In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 10 oktober 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning aan een derde partij voor het wijzigen van een inrichting naar een geitenhouderij. Eisers, die in de nabijheid van de inrichting wonen, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hof van Twente, dat op 3 februari 2014 de vergunning verleende. De eisers vrezen voor gezondheidsrisico's, met name besmetting met de Q-koortsbacterie, die afkomstig kan zijn van de geitenhouderij. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, omdat twee van de eisers op een te grote afstand van de inrichting wonen. Het beroep van deze eisers is dan ook niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft vervolgens het beroep van de overige eisers, [eiser 1] en [eiser 2], inhoudelijk beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de vergunning op zorgvuldige wijze is verleend en dat de voorschriften in de vergunning voldoende bescherming bieden tegen de verspreiding van zoönosen, waaronder de bacterie Coxiella Burnetti. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de relevante wetgeving, waaronder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet milieubeheer. De rechtbank heeft ook de ingebrachte rapporten en adviezen van de GGD's in overweging genomen, en geconcludeerd dat de volksgezondheid voldoende is gewaarborgd.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de eisers niet hebben aangetoond dat de risico's voor de volksgezondheid groter zijn dan tot nu toe werd aangenomen. De rechtbank heeft de stelling van eisers dat er sprake is van een inbreuk op hun rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) verworpen, omdat onvoldoende onderbouwing is gegeven voor deze claims. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn in kennis gesteld van de beslissing.