8.1De gronden voor een straf of maatregel
Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie stelt dat hij rekening houdt met de enigszins verminderde tot verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, zoals geconstateerd in het psychiatrisch rapport. Voorts is verdachte niet eerder voor zedendelicten veroordeeld. Anderzijds wijst de officier van justitie op de zeer jeugdige leeftijd van het slachtoffer en het in genoemd rapport als hoog ingeschatte recidiverisico. Daarom acht hij een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier voorwaardelijk, met een langdurige proeftijd van vijf jaar, passend en geboden. Aan het voorwaardelijk gedeelte van de gevangenisstraf dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd, zoals geadviseerd door de reclassering, te weten een meldplicht bij de reclassering en de verplichting dat verdachte zich voor zijn autisme laat behandelen bij een gespecialiseerde zorgaanbieder.
Volgens de raadsvrouw leeft verdachte geïsoleerd en kan hij niet omgaan met sociale contacten. Hij is reeds bekend met jarenlange hulpverlening en staat hier sceptisch tegenover. Niettemin kan verdachte zich vinden in het advies van de reclassering en is hij bereid mee te werken aan de bijzondere voorwaarden. De mogelijkheid voor detentie is gering, gelet op de beperkingen van verdachte. Hij is wel bereid om een werkstraf te doen. Verdachte is niet eerder ter zake van zedendelicten met justitie in aanraking gekomen en sinds het voorval is er niets meer gebeurd. Verdachte heeft geen minderjarige aangeraakt en geen seksuele handelingen verricht. Het voorval vond plaats in de woning van verdachte, dus hij heeft dat niet in het openbaar gedaan, wat een verzachtende omstandigheid is.
De overwegingen van de rechtbank
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft een jongen van vier jaar zijn geslachtsdeel laten zien en de jongen gevraagd hetzelfde te doen. Verdachte is ernstig tekort geschoten door de belangen van dat kind ondergeschikt te maken aan zijn eigen behoeften en gevoelens en heeft daardoor de lichamelijke integriteit van de jongen ernstig aangetast. Evident is dat dergelijke handelingen psychische schade kunnen toebrengen aan een kind, welke schade zich eerst op latere leeftijd kan openbaren. Ontuchtige relaties kenmerken zich door een forse onevenwichtigheid en daarvan was hier sprake: een volwassen man in zijn eigen woning tegenover een vierjarige jongen die daar vreemd is.
Anderzijds heeft verdachte de minderjarige niet aangeraakt en is hij niet eerder voor een zedendelict veroordeeld.
Uit het over verdachte uitgebrachte psychiatrische rapport van drs. A.M. de Jong, psychiater i.o. en drs. F.P. Bish, psychiater, blijkt onder meer het volgende: “(…) Bij betrokkene is diagnostisch sprake van een autistiforme stoornis. Betrokkene wordt beschouwd als een man met meervoudige complexe psychiatrische problematiek, die zich door zijn beperkingen al jaren slecht kan handhaven in de maatschappij. Er is vermoedelijk sprake van een familiaire belasting voor autistiforme stoornissen (vader vertoonde soortgelijke symptomen). De (rand)psychotische symptomen (periode met kortdurende verwardheid, visuele hallucinaties (éénmalig gehad) en overwaardigheidsideeën) kunnen passen bij een multicomplexe ontwikkelstoornis binnen het autisme spectrum. Ten tijde van de tenlastelegging was er geen sprake van verwardheid en/of hallucinaties. Alcohol- en druggebruik speelden tevens geen rol bij het tenlastegelegde.”
De deskundigen concluderen dat verdachte op grond van zijn ziekelijke stoornis in de vorm van genoemde autistiforme stoornis, welke stoornis volgens de deskundigen ten tijde van het tenlastelegging aanwezig was, als
enigszins tot verminderd toerekeningsvatbaarwordt beschouwd. Gezien de bereidheid bij betrokkene om behandeling te ondergaan wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde het accepteren van een begeleidingscontact vanuit een GGZ-instelling, waarbij te denken valt aan een autisme-team, dan wel een Functie Assertive Community Treatment.
Verder heeft W. Hutten van de Reclassering Nederland, adviesunit Almelo, over verdachte gerapporteerd. Zij adviseert om verdachte voorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen, gekoppeld aan een ambulant forensische behandeling, zoals De Tender of een andere – in autisme gespecialiseerde – GGZ-instantie. Voorts adviseert rapportrice om verdachte een meldplicht bij de reclassering op te leggen. Zij meent dat verdachte vanwege zijn problematiek niet in staat is om naar behoren een werkstraf te verrichten.
Tevens heeft de rechtbank nota genomen van de brief d.d. 22 januari 2014 van mevrouw H. Toebes, maatschappelijk werkster van de Stichting Maatschappelijke Dienstverlening en wijkcoach van het wijkteam Oost van de gemeente Enschede. Mevrouw Toebes vraagt in haar brief aandacht voor de begeleiding die zij sinds augustus 2012 aan verdachte geeft en die erop gericht is om hem in zijn dagelijkse ritme adequaat met zichzelf en in zijn directe omgeving om te leren gaan. Vanuit dat perspectief verzoekt zij de eventueel op te leggen verplichte begeleiding in goede afstemming met de reeds ingezette ambulante begeleiding te laten plaatsvinden.
De rechtbank acht de conclusies en het advies van de besproken rapportages goed onderbouwd en zorgvuldig tot stand gekomen. De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat verdachte het hem tenlastegelegde in enigszins tot verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank neemt verder in aanmerking dat verdachte weliswaar is veroordeeld voor vernieling en bedreiging met zware mishandeling, maar dat hij niet eerder is veroordeeld voor een zedenmisdrijf. Ook heeft er geen fysiek ontuchtige handeling tussen verdachte en [slachtoffer 1] plaatsgevonden.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden dient te worden opgelegd, met als bijzondere voorwaarden voornoemde, door de reclassering geadviseerde, meldplicht en een ambulante forensische behandeling. De rechtbank zal de proeftijd, gelet op hetgeen in de rapportages over de aard van verdachtes problematiek is geschreven, op drie jaar stellen.