ECLI:NL:RBOVE:2014:5827

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 november 2014
Publicatiedatum
4 november 2014
Zaaknummer
08.770033-14 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met zware mishandeling binnen Forensisch Psychiatrisch Centrum

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 4 november 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich binnen het Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht te Balkbrug schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling van een personeelslid. De verdachte, die onder een TBS-maatregel met dwangverpleging staat, heeft op 27 november 2013 geprobeerd een beveiliger te verwonden met een scherf van een stenen bord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een geestelijke stoornis, wat heeft geleid tot de conclusie van verminderde toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft in haar overwegingen de verklaringen van de getuigen en de verdachte zelf gewogen, en kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar dat de bedreiging met zware mishandeling wel bewezen kon worden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de geestelijke toestand van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.770033-14 (P)
Datum vonnis: 4 november 2014
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats],
nu verblijvende in FPC De Kijvelanden,
Kijvelandsekade 1, Poortugaal

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 oktober 2014. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A.J.H. Muurmans en van hetgeen de verdachte en diens raadsman mr. B.J. Tieman, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd een beveiliger zwaar te mishandelen door met een scherf van een stenen bord stekende bewegingen in zijn richting te maken of deze te mishandelen door met die scherf in de hand te steken, dan wel de beveiliger met de scherf te bedreigen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 27 november 2013 te Balkbrug, gemeente Hardenberg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een scherf van een stenen bord, althans een scherp voorwerp, stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] voornoemd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 27 november 2013 te Balkbrug, gemeente Hardenberg, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), met een stenen scherf, althans een scherp voorwerp in de hand heeft gestoken, waardoor deze [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 27 november 2013 te Balkbrug, gemeente Hardenberg, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een stenen scherf, althans een scherp voorwerp stekende bewegingen gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] voornoemd;

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor het primair ten laste gelegde tot een gevangenis voor de duur van twee maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft ter terechtzitting betoogd dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte met een scherf van een bord om zich heen heeft gestoken terwijl hij zich in een kleine ruimte bevond met mensen om zich heen. Hierdoor heeft hij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat iemand door deze scherf geraakt zou worden en zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken omdat er onvoldoende overtuigend bewijs is. Verdachte dient gevolgd te worden in zijn verklaring dat hij geen stekende bewegingen in de richting van aangever [slachtoffer] heeft gemaakt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder niet dat verdachte aangever [slachtoffer] met een scherf heeft gestoken maar dat verdachte op het moment dat hij de scherf in de prullenbak wilde gooien door een tweetal beveiligingsmedewerkers, waaronder aangever [slachtoffer], werd besprongen, waarbij [slachtoffer] verdachte bij zijn handen heeft vastgepakt en zichzelf heeft verwond aan de scherf die nog in de handen van verdachte aanwezig was.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
De rechtbank beantwoordt in het kader van de feitenvaststelling allereerst de vraag of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte stekende bewegingen in de richting van aangever [slachtoffer] heeft gemaakt.
De rechtbank stelt vast dat zowel aangever [slachtoffer] als de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] bij de politie hebben verklaard dat verdachte een stekende beweging in de richting van aangever [slachtoffer] heeft gemaakt. De rechtbank acht de door hen afgelegde verklaringen betrouwbaar en acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte stekende bewegingen in de richting van aangever [slachtoffer] heeft gemaakt. Dat verdachte dit stellig ontkent brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Om tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde te kunnen komen, dient vervolgens de vraag te worden beantwoord of verdachte ook het opzet heeft gehad om aangever [slachtoffer] met de scherf zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de scherf in zijn handen had om deze in de prullenbak te gooien maar dat aangever [slachtoffer] op dat moment op hem kwam toegesneld en zijn hand met daarin de scherf fijn heeft geknepen en zichzelf daarbij heeft verwond.
Op basis van het dossier valt naar het oordeel van de rechtbank niet uit te sluiten dat deze lezing van verdachte waar is. Zijn verklaring over de toedracht van het letsel lijkt namelijk overeen te stemmen met de door aangever [slachtoffer] en getuige [getuige 1] afgelegde verklaringen over de toedracht van het gebeuren en het ontstaan van het letsel.
