ECLI:NL:RBOVE:2014:5447

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 oktober 2014
Publicatiedatum
14 oktober 2014
Zaaknummer
08/955889-13
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens onvoldoende bewijs van schadelijkheid van pornografische afbeelding voor minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 14 oktober 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het tonen van pornografische afbeeldingen aan een minderjarige. De tenlastelegging stelde dat de verdachte op of omstreeks 21 juli 2013 in Almelo een videofilmpje had vertoond aan een jongen die jonger was dan zestien jaar, waarvan de vertoning schadelijk zou zijn voor deze minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat voor een bewezenverklaring van de in artikel 240a van het Wetboek van Strafrecht neergelegde strafbare handeling, het noodzakelijk is dat de vertoning als schadelijk wordt beschouwd voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar. De rechtbank oordeelde dat de tekst van de tenlastelegging afweek van de wettelijke bepaling, waardoor de officier van justitie een zwaardere eis stelde aan de bewezenverklaring dan de wetgever had bedoeld.

Tijdens de zitting op 30 september 2014 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie gehoord, die een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf had geëist. De verdediging refereerde zich aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft vervolgens de bewijsmiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sluitende bewijsmiddelen aanwezig waren die konden aantonen dat het videofilmpje schadelijk was voor de minderjarige. De rechtbank benadrukte dat de schadelijkheid van het filmpje niet als feit van algemene bekendheid kon worden aangemerkt en dat er geen deskundigenbewijs was om de schadelijkheid te onderbouwen.

Aangezien een essentieel bestanddeel van de tenlastelegging niet kon worden bewezen, heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn afgewezen, omdat deze vorderingen betrekking hadden op een feit waarvoor de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank heeft bepaald dat de benadeelde partijen hun vorderingen enkel bij de burgerlijke rechter konden aanbrengen.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/955889-13
Datum vonnis: 14 oktober 2014
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1960 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 september 2014. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Zwartjes en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. J.W. Bosman, advocaat te Almelo, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte pornografische afbeeldingen heeft getoond/gegeven aan iemand die nog geen 16 jaar was.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 21 juli 2013, te Almelo, in de gemeente Almelo, één of
meer afbeelding(en) of voorwerp(en), namelijk een (pornografisch)
videofilmpje met daarin te zien een opname van een volwassen vrouw die met
haar vinger(s) zichzelf aan het masturberen was, waarvan de vertoning
schadelijk was voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, heeft
verstrekt, aangeboden en/of vertoond aan een minderjarige, te weten aan een
jongen, genaamd [slachtoffer 1] (geboren [geboortedag] 1998), van wie hij wist of
redelijkerwijs moest vermoeden, dat deze jonger was dan zestien jaar.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uur subsidiair 75 dagen hechtenis, alsmede tot een gevangenisstraf van één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met oplegging daarbij van de bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, een meldplicht en ambulante behandeling bij De Tender of een soortgelijke instelling, met toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], elk tot een bedrag van € 250,00 en oplegging daarbij van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
4. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het bewijs gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Voor bewezenverklaring van de in artikel 240a Sr neergelegde strafbare handeling moet onder meer sprake zijn van het vertonen aan een minderjarige van een voorwerp/afbeelding/gegevensdrager bevattende een afbeelding waarbij slechts de eis is gesteld dat de vertoning
schadelijk is te achtenvoor personen beneden de leeftijd van zestien jaar. Vaststaande schade is daarbij niet vereist. Het risico van schade is blijkens de wetsgeschiedenis voldoende. De onderhavige tenlastelegging bevat de zinsnede: “waarvan de vertoning
schadelijkwasvoor personen beneden de leeftijd van zestien jaar”. De rechtbank stelt vast dat de tekst van tenlastelegging afwijkt van de wettelijke bepaling. Hoewel de tekst van de tenlastelegging binnen de reikwijdte van artikel 240a Sr valt, stelt de officier van justitie met deze bewoordingen een zwaardere eis aan de bewezenverklaring dan de wetgever heeft bedoeld. Ingevolge de grondslagleer dient de rechtbank op basis van de tenlastelegging te toetsen. Het criterium dat aldus thans ten bewijze aan de rechtbank voorligt is of de betreffende afbeelding/videofilm in zijn algemeenheid schadelijk
isvoor personen beneden de leeftijd van zestien jaar. Het gaat hierbij om een reële mogelijkheid tot schade.
Los van de vraag of het zien van het betreffende videofilmpje impact heeft gehad op de minderjarige jongen, [slachtoffer 1] -nu in het dossier is benoemd dat het betreffende filmpje beelden van zijn moeder bevat- moet de rechtbank, zoals hiervoor is uiteengezet, de zaak geheel los daarvan beoordelen omdat anders de grondslag van de tenlastelegging zou worden verlaten. De tenlastelegging dwingt de rechtbank een oordeel te geven over de vraag of het zien van een filmpje waarin de in de dagvaarding omschreven handelingen worden verricht door een volwassen vrouw in zijn algemeenheid schadelijk
isvoor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, waarbij de rechtbank het gegeven dat het in dit geval gaat om de moeder van de minderjarige ontvanger van het filmpje niet mag meewegen.
Naar het oordeel van de rechtbank bevinden zich in het dossier geen sluitende bewijsmiddelen, bijvoorbeeld deskundigenbewijs, die tot de conclusie kunnen leiden dat wettig en overtuigend bewezen is dat het videofilmpje met daarin te zien een opname van een volwassen vrouw die met haar vinger(s) zichzelf aan het masturberen was, schadelijk
isvoor personen beneden de leeftijd van zestien jaar. Naar het oordeel van de rechtbank is de schadelijkheid van voornoemd videofilmpje voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar evenmin als feit van algemene bekendheid aan te merken.
Nu een essentieel bestanddeel van de tenlastelegging niet kan worden bewezen, dient verdachte naar het oordeel van de rechtbank van het tenlastegelegde feit te worden vrijgesproken.
5.3
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De schade van benadeelden

