5.1De bewijsoverwegingen en de conclusies van de rechtbank
Wat betreft parketnummer 08/955380-13.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte sub 5 is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank heeft daarbij het volgende overwogen.
Het onderhavige feit vond plaats in de periode van 7 tot en met 10 december 2012, terwijl de overige vier feiten die op die dagvaarding staan vermeld op 11 en 12 januari 2013 zouden zijn gepleegd.
De getuige [getuige] heeft het kenteken van de, op de betreffende bouwplaats op 8 december 2012 in Enter, aanwezige Volvo ([kenteken]) met aanhanger genoteerd en een beschrijving gegeven van de bijrijder. Deze getuige heeft de chauffeur niet duidelijk gezien en van hem geen beschrijving gegeven. Nu [medeverdachte] verklaart dat hij zijn auto regelmatig aan anderen uitleent, er geen specifieke beschrijving van de twee mannen wordt gegeven en verdachte ontkent dat hij bij dit feit betrokken is, is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte deze diefstal samen met een ander heeft gepleegd. Daar waar de officier van justitie tot een bewezenverklaring komt, nu het gaat om een reeks aan feiten, steeds in dezelfde samenstelling en op dezelfde wijze gepleegd, volgt de rechtbank die redenering niet. Uit het dossier blijkt niet dat deze diefstal onderdeel is van een reeks in een aaneengesloten periode en bovendien komt de beschrijving van de bijrijder onvoldoende overeen met het uiterlijk van [verdachte], zoals die uit het dossier blijkt.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3 primair en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 12 januari 2013 te Olst, gemeente Olst-Wijhe, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- een uitlaat en
- een motortje met transportband en
- een blauw metalen beschermkap en
- een slijptol en
- een boormachine (merk Makita kleur groen) en
- een elektromotor,
toebehorende aan [slachtoffer 1];
2.
hij in de periode van 11 januari 2013 tot en met 12 januari 2013 te Holten, gemeente Rijssen-Holten, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening vanaf een bouwterrein, gelegen aan de [adres], heeft weggenomen
- twee koffers met daarin accuboormachines (merk Makita) en
- een koffer met daarin een accuklopboormachine (merk Bosch), toebehorende aan [slachtoffer 4] en/of [bedrijf 1], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak, door een hangslot door te slijpen;
3.
hij in de periode van 11 januari 2013 tot en met 12 januari 2013 te Holten, gemeente Rijssen-Holten, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening vanaf een bouwterrein, gelegen aan de [adres] heeft weggenomen
- een dompelpomp/klokpomp (merk Grindex), toebehorende aan [slachtoffer 5] en/of [bedrijf 2], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak, door een hangslot door te slijpen;
4.
hij op 11 januari 2013 te Markelo, gemeente Hof van Twente, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf een bedrijfsterrein heeft weggenomen een hoeveelheid metaal (500-600 kilogram), toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [bedrijf 4], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak, door met een knipschaar het hangslot door te knippen.
De rechtbank heeft daarbij het volgende overwogen.
De medeverdachte [medeverdachte] is eigenaar van de Volvo type V70 met het kenteken [kenteken], alsmede van de achter die auto gekoppelde aanhangwagen. De vorige eigenaar van de auto was verdachte.
Op 12 januari 2013 wordt verdachte, evenals zijn mededader [medeverdachte], op heterdaad betrapt bij het opladen van oud ijzer door een niet in dienst zijnde politieman (feit 1). Beide verdachten worden diezelfde dag om 11.45 uur aangehouden. Na hun aanhouding verklaren verdachte en zijn mededader dat zij die goederen hebben gekocht van een man met een kaal hoofd bij een oud bedrijfspand. Beiden konden geen naam van de verkoper noemen of een factuur overleggen.
In de kofferbak van de Volvo worden drie gereedschapskisten aangetroffen. Op alle drie zit een sticker van de firma [bedrijf 1], terwijl op één koffer op een sticker de naam [slachtoffer 4] is vermeld.
