ECLI:NL:RBOVE:2014:5591

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 oktober 2014
Publicatiedatum
20 oktober 2014
Zaaknummer
07/993019-12
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van valse leveringsovereenkomsten

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 20 oktober 2014, stond de verdachte terecht op verdenking van het opmaken van valse leveringsovereenkomsten in de periode van 1 juni 2007 tot en met 23 juni 2007. De officier van justitie, mr. M.P. Pomper, had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een werkstraf van 30 uren, met als alternatief 15 dagen hechtenis bij niet-naleving. De rechtbank heeft het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 september 2014 gevoerd, waarbij de verdachte en zijn raadsman, mr. K. Kok, hun standpunten naar voren hebben gebracht.

De tenlastelegging hield in dat de verdachte samen met een ander valse overeenkomsten had opgesteld tussen [bedrijf 1] C.V. en [bedrijf 2] B.V., waarbij de ondertekeningsdata na de ontbinding van [bedrijf 1] C.V. lagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. In de beoordeling van het bewijs kwam de rechtbank tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte met het ondertekenen van de overeenkomsten het oogmerk tot misleiding had.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat niet bewezen kon worden wat aan de verdachte was tenlastegelegd, en heeft zij hem daarvan vrijgesproken. Dit vonnis is uitgesproken door de rechters M. Stam, A. Lemain en J. Wentink, in aanwezigheid van griffier Veldhuis, en is openbaar gemaakt op 20 oktober 2014.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 07/993019-12
Datum vonnis: 20 oktober 2014
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1968 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 september 2014. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.P. Pomper en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. K. Kok, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 juni 2007 tot en met 23 juni 2007 samen met een ander valse leveringsovereenkomsten heeft opgesteld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 01 juni 2007 tot en
met 23 juni 2007, althans in de periode 01 juni 2007 tot 18 mei 2010, in de
gemeente Zwolle, althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met één
of meer ander(en), althans alleen, (telkens),
één of meer overeenkomst(en) tussen [bedrijf 1] C.V. en [bedrijf 2]
B.V. betreffende de levering van inventaris en/of goodwill
met als ondertekeningsdatum 8 juni 2007 en/of 15 juni 2007 en/of 23 juni 2007
CD-22-02, 0-22-03, 0-22-04 en/of 0-22-05);
- (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen - valselijk heeft/hebben opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben
verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens):
doen voorkomen dat [bedrijf 1] C.V. niet zou zijn opgeheven en/of
in deze overeenkomst(en) valselijk vermeld dat verkoper garandeert dat zij
bevoegd tot levering zou zijn van de goodwill en/of gekochte zaken, terwijl
per 1 juni 2007 de C.V. is opgeheven,
zulks (telkens) met liet oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 30 uren, bij niet verrichten te vervangen door 15 dagen hechtenis.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte geheel moet worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte bij het ondertekenen van de genoemde overeenkomsten het oogmerk van misleiding heeft gehad.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De tenlastelegging ziet op een viertal overeenkomsten betreffende de levering van inventaris en goodwill door [bedrijf 1] CV aan [bedrijf 2] BV, gedateerd op 8 juni 2007, 15 juni 2007 en 23 juni 2007. Deze overeenkomsten zijn valselijk opgemaakt omdat ze zijn gedateerd na 1 juni 2007, zijnde de datum van ontbinding van [bedrijf 1] CV.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte met het ondertekenen van deze overeenkomsten het oogmerk tot misleiding heeft gehad.
De rechtbank zal verdachte derhalve van het tenlastegelegde vrijspreken.
5.3
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. Stam, voorzitter, mr. Lemain en mr. Wentink, rechters, in tegenwoordigheid van Veldhuis, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2014.