ECLI:NL:RBOVE:2014:5912

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 november 2014
Publicatiedatum
10 november 2014
Zaaknummer
2996572 CV EXPL 14-4225
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verklaring van geen overgang van onderneming en opheffing van gebiedsverbod

In deze zaak vorderde de stichting Neutraal Bijzonder Onderwijs Twente (SNBOT) in conventie dat de kantonrechter zou verklaren dat er geen sprake was van een overgang van onderneming per 1 augustus 2012, en dat de gedaagde, die in reconventie een gebiedsverbod had gekregen, niet in dienst was getreden bij SNBOT. De kantonrechter oordeelde dat er wel degelijk sprake was van een overgang van onderneming, en wees de vorderingen van SNBOT af. In reconventie vorderde de gedaagde dat het gebiedsverbod nietig werd verklaard en dat SNBOT verplicht werd tot re-integratie. De rechtbank besloot het gebiedsverbod op te heffen, maar wees de overige vorderingen van de gedaagde af. De zaak betreft een arbeidsconflict dat voortkwam uit de ontbinding van de Hengelose Schoolvereniging (HSV) en de daaropvolgende oprichting van SNBOT, waarbij de gedaagde in dienst was van de HSV en haar rechten claimde na de overgang naar SNBOT. De rechtbank concludeerde dat de identiteit van de onderneming was behouden en dat de gedaagde recht had op haar dienstverband bij SNBOT vanaf de datum van de overgang.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer : 2996572 CV EXPL 14-4225
Uitspraak : 4 november 2014 (ak)
Vonnis in de zaak van:
de stichting
Neutraal Bijzonder Onderwijs Twente,
statutair gevestigd te Hengelo (O.),
eiseres in conventie, verweerster in reconventie
hierna SNBOT te noemen,
gemachtigde: mr. M. van der Veen, advocaat te Enschede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij in conventie, eiseres in reconventie,
hierna [gedaagde] te noemen,
gemachtigde: drs.ing. R.M. Pot.

1.De procedure

Deze blijkt uit de navolgende stukken:
- het tussenvonnis d.d. 20 mei 2014;
- de conclusie van antwoord in reconventie van de zijde van SNBOT;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen;
- de conclusie van repliek in conventie van de zijde van SNBOT;
- de conclusie van dupliek in conventie van de zijde van [gedaagde].
Vervolgens is de zaak verwezen voor vonnis.

2.De feiten

in conventie en in reconventie:
In deze zaak staat als gesteld en erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken en/of blijkend uit niet-betwiste overgelegde producties, het navolgende vast:
2.1
[gedaagde], geboren op [geboortedag] 1957, is sedert 1 januari 1999 in dienst bij de Hengelose Schoolvereniging (HSV) in de functie van lerares basisonderwijs. De werktijdfactor bedraagt 0,7587 fte. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO primair onderwijs (CAO PO) van toepassing.
2.2
De HSV is een zogenoemde Bijzonder Neutrale School. Sedert maart 2010 kampt HSV met een dalend aantal leerlingen van de HSV en ingaande 1 augustus 2012 heeft zij haar wettelijke registratie verloren. Ten gevolge hiervan wordt geen ministeriële bekostiging meer ontvangen en is exploitatie onmogelijk geworden.
2.3
Vanaf juli 2011 is het bestuur van HSV op zoek gegaan naar een partner die enigerlei wijze zorg kan dragen voor continuering van HSV. Hiertoe zijn gesprekken gevoerd met het bestuur van de Stichting Montessori Onderwijs Hengelo (SMO) die de Montessori-basisschool ’t Heem beheert. In november 2011 is in dit verband een verklaring ondertekend waarbij de intentie is uitgesproken om de basisscholen ’t Heem en HSV onder te brengen in een nieuwe stichting met als voorlopige naam Stichting Neutraal Bijzonder Onderwijs Twente. Eind 2011/begin 2012 is duidelijk geworden dat een juridische fusie geen doorgang kon vinden, onder meer omdat de medezeggenschapsraad en de vakcentrales niet akkoord gingen.