Aangever [slachtoffer] heeft bij de politie namelijk verklaard “
Op dat moment pakte patiënt zeer snel een scherp voorwerp bij de wasbak weg. Hiermee maakte patiënt een steekbeweging richting mij, waardoor ik patiënt snel met 2 armen bij zijn rechterpols pakte om hem te controleren (…) Tijdens deze worsteling kwam ik met mijn hand in aanraking met het scherpe voorwerp waardoor ik bloedde aan mijn hand” en getuige [getuige 1] heeft verklaard: “
Hierop maakte patiënt [verdachte] een stekende beweging richting [slachtoffer], welke daarop de hand van patiënt [verdachte] beetpakt en gesneden wordt in zijn hand”
Ook het gevonden letsel, een snijwond tussen de twee vingers van de rechterhand, lijkt in lijn met de verklaring van verdachte over de toedracht van het gebeuren en het daarbij opgelopen letsel.
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte weliswaar een stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer] heeft gemaakt maar niet dat verdachte ook vol opzet heeft gehad om aangever [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Vervolgens is de vraag of verdachte door zijn handelen voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Daarvoor zou verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans moeten hebben aanvaard dat aangever [slachtoffer] door de scherf geraakt zou worden en daardoor zwaar lichamelijk letsel op zou lopen.
Naar het oordeel van de rechtbank maakte verdachte de stekende beweging niet met het doel om aangever [slachtoffer] met de scherf te raken, maar om de dreiging, die van de scherf uitging, kracht bij te zetten.
Aangever [slachtoffer] heeft in deze gevaarlijke situatie aanleiding gezien om verdachte onmiddellijk te controleren door hem met beide handen bij de pols te pakken waardoor hij een snijwond heeft opgelopen.
Uit bijkomende omstandigheden zou kunnen blijken dat verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aanvaardde. Hierbij valt te denken aan het met kracht doorzetten van de ingezette beweging. De geconstateerde verwonding, die niet is ontstaan door de stekende beweging maar veroorzaakt is op het moment dat aangever verdachte bij de hand pakte wijst daar echter niet op en uit de door de getuigen afgelegde verklaringen volgt dit evenmin. De rechtbank is ook niets bekend over de afstand tussen verdachte en aangever op het moment van de stekende beweging. Op grond van het bovenstaande heeft de rechtbank niet de overtuiging dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en dient verdachte van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
Gelet op het voorgaande is evenmin bewezen dat verdachte opzettelijk pijn en/of letsel heeft willen toebrengen door te steken met een scherf of de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard. Verdachte dient daarom ook van het subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde:
De rechtbank zal verdachte ook van de meer subsidiair ten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht vrijspreken, omdat de rechtbank dit evenmin wettig en overtuigend bewezen acht. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de uit het dossier blijkende omstandigheden onvoldoende uitsluitsel geven om met vrucht te kunnen stellen dat het hier een bedreiging met enig tegen het leven gericht misdrijf betreft.
De meer subsidiair ten laste gelegde bedreiging met zware mishandeling acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen nu uit de bewijsmiddelen is gebleken dat verdachte met een stenen scherf stekende bewegingen in de richting van het lichaam van aangever [slachtoffer] heeft gemaakt.
5.3
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair en subsidiair ten laste is gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank acht bewezen het meer subsidiair tenlastegelegde met dien verstande dat:
hij op 27 november 2013 te Balkbrug, gemeente Hardenberg, [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een stenen scherf stekende bewegingen gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] voornoemd;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
Meer subsidiair:
het misdrijf bedreiging met zware mishandeling.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Verdachte heeft zich binnen het Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht te Balkbrug – alwaar verdachte een behandeling in het kader van een TBS-maatregel met dwangverpleging ondergaat – schuldig gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling van een personeelslid,
te weten een medewerker geïntegreerde beveiliging (mgb’er) omdat hij boos was omdat hij minder mocht bellen.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Uit eerder over de verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportages omtrent zijn persoon blijkt dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een autistische stoornis op As I en zwakbegaafdheid op As II, waarbij differentiaal diagnostisch kan worden gedacht aan zwakzinnigheid.
