In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 31 oktober 2014, vorderden eisers, waaronder Medicenter Delden B.V., dat gedaagden, waaronder Bergplan Vastgoedontwikkeling B.V. en Thoon Vastgoed I B.V., zouden worden verplicht om de onderhandelingen over de ontwikkeling van een zorgcentrum te hervatten. De eisers stelden dat gedaagden onterecht de onderhandelingen hadden beëindigd, terwijl er nog uitzicht was op een overeenkomst. De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagden vrij waren om de onderhandelingen te beëindigen, omdat er geen definitieve overeenstemming was bereikt over de voorwaarden van de transactie. De voorzieningenrechter benadrukte dat het enkel verstrijken van de termijn in de intentieverklaring niet voldoende was om de onderhandelingen te beëindigen, maar dat de omstandigheden en het vertrouwen tussen partijen ook een rol speelden. De rechter concludeerde dat de vorderingen van eisers om de onderhandelingen te hervatten moesten worden afgewezen, omdat er onvoldoende basis was voor het vertrouwen dat verdere onderhandelingen succesvol zouden zijn. Daarnaast werd de vordering van eisers om gedaagden te verplichten om schriftelijk te verklaren of zij de huurovereenkomsten met de huisartsenpraktijken zouden nakomen, afgewezen, omdat dit belang niet meer bestond. Eisers werden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.