2.4
Bij e-mailbericht van 20 februari 2012 wordt het lerarenbestand van HSV uitgenodigd te solliciteren op vacatures bij SMO die zijn ontstaan naar aanleiding van de aanmelding van HSV-leerlingen. [gedaagde] heeft gesolliciteerd naar de functie van leerkracht bij SMO, maar is afgewezen.
2.5
Bij brief van 21 maart 2012 heeft het bestuur van HSV aan de ouders en verzorgers van leerlingen laten weten dat zich al 114 leerlingen van HSV hebben ingeschreven bij SMO. Tevens is vermeld dat het merendeel van de leerkrachten dat op dat moment verbonden is aan de HSV, ook het komende schooljaar werkzaam zal zijn op de locatie HSV.
2.6
Op 30 maart 2012 wordt het gehele lerarenbestand van HSV ontslag aangezegd op grond van artikel 3.8 lid 3 CAO PO, effectief ingaand op 1 augustus 2012.
2.7
Bij brief van 10 mei 2012 heeft [gedaagde] beroep ingesteld bij de Commissie van Beroep voor het BO en (V)SO tegen het haar door HSV aangezegde ontslag. Bij uitspraak d.d. 11 september 2012 wordt het beroep tegen de opzegging van de arbeidsovereenkomst gegrond verklaard. De Commissie heeft onder meer het volgende overwogen:
(…) Toen eind 2011/begin 2012 duidelijk werd dat een formele overname van verweerster (HSV: toevoeging ktr.) door SMO niet haalbaar was, is (…) tussen verweerster en SMO gezocht naar een oplossing waarbij de leerlingen van de HSV ook na 1 augustus 2012 zoveel mogelijk op dezelfde locatie, onderwijs zouden kunnen krijgen van de vertrouwde leerkrachten. In dat verband verwijst de Commissie naar de mededeling van verweerster in haar brief van 23 maart 2012 aan de ouders van de leerlingen waarin wordt gesteld:
“De HSV gaat per 1 augustus 2012 officieel in ‘ontbinding’ zoals juristen dat uitdrukken. In deze ontbindingsfase gaat de HSV de boekhouding opmaken, verplichtingen vereffenen en in 2012 of 2013 zal de vereniging dan uiteindelijk opgeheven worden, zonder dat de leerlingen dat zullen merken overigens, want zij volgen dan immers hun lessen bij de vertrouwde HSV-leerkrachten in het vertrouwde gebouw. Zij zullen hier niets van merken!”
In diezelfde brief wordt gewezen op het belang van het behoud van de cultuur van de HSV, de eigen werkwijze van de leerkrachten en de typische structuur en rust in de school die behouden zal blijven.
Per 1 augustus 2012 zijn ruim 100 leerlingen van de HSV ingeschreven bij SMO en zijn de leerkrachten van de SMO (bedoeld zal zijn: HSV: toevoeging ktr.) (op appellante en een collega na) bij SMO in dienst getreden. Het onderwijs is ook daadwerkelijk in het schoolgebouw waar de HSV tot 1 augustus 2012 onderwijs heeft verzorgd, voortgezet.
(…)
Voorts is in de opvatting van de Commissie ook voldoende komen vast te staan dat de economische eenheid die is overgedragen haar identiteit heeft behouden, immers het geheel van leerlingen, leerkrachten, leermiddelen en het schoolgebouw zijn na 1 augustus 2012 nagenoeg hetzelfde gebleven.
Gelet op het voorgaande is de Commissie van oordeel dat er sprake is van een overgang van onderneming als bedoeld in artikel 7:662 BW.
(…)
2.8
Ingaande 1 augustus 2012 heeft SMO haar statuten aangepast teneinde naast, Montessorionderwijs, ook regulier onderwijs (niet-zijnde Montessorionderwijs) te kunnen aanbieden. Tevens heeft SMO haar naam gewijzigd in SNBOT.