Dit zijn de goederen die blijkens de aangifte in de periode van 11 januari 2013 na 16.00 uur tot en met 12 januari 2013 te 16.00 uur in Holten zijn gestolen (feit 2).
Bovendien wordt bij de aanhouding in de kofferbak van de Volvo een dompelpomp aangetroffen. Naar het oordeel van de rechtbank staat voldoende vast dat de in de auto aangetroffen dompelpomp, merk Grindex, dezelfde pomp is die tussen 11 januari te 16.15 uur en 12 januari 2013 te 18.00 uur van een bouwterrein aan de [adres] in Holten is weggenomen (feit 3).
Op 11 januari 2013 wordt er tussen 18.00 uur en 18.30 uur metaal weggenomen van een bedrijfsterrein in Markelo. Met een knipschaar wordt het hekwerk geforceerd. De getuige [slachtoffer 2] ziet op beelden dat een personenauto, mogelijk een Volvo V70, met daarachter een aanhangwagen het terrein oprijdt. In de auto bevinden zich twee mannen. Verdachte erkent dat feit te hebben gepleegd.
In de auto worden een kniptang, een honkbalknuppel en een betonschaar aangetroffen, terwijl in het dashboardkastje een muts wordt aangetroffen waarin twee gaten voor de ogen en een gat voor de mond was gemaakt.
Verdachte en zijn medeverdachte zijn kort na de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde diefstallen met een deel van de in die feiten vermelde buit aangetroffen. Vast staat dat verdachte ten tijde van het plegen van die feiten gebruik maakte van de eerder genoemde Volvo V70 met aanhanger en dat hij in die periode met zijn mededader op pad is geweest om diefstallen te plegen. Hij bekent immers dat hij samen met zijn medeverdachte de onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
Volgens vaste jurisprudentie kan verdachte onder deze omstandigheden worden aangemerkt als degene die de in de auto aangetroffen goederen heeft gestolen, tenzij hij een aannemelijke verklaring geeft voor de aanwezigheid van die goederen. Verdachte heeft verklaard dat, toen hij bij zijn medeverdachte [medeverdachte] in diens auto stapte, die goederen al in de auto lagen en dat [medeverdachte] zei dat hij die goederen had gekocht in een shoarmazaak in Nijverdal. Deze verklaring is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden.
De rechtbank is van oordeel, op grond van de aanwezigheid van die gestolen goederen, het aangetroffen inbrekerswerktuig en het niet geven door verdachte van een aannemelijke verklaring omtrent de aangetroffen goederen, in onderling verband en samenhang beschouwd met de bewijsmiddelen, waaruit blijkt dat verdachte en zijn medeverdachte in die periode samen op dievenpad zijn geweest, dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich samen met zijn mededader ook heeft schuldig gemaakt aan de hem onder 2 primair en 3 primair tenlastegelegde diefstallen.
Wat betreft parketnummer 08/710595-12.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte sub 5 is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken. De enkele waarneming van twee getuigen van de aanwezigheid van de Volvo V70 met het kenteken [kenteken], in combinatie met de aanwezigheid van twee personen waarvan het signalement onvoldoende specifiek is om met een redelijke mate van zekerheid vast te kunnen stellen dat één van de twee verdachte is geweest, levert niet het wettig en overtuigende bewijs op om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 9 oktober 2012 te Wierden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijf (gevestigd aan de [adres]) weg te nemen goederen, toebehorende aan [bedrijf 5], en zich daarbij de toegang tot dat bedrijfsterrein te verschaffen en die weg te nemen goederen onder hun bereik te brengen door middel van verbreking, met zijn mededader het slot van het hek van de toegangspoort van dat bedrijf heeft vernield en vervolgens met een auto het bedrijfsterrein is opgereden en vervolgens is uitgestapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 .