In deze rapportages is geadviseerd verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Hoewel sprake is van rapporten die enige jaren geleden zijn opgemaakt is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de aard van de geconstateerde stoornis bij verdachte, alsmede op grond van een behandelrapportage van FPC Veldzicht d.d. 28 januari 2014 waaruit blijkt dat verdachte geen ziekte of probleembesef heeft en dat de behandeling van verdachte zich in een pril stadium bevindt en moeizaam op gang komt, ook ten aanzien van onderhavig feit geoordeeld dient te worden dat dit niet ten volle aan verdachte kan worden toegerekend en er sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank komt mede daarom tot het oordeel dat aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd. Hiertoe overweegt de rechtbank dat aan verdachte reeds TBS met dwangverpleging is opgelegd en het door hem binnen de TBS kliniek gepleegde misdrijft nauw samenhangt met zijn stoornis waarvoor hij nog behandeling moet ondergaan.
De rechtbank ziet geen aanleiding om in onderhavige zaak op de voet van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel op te leggen, zoals door de raadsman van verdachte bepleit.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 16 juli 2014.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 10, 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen het aan verdachte primair en subsidiair tenlastegelegde en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen het meer subsidiair tenlastegelegde zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer subsidiair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het meer subsidiair bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het meer subsidiair bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat gevangenisstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Leentjes, voorzitter, mr. F. van der Maden en mr. L.J.C.
Hangx, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar
uitgesproken op 4 november 2014.
Mr. E. Leentjes voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland, team Hardenberg, met nummer PL04HB-1014027519. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
De door verdachte ter terechtzitting van 30 september 2014 afgelegde verklaring – zakelijk weergegeven- inhoudende:
Op 27 november 2013 was ik aanwezig in mijn kamer binnen het Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht te Balkbrug. Ik was boos en verdrietig omdat ik niet mocht bellen. Ik heb een bord op de wasbak kapot gegooid. Ik had een scherf van het bord in mijn handen. Op dat moment kwamen twee beveiligers op mij toegesneld. Aangever [slachtoffer] heeft mij bij mijn hand gepakt en zichzelf daarbij gesneden.
2.
Het proces-verbaal van verhoor benadeelde van 1 april 2014, pagina’s 6 en 7, inhoudende de door [slachtoffer] afgelegde verklaring, zakelijk weergegeven:
Patiënt was boos en gefrustreerd en had een bord op zijn kamer kapot gegooid. (…) patiënt liep niet direct mee en hierop stapte ik ook naar voren om zijn rechterarm te pakken. Op dat moment pakte patiënt zeer snel een scherp voorwerp bij de wasbak weg. Hiermee maakte patiënt een steekbeweging richting mij, waardoor ik patiënt snel met 2 armen bij zijn rechterpols pakte om hem te controleren. (…) Het incident heeft 27 november omstreeks 18:00 uur plaatsgevonden.
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige van 1 april 2014, pagina’s 10 en 11, inhoudende de door [getuige 1] afgelegde verklaring, zakelijk weergegeven:
patiënt [verdachte] (…) gooit een bord stuk op zijn kamer. (…) Ik vraag hem om het stuk bord in te leveren en uit zijn kamer te stappen zodat zijn kamer gecontroleerd ken worden. Patiënt [verdachte] weigert dit en reikt naar een scherf van het bord welke patiënt [verdachte] klaar had liggen op zijn wasbak. Als patiënt [verdachte] deze scherf pakt stappen [naam] en [slachtoffer] naar voren, Hierop maakt patiënt [verdachte] een stekende beweging richting [slachtoffer] welke daarop de hand van patiënt beet pakt en gesneden word in zijn hand. (…) Het incident heeft in de avond van woensdag 27 november 2013 omstreeks 17:45 uur plaatsgevonden.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige van 1 april 2014, pagina’s 10 en 11, inhoudende de door [getuige 2] afgelegde verklaring, zakelijk weergegeven:
Het incident heeft woensdagavond 27 november 2013 op de kamer van [verdachte] op de afdeling plaatsgevonden. [verdachte] heeft een bord stuk geslagen en staat met een bordscherf. MGB opent de deur. [verdachte] haalt zijn scherf tevoorschijn en steekt richting de buik van [slachtoffer]. [slachtoffer] weet dit te omzeilen, maar wordt wel in de hand geraakt.