2.9
Bij beschikking van 18 oktober 2012 is HSV in staat van faillissement verklaard.
2.1
Bij vonnis in kort geding d.d. 20 december 2012 heeft de kantonrechter SNBOT veroordeeld tot loondoorbetaling aan [gedaagde] vanaf 1 augustus 2012 tot dat aan het dienstverband tussen SNBOT en [gedaagde] een einde is gekomen. Ook de kantonrechter in kort geding is tot het oordeel gekomen dat sprake is van een overgang van onderneming.
2.11
Bij beschikking van 11 januari 2013 is door de kantonrechter het door SNBOT ingediende verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, voor zover een dergelijke arbeidsovereenkomst bestaat, afgewezen.
2.12
Bij e-mailbericht van 24 februari 2013 heeft de heer [voorzitter], voorzitter van het bestuur van SNBOT (hierna: [voorzitter]) aan de gemachtigde van [gedaagde] onder meer het volgende meegedeeld:
(…) Noch mevrouw [gedaagde], noch u, hoeft zich dus maandag bij ons te melden.
U kent ons standpunt:
Mevrouw is geen medewerker van SNBOT tot het eventuele tegendeel in bodemprocedure is vastgesteld.
(...)
Tot slot herhalen wij hierbij nogmaals dat mevrouw [gedaagde] gegeven het bovenstaande gewoon thuis kan blijven en dat daarom, overwegende de juridische situatie, de orde en rust ter plaatse en het voorkomen van ongewenste personen op onze basisschool, mevrouw [gedaagde] eerder de toegang tot beide locaties is ontzegd op basis van art. 461 WbS. Vanaf heden geldt dat ook voor u.
(…)

3.Het geschil

3.1
de vordering in conventie:
SNBOT vordert dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat er geen sprake is van een overgang van onderneming per 1 augustus 2012 en dat [gedaagde] derhalve niet per 1 augustus 2012 in dienst is getreden bij SNBOT. Tevens wordt de veroordeling gevorderd van [gedaagde] tot terugbetaling van het na 1 augustus 2012 ontvangen salaris op grond van onverschuldigde betaling, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de afzonderlijke data van betaling tot de dag van algehele voldoening, een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
SNBOT legt hieraan, kort samengevat, ten grondslag dat geen sprake is geweest van een overgang van onderneming aangezien HSV per 1 augustus 2012 reeds technisch failliet was zodat er geen sprake meer was van een onderneming. Voorts is er geen fusie of splitsing geweest, noch een overeenkomst aangezien tussen HSV en SMO nimmer wilsovereenstemming heeft bestaan ten aanzien van een overgang van onderneming. Ook van identiteitsbehoud is geen sprake.
3.2
het verweer in conventie:
[gedaagde] voert verweer en stelt daartoe dat wel degelijk sprake is van een overgang van onderneming zodat de arbeidsovereenkomst in verband hiermee niet kon worden opgezegd. De akte van benoeming is door HSV niet ontbonden per 1 augustus 2012 en is overgegaan op SNBOT, zodat zij al daar in dienst is.
3.3
de vordering in reconventie:
[gedaagde] vordert dat de kantonrechter, bij vonnis, voor recht verklaart dat het door SNBOT opgelegde gebiedsverbod met onmiddellijke ingang nietig is en aan SNBOT de verplichting oplegt om, per onmiddellijke ingang, de re-integratie van [gedaagde] ter hand te nemen, waaronder het aanbieden van gepaste opleidingen om Montessorionderwijs mogelijk te maken en de herintroductie van [gedaagde] binnen collega’s, ouders en andere belanghebbenden, een en ander met veroordeling van SNBOT in de kosten van de procedure, waaronder begrepen de nakosten, te vermeerderen met de nader omschreven wettelijke rente.
