In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, heeft de voorzieningenrechter op 26 september 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap Flex-Solutions B.V. en twee gedaagden, aangeduid als [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Flex-Solutions vorderde onder meer een verbod voor de gedaagden om werkzaamheden te verrichten bij de Belastingdienst en een voorschot op schadevergoeding van € 15.000,-- wegens vermeende overtreding van een concurrentiebeding. De gedaagden voerden verweer en stelden dat Flex-Solutions geen spoedeisend belang had bij de vorderingen, aangezien er al een aanzienlijke tijd was verstreken sinds de vermeende overtredingen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat Flex-Solutions niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een spoedeisend belang en dat de vorderingen niet toewijsbaar waren. De rechter wees erop dat de gedaagden niet alleen de concurrentiebeding hadden betwist, maar ook dat de schade die Flex-Solutions stelde te hebben geleden niet voldoende was onderbouwd. De vordering tot betaling van een voorschot op schadevergoeding werd afgewezen, evenals het verbod op werkzaamheden bij de Belastingdienst.
In reconventie vorderde [gedaagde 1] betaling van een factuur van € 6.437,20, maar ook deze vordering werd afgewezen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de bodemrechter deze vordering zou toewijzen. De kosten van het geding werden toegewezen aan de gedaagden, waarbij Flex-Solutions als de in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.