Benadeelde [slachtoffer 2]
, wonende te [slachtoffer 2] aan de [adres], vertegenwoordigd door gemachtigde [gemachtigde], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 250,00 (tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de post ideële schade; € 250,00.
Dit is gevorderd als “voorschot”. De rechtbank begrijpt dit als een vordering tot schadevergoeding van slechts een deel van de geleden schade. De benadeelde partij behoudt zich kennelijk het recht voor een ander deel van de schade buiten het strafgeding van verdachte te vorderen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet ontvankelijk in haar vordering nu deze vordering ziet op een feit waarvoor verdachte zal worden vrijgesproken. De benadeelde partij [slachtoffer 2] kan haar vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Benadeelde [slachtoffer 1]
, wonende te [woonplaats] aan de [adres] vertegenwoordigd door gemachtigde [gemachtigde], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 250,00 (tweehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de post ideële schade; € 250,00.
Dit is gevorderd als “voorschot”. De rechtbank begrijpt dit als een vordering tot schadevergoeding van slechts een deel van de geleden schade. De benadeelde partij behoudt zich kennelijk het recht voor een ander deel van de schade buiten het strafgeding van verdachte te vorderen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet ontvankelijk in zijn vordering nu deze vordering ziet op een feit waarvoor verdachte zal worden vrijgesproken. De benadeelde partij [slachtoffer 1] kan zijn vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

7.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
vordering benadeelde partij
  • bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer 2], wonende te [woonplaats] aan de [adres], vertegenwoordigd door gemachtigde [gemachtigde], in het geheel niet-ontvankelijk is in haar vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer 1], wonende te [woonplaats] aan de [adres], vertegenwoordigd door gemachtigde [gemachtigde], in het geheel niet-ontvankelijk is in zijn vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. F.H.W. Teekman en
mr. J. Wentink, rechters, in tegenwoordigheid van D.A.C. Brockötter, griffier,
en is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2014.
De voorzitter is wegens uitstedigheid niet in de gelegenheid deze beslissing te ondertekenen.