[gedaagde] legt hieraan ten grondslag dat artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht (Sr.) niet op haar van toepassing kan zijn aangezien zij in dienst is van SNBOT en niet geschorst is door SNBOT conform het bepaalde in de CAO PO.
Omdat SNBOT bekend heeft gemaakt vanaf het schooljaar 2014/2015 nog slechts Montessorionderwijs te zullen verzorgen, zal [gedaagde] in het bezit dienen te zijn van een akte van bekwaamheid en een Montessoridiploma. SNBOT zal zorg dienen te dragen voor passende scholing van [gedaagde] en zal de kosten hiervan dienen te dragen.
3.4
het verweer in reconventie:
SNBOT voert verweer en stelt zich ter zake op het standpunt dat er geen sprake is van een dienstverband met [gedaagde]. Om die reden meent zij gerechtigd te zijn een gebiedsverbod op te leggen aan [gedaagde].

4.De beoordeling

in conventie:
4.1
Op grond van het bepaalde in artikel 7:663 BW gaan door de overgang van onderneming de rechten en verplichtingen die op dat tijdstip voor de werkgever van die onderneming voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst tussen hem en een daar werkzame werknemer, van rechtswege over op de verkrijger van die onderneming. De werkgever kan, ingevolge het bepaalde in artikel 7:670, lid 8 BW de arbeidsovereenkomst met de in zijn onderneming werkzame werknemer niet opzeggen wegens de overgang van de onderneming. Voor zover van belang moet voor de toepassing van de artikelen 7:662-666 BW onder overgang worden verstaan ‘de overgang, ten gevolge van een overeenkomst, een fusie of een splitsing, van een economische eenheid die haar identiteit behoudt’, terwijl onder economische eenheid moet worden verstaan ‘een geheel van georganiseerde middelen, bestemd tot het ten uitvoer brengen van een al dan niet hoofdzakelijke economische activiteit’ (artikel 7:662 lid 2, aanhef en onder a en b BW).
4.2
De artikelen 7:662-666 BW strekken ter uitvoering van Richtlijn 77/187/EEG, opnieuw gecodificeerd in Richtlijn 2001/23/EG. Uit de jurisprudentie (onder meer HvJ EU 19 mei 1992, NJ 1992, 476 (
Redmond)) blijkt dat het begrip overdracht krachtens overeenkomst in artikel 1, lid 1 van de Richtlijn (vgl. artikel 7:662 lid, aanhef en onder a BW) ruim moet worden uitgelegd. Een overdracht krachtens overeenkomst in de zin van de Richtlijn kan bestaan in een schriftelijke of mondelinge overeenkomst tussen de vervreemder of verkrijger over een wijziging van de voor de exploitatie van de economische eenheid verantwoordelijke persoon, alsmede in een stilzwijgende overeenkomst tussen hen die blijkt uit praktische samenwerking op bepaalde punten, waarin de wens van de vervreemder en de verkrijger om tot een dergelijke wijziging over te gaan, tot uiting komt. (HvJ EU 13 september 2007, ECLI:NL:XX:2007:BB5943,
Jouini).
4.3
Voorts volgt uit de jurisprudentie van het HvJ EU dat voor het antwoord op de vraag of sprake is van overgang van onderneming in de zin van de Richtlijn, beslissend is of de identiteit van de onderneming bewaard blijft. Identiteitsbehoud blijkt met name uit het feit dat de exploitatie van het bedrijf in feite wordt voorgezet of hervat. Hierbij moet rekening worden gehouden met ‘alle feitelijke omstandigheden die de betrokken transactie kenmerken, zoals de aard van de betrokken onderneming of vestiging, het al dan niet overdragen van materiële activa zoals gebouwen en roerende goederen, de waarde van de immateriële activa op het tijdstip van de overdracht, het al dan niet overnemen van vrijwel al het personeel door de nieuwe ondernemer, het al dan niet overdragen van de klantenkring, de mate waarin de voor en na de overdracht verrichte activiteiten met elkaar overeenkomen en de duur van een eventuele onderbreking van die activiteiten (HvJ EU 18 maart 1987, NJ 1987, 505,
Spijkers/Benedik). Hierbij is van belang dat al deze factoren slechts deelaspecten zijn van het te verrichten onderzoek en niet elk afzonderlijk mogen worden beoordeeld.
