uit het raam in de woonkamer naar buiten ging. Ik ben toen naar de keuken gegaan, heb het mes van het aanrecht gepakt en ben daarmee door de voordeur naar buiten gegaan. Buiten was er weer een discussie met [slachtoffer]. Ik heb haar toen meerdere keren met het mes gestoken.
Een proces-verbaal van getuige [naam 3] [2] d.d. 12 mei 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik kom hier om te praten over mijn moeder, want die is vermoord door mijn stiefvader. Ik woon aan de [adres] in Steenwijk. Ik was eergisternacht rond half één (de rechtbank begrijpt: de nacht van 11 mei 2014) bij mijn moeder thuis. We waren in de woonkamer een film aan het kijken. Op een gegeven moment hoorde ik iemand op het raam kloppen, die zei: 'doe de deur open.' Dat werd een paar keer herhaald. Mijn moeder deed niet open. Je kon aan zijn stem horen dat hij het was (de rechtbank begrijpt: de stiefvader van de getuige, zijnde verdachte). Toen was het even stil en daarna volgde een harde knal en hoorde ik dat de ruit in de achterdeur kapot ging. Mijn moeder stond op en wilde het raam in de woonkamer opendoen en naar buiten gaan. Maar toen ging hij naar haar toe, gooide haar op de grond en begon haar te slaan. Ik zag een koevoet in de keuken liggen en heb die gepakt. Ik ging naar hem toe en heb aan zijn arm getrokken. Toen stopte hij en liep hij op mij af. Mijn moeder ging toen snel uit het raam. Hij zag dat en is toen naar de keuken gerend en heeft daar iets scherps gepakt. Vervolgens rende hij via de voordeur achter haar aan. Buiten zag ik dat hij haar ging slaan en met dat scherpe ding ging steken en snijden. Ik weet dat het iets scherps was dat hij in de keuken pakte, omdat ik allemaal sneeën en bloed zag.
Een schriftelijk bescheid, te weten een Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood [3] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Conclusie: Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer], wordt het intreden van de dood verklaard door functiestoornissen van de longen en algehele weefselschade door fors bloedverlies, opgelopen als gevolg van inwerking van meervoudig uitwendig mechanisch scherprandig perforerend en snijdend geweld.
Een schriftelijk bescheid, te weten een beschikking van de burgemeester houdende het opleggen van een huisverbod [4] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De burgemeester van de gemeente Steenwijkerland gelast [verdachte] de woning
gelegen aan de straat[adres] Steenwijk, binnen de gemeente
Steenwijkerland onmiddellijk te verlaten en deze woning vanaf heden 10 mei 2014,
23:30 uur, tot 20 mei 2014, 23:30 uur, (een periode van 10 dagen) niet te betreden.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van de terechtzitting van 4 november 2014.
2.Pagina 129-146.
3.Pagina 438.
4.Pagina 352.