Uitspraak
Rechtbank Overijssel
1.Het onderzoek op de terechtzitting
2.De tenlastelegging
3.De vordering van de officier van justitie
5.De beoordeling van het bewijs
schadelijk is te achtenvoor personen beneden de leeftijd van zestien jaar. Vaststaande schade is daarbij niet vereist. Het risico van schade is blijkens de wetsgeschiedenis voldoende. De onderhavige tenlastelegging bevat de zinsnede: “waarvan de vertoning
schadelijkwasvoor personen beneden de leeftijd van zestien jaar”. De rechtbank stelt vast dat de tekst van tenlastelegging afwijkt van de wettelijke bepaling. Hoewel de tekst van de tenlastelegging binnen de reikwijdte van artikel 240a Sr valt, stelt de officier van justitie met deze bewoordingen een zwaardere eis aan de bewezenverklaring dan de wetgever heeft bedoeld. Ingevolge de grondslagleer dient de rechtbank op basis van de tenlastelegging te toetsen. Het criterium dat aldus thans ten bewijze aan de rechtbank voorligt is of de betreffende afbeelding/videofilm in zijn algemeenheid schadelijk
isvoor personen beneden de leeftijd van zestien jaar. Het gaat hierbij om een reële mogelijkheid tot schade.
isvoor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, waarbij de rechtbank het gegeven dat het in dit geval gaat om de moeder van de minderjarige ontvanger van het filmpje niet mag meewegen.
isvoor personen beneden de leeftijd van zestien jaar. Naar het oordeel van de rechtbank is de schadelijkheid van voornoemd videofilmpje voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar evenmin als feit van algemene bekendheid aan te merken.
6.De schade van benadeelden
7.De beslissing
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer 2], wonende te [woonplaats] aan de [adres], vertegenwoordigd door gemachtigde [gemachtigde], in het geheel niet-ontvankelijk is in haar vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer 1], wonende te [woonplaats] aan de [adres], vertegenwoordigd door gemachtigde [gemachtigde], in het geheel niet-ontvankelijk is in zijn vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.