4.4
Anders dan SNBOT, is de kantonrechter van oordeel dat de omstandigheid dat het bestuur van HSV op de laatste dag van het schooljaar 2011-2012, zijnde 19 juli 2012, heeft besloten om de HSV per direct te ontbinden, niet tot gevolg heeft dat per 1 augustus 2012 geen sprake zou kunnen zijn van een overgang als bedoeld in de artikelen 7:662-666 BW. Gelet op het bepaalde in artikel 2:19, lid 5 BW is HSV na de ontbinding blijven voortbestaan, aangezien nog tot vereffening overgegaan diende te worden. Ingevolge artikel 7:666, lid 1 BW zijn de artikelen 662 tot en met 655 en 670, lid 8 BW niet van toepassing op de overgang van een onderneming indien de werkgever in staat van faillissement is verklaard en de onderneming tot de boedel behoort. Nu HSV eerst op 18 oktober 2012 in staat van faillissement is verklaard is, doet zich bedoelde situatie op 1 augustus 2012 niet voor en kan ook de ontbonden vereniging (HSV
in liquidatie, zie artikel 2:19, lid 5 BW
)onderwerp zijn van de overgang van onderneming.
4.5
Tussen partijen is niet in geschil dat van splitsing van een onderneming geen sprake is. Ook een fusie is, gelet op de gevolgen voor de leerkrachten van SMO, zo is nader toegelicht tijdens de comparitie, uiteindelijk niet tot stand gekomen. Ten aanzien van de vraag of een overdracht krachtens overeenkomst tot stand is gekomen, is het ontbreken van een contractuele band niet van doorslaggevend belang (HvJ EU 11 maart 1997, NJ 1998, 377,
Süzenen het hiervoor reeds vermelde arrest
Jouini). Ook zonder wilsovereenstemming ten aanzien van overgang van onderneming kan derhalve van een overgang van onderneming sprake zijn.
4.6
Niet alleen uit de correspondentie die is overgelegd, onder meer de update HSV-Heem d.d. 8 februari 2012 en de nieuwsbrief bestuur HSV d.d. 6 april 2012, blijkt dat HSV en SMO/’t Heem, ook nadat de juridische fusie met SMO is afgeketst, nauw hebben samengewerkt om te bewerkstelligen dat het onderwijs zoals dat voor 1 augustus 2012 werd verzorgd door HSV, voortgezet zou worden door SMO, ook uit de omstandigheid dat statuten van SNBOT, voorheen SMO, zijn gewijzigd blijkt zulks. Verwezen wordt onder meer naar het bepaalde in de Akte van Statutenwijziging d.d. 1 augustus 2012, in artikel 2 (begripsbepalingen) en artikel 3 (doelomschrijving). In laatstgenoemd artikel 3 is in lid 2 onder meer het volgende verwoord:
De stichting tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door:
a. (…);
b. het (doen) geven en bevorderen van (voorbereidend) basis onderwijs onder de naam “ Montessori Basisschool ’t Heem” volgens de beginselen en werkwijzen van Maria Montessori;
c. het (doen) geven en bevorderen van (voorbereidend) basis onderwijs onder de naam “HSV Basisschool” met regulier onderwijs en daarbij individuele aandacht voor leerlingen;
d. (…)
4.7
Op grond van het voorgaande kan de kantonrechter dan ook niet tot een ander oordeel komen dan dat is voldaan aan het begrip overdracht krachtens overeenkomst zoals neergelegd in artikel 7:662 lid, aanhef en onder a BW. Ook de vraag of sprake is van identiteitsbehoud dient bevestigend te worden beantwoord. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.8
In de eerste plaats wordt ook in dit kader gewezen op de statutenwijziging d.d. 1 augustus 2012 van SMO, vanaf dat moment SNBOT genaamd, ten gevolge waarvan SNBOT naast het geven van Montessorionderwijs, vanaf 1 augustus 2012 ook tot doel heeft het verzorgen van regulier onderwijs zoals dat voor 1 augustus 2012 geschiedde bij HSV. Voorts onderschrijft de kantonrechter de overwegingen van de Commissie van Beroep voor het BO en (V)SO waar zij vaststelt dat het geheel van leerlingen, leerkrachten, leermiddelen en het schoolgebouw na 1 augustus grotendeels hetzelfde zijn gebleven. Verwezen wordt naar de hiervoor onder 2.7 weergegeven overwegingen van de Commissie die door de kantonrechter worden overgenomen.