hij op 24 juli 2012 te Wierden tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijf (gevestigd aan de [adres]) heeft weggenomen 47 putdeksels, toebehorende aan [bedrijf 6], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking;
3 .
hij op 9 augustus 2012 te Borne tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 32 hoekstalen, toebehorende aan [bedrijf 7](gevestigd aan de [adres] te Hengelo), waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking;
4.
hij op 28 juli 2012 te Hoge-Hexel, gemeente Wierden, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijf (gevestigd aan de [adres]) heeft weggenomen 6 hoekstalen, toebehorende aan [bedrijf 8];
De rechtbank heeft daarbij het volgende overwogen.
Verdachte heeft feit 1erkend en er is aangifte gedaan namens [bedrijf 5], zodat het feit wettig en overtuigend bewezen verklaard kan worden.
Met betrekking tot feit 2, feit 3 en feit 4 (onder parketnummer 08/710595-12) is de rechtbank, in tegenstelling tot de raadsman, van oordeel dat die feiten wel wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Vooreerst stelt de rechtbank voorop dat de Hoge Raad toestaat dat bewijsmiddelen, die ten grondslag zijn gelegd aan de bewezenverklaring van een strafbaar feit, mede worden gebruikt als steunbewijs voor andere, soortgelijke, strafbare feiten (schakelbewijs). Voorwaarde is dat uit dit bewijsmateriaal blijkt van een specifiek gedragspatroon van de verdachte, dat op essentiële punten overeenstemt met de (uit bijvoorbeeld de aangifte blijkende) gang van zaken bij het te bewijzen feit. Met betrekking tot de modus operandi overweegt de rechtbank dat uit de stukken van het dossier met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat – naast het onder 1 tenlastegelegde – ook de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten door verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededader zijn gepleegd. De rechtbank komt tot dat oordeel door de gelijksoortigheid van de werkwijze van verdachte en zijn mededader en de feiten en omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. Zo was er op de plaats delict steeds sprake van de aanwezigheid van een donkere Volvo stationwagen met het kenteken [kenteken] en ging het steeds om de diefstal van ijzer en/of metaal.
De rechtbank baseert haar oordeel dat verdachte het onder feit 2, 3 en 4 tenlastegelegde tezamen en in vereniging met een ander heeft begaan voorts op de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] dat hij wel eens met verdachte, [verdachte], degene met wie [medeverdachte] feit 1 zegt te hebben gepleegd, op pad ging en dat eerst verdachte en daarna de medeverdachte [medeverdachte] eigenaar c.q. kentekenhouder was van de auto die telkens door getuigen bij de respectievelijke plaatsen delict is gezien, de signalementen die door de getuigen worden gegeven van de bij die auto behorende personen en die passen op verdachte en zijn mededader, de verklaring van [medeverdachte] dat hij wel eens putdeksels naar [betrokkene 3] heeft gebracht en dat hij en [verdachte] wel eens reden in de auto, terwijl er een aanhanger daaraan is gekoppeld. Voor zover verdachte de hem onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft ontkend, vindt die ontkenning zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen. De rechtbank acht de andersluidende verklaringen van verdachte niet aannemelijk geworden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat, in onderling verband en samenhang beschouwd met de bewijsmiddelen, ook de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
Wat betreft parketnummer 08/700577-12:
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode januari 2012 tot en met oktober 2012 te Nijverdal, gemeente Hellendoorn en in de gemeente Hellendoorn en elders in Nederland, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt aan [betrokkene 1] en [medeverdachte] en aan andere personen/afnemers en heeft vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
In geval van hoger beroep zullen de gebruikte bewijsmiddelen worden opgenomen in een aanvulling bij dit vonnis.
De in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden zijn redengevend voor deze beslissing.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlasteleggingen voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder parketnummer 08/955380-13 sub 1, 2 primair, 3 primair en 4, onder parketnummer 08/710595-12 sub 1 t/m sub 4 en onder parketnummer 08/700577-12 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.