4.9
Anders dan SNBOT meent, dient een basisschool gerekend te worden tot de arbeidsintensieve sector aangezien de leerkrachten het meest wezenlijke aspect vormen. De omstandigheid dat bekostiging middels ‘lump sum’ plaatsvindt, maakt niet dat sprake is van een kapitaalintensieve onderneming, zoals SNBOT lijkt te stellen. Ook de betwisting van SNBOT dat er sprake is geweest van het overnemen van personeel, wordt verworpen. Tijdens de comparitie van partijen is van de zijde van SNBOT immers verklaard dat een eerste sollicitatieronde heeft plaatsgevonden binnen HSV, gevolgd door een tweede, interne ronde. Intern hield bij de tweede ronde in dat ‘voor een ieder die komend schooljaar werkzaam zal zijn op ‘t Heem of HSV’, waardoor de reeds afgewezen leerkrachten ([gedaagde] en een collega, vide de uitspraak van de Commissie). Pas hierna heeft een derde, externe sollicitatieronde plaatsgevonden, waaruit twee docenten, samen 1 fte, zijn aangesteld.
4.1
SNBOT heeft zich nog op het standpunt gesteld dat zij geen invloed heeft gehad op de verstrekking van de ter beschikking gestelde locatie en de leermiddelen en dat zulks vanuit de gemeente is gebeurd. Ook zijn het de ouders geweest die hun kinderen hebben ingeschreven bij SNBOT.
4.11
De kantonrechter overweegt hierover dat, gelet op de vrijheid van schoolkeuze, het uiteraard de ouders zijn geweest die hun kinderen na de opheffing van HSV hebben ingeschreven bij SNBOT. Dit doet echter niet af aan de omstandigheid dat zowel HSV als SMO forse inspanningen hebben verricht teneinde de ouders van de leerlingen van HSV te bewegen hun kinderen in te schrijven bij SMO. Hiertoe hebben zij zich niet alleen richting de ouders ingespannen, maar ook richting de gemeente teneinde de locatie van HSV te behouden voor het onderwijs dat door SMO vanaf 1 augustus 2012 gegeven zal worden aan de voormalige leerlingen van HSV. Verwezen wordt naar hetgeen ter zake vermeld staat in de als productie 16 bij conclusie van antwoord in conventie overgelegde Nieuwsbrief bestuur met betrekking tot de op 2 april 2012 gehouden informatieavond. Ook wordt gewezen op de bij conclusie van antwoord in conventie overgelegde e-mailberichten waaruit blijkt dat HSV de ouders van leerlingen actief heeft benaderd teneinde hen te bewegen hun kinderen in te schrijven bij SMO.
4.12
Ook de omstandigheid dat SNBOT geen bemoeienis zou hebben gehad met de aan haar, in verband met de toename van het aantal leerlingen, door de gemeente ter beschikking gestelde leermiddelen, is niet van doorslaggevend belang voor de vraag of sprake is van een overgang van onderneming. Niet alleen is dit aspect slechts één van de aspecten die meegewogen dient te worden, ook uit het als productie 11 overgelegde faillissementsverslag van 23 april 2014 blijkt dat een en ander wat genuanceerder ligt, evenals uit hetgeen ter comparitie is verklaard over de schikking die is getroffen tussen de curator van HSV en het steunfonds Neutraal Bijzonder Onderwijs.
4.13
De conclusie van het voorgaande is dat sprake is van een overgang van onderneming waarbij [gedaagde] vanaf 1 augustus 2012 met nagenoeg dezelfde leerlingen, leerkrachten en leermiddelen, het onderwijs dat voordien werd gegeven door HSV heeft voortgezet op dezelfde locatie. De brief van 23 maart 2012 die door de Commissie is geciteerd in haar uitspraak spreekt wat dat betreft boekdelen:
“Zij(bedoeld is: de leerlingen: toevoeging kantonrechter)
zullen hier niets van merken!”
4.14
De gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen, evenals de gevorderde veroordeling van [gedaagde] tot terugbetaling van het aan haar vanaf 1 augustus 2012 voldane salaris. [gedaagde] is immers vanaf 1 augustus 2012 in dienst van SNBOT.
4.15
SNBOT zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, de nakosten daaronder begrepen, de vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na aanzegging van voldoening.
in reconventie:
4.16
Uit hetgeen in conventie is overwogen, blijkt dat de door SNBOT aan het opgelegde gebiedsverbod ten grondslag gelegde reden geen stand houdt. Het gebiedsverbod zal dan ook worden opgeheven, waarbij de kantonrechter overigens uitdrukkelijk in het midden laat of SNBOT in de gegeven omstandigheden wel bevoegd was een dergelijk gebiedsverbod in te stellen.
4.17
Hoewel het kantonrechter uit de stukken en het verhandelde tijdens de comparitie duidelijk is geworden dat SNBOT vanaf het schooljaar 2014-2015 enkel nog Montessorionderwijs zal aanbieden zodat [gedaagde] terzake geschoold zal dienen te worden teneinde weer actief te kunnen zijn als leerkracht in dienst van SNBOT, zal de gevorderde re-integratie van [gedaagde] binnen de organisatie van SNBOT, inclusief het aanbieden van opleidingen met betrekking tot Montessorionderwijs, niet worden toegewezen. Hiertoe wordt overwogen dat het afstoten van de reguliere onderwijsstroom in beginsel behoort tot de beleidsvrijheid van SNBOT en dat de hieruit voortvloeiende consequenties voor het gehele personeel, waaronder niet alleen [gedaagde], niet beoordeeld kunnen worden in het kader van deze procedure. SNBOT en [gedaagde] zullen derhalve met elkaar in gesprek dienen te gaan teneinde de consequenties van niet alleen dit vonnis, maar ook van het afstoten van de reguliere onderwijsstroom, te bespreken. Op dit moment acht de kantonrechter de belangen van [gedaagde] voldoende gewaarborgd doordat zij haar salaris doorbetaald krijgt.
4.18
Nu partijen over en weer in het gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat een ieder de eigen kosten zal dragen.
Rechtdoende
in conventie:
5.1
Wijst de vorderingen af.
5.2
Veroordeelt SNBOT in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.200,00 aan salaris van de gemachtigde, alsmede in de nakosten tot een bedrag van € 100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na aanzegging van voldoening aan dit vonnis.
5.3
Verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van het onder 5.2 bepaalde.
in reconventie:
5.4
Heft het door SNBOT bij brief van 13 februari 2013 ingestelde gebiedsverbod op met ingang van heden.
5.5
Bepaalt dat de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat ieder partij de eigen kosten draagt.
5.6
Wijst hetgeen anders of meer is gevorderd, af.
Dit vonnis is gewezen te Enschede door mr. A.M.S. Kuipers, kantonrechter, en op 4 november 2014 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.