8.1De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft in een zwembad in Deventer een minderjarig meisje aangerand. Verdachte heeft zwemmend het minderjarige meisje benaderd en dit meisje onverhoeds vastgepakt en haar bij de billen en in haar schaamstreek betast. Verdachte heeft door zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het jonge slachtoffer en tevens heeft hij bij het slachtoffer een gevoel van angst en onveiligheid teweeggebracht. Het is algemeen bekend dat met name minderjarigen dergelijke inbreuken als (nog) ingrijpender ervaren dan volwassenen. Verdachte heeft zich ten tijde van het plegen van het feit laten leiden door zijn eigen seksuele drang, zonder zich op dat moment te bekommeren om de gevolgen van zijn handelen voor het jonge slachtoffer. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij erg eenzaam en depressief was en voor seksuele ontlading naar het zwembad was gegaan, maar door zijn PDD NOS zichzelf niet onder controle had. Achteraf heeft verdachte verklaard spijt te hebben van zijn handelen en behandeling nodig te hebben.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de met betrekking tot de persoon van verdachte uitgebrachte rapporten, te weten:
- een psychiatrisch rapport Pro Justitia d.d. 2 mei 2014, opgemaakt door dr. T.W.D.P. van Os, psychiater/psychoanalyticus;
- een psychologisch rapport Pro Justitia d.d. 6 juni 2014, opgemaakt door drs. G.J.W. Pol, psycholoog;
- een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 31 juli 2014, opgemaakt door
Uit het Pro Justitia rapport van de psychiater Van Os, voornoemd, komt naar voren dat bij
verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit sprake was van een autisme spectrum stoornis en daarnaast van parafilie in de vorm van pedofilie niet exclusieve type. Gebleken is dat verdachte vanwege zijn autisme spectrum stoornis een geïsoleerd bestaan leidt en de laatste maanden in toenemende mate depressief, geïsoleerd en eenzaam was geraakt. Het was bij verdachte bekend dat hij seksuele fantasieën krijgt als hij zich eenzaam voelt en dit ondervond hij ook in de periode voorafgaand aan het ten laste gelegde feit. Verdachte was bang de controle te verliezen, maar in plaats van hulp te zoeken leefde hij in de veronderstelling dat hij het zelf kon oplossen. Deze verkeerde inschatting van verdachte hangt waarschijnlijk samen met zijn autisme spectrum stoornis met een daarbij behorende inadequate zelfmonitoring. Verdachte had weliswaar voldoende inzicht in het ongeoorloofde van het hem ten laste gelegde feit, maar hij was onvoldoende in staat ten tijde hiervan – vanwege de pedofiele neigingen en vanwege zijn moeite om een eenmaal ingeslagen weg af te buigen – om zijn wil overeenkomstig te bepalen. Psychiater Van Os heeft gelet hierop geadviseerd verdachte te beschouwen als verminderd toerekeningsvatbaar.
Psychiater Van Os acht het risico op herhaling groot als verdachte niet wordt behandeld voor zijn ziekelijke stoornissen en vooral als hij niet langdurig wordt begeleid. Daarbij zijn de belangrijkste risicofactoren zijn autisme spectrum stoornis met de daarmee samenhangende interpersoonlijke beperkingen, zijn gebrek aan empathie, zijn gerichtheid op jonge meisjes vanwege zijn pedofiele geaardheid, alsmede de problemen met betrekking tot zijn relaties en de ontkenning van zijn pedofiele motieven. Verdachte is door zijn autisme spectrum stoornis gecombineerd met zijn pedofiele geaardheid een kwetsbare en blijvend gehandicapte man, die reeds langdurig forensisch psychiatrische behandeling en begeleiding heeft gehad en blijvend hulp nodig zal hebben omdat hij onvoldoende vaardigheden heeft om op een normale wijze aan de maatschappij deel te nemen. Door psychiater Van Os wordt geadviseerd om aan verdachte langdurig reclasseringstoezicht op te leggen met een COSA interventie (de rechtbank begrijpt: Cirkels voor Ondersteuning, Samenwerking en Aanspreekbaarheid) en een ambulante behandeling bij een forensisch psychiatrische instelling zoals ‘De Tender’.
Uit het Pro Justitia rapport van de psycholoog Pol, voornoemd, komt ook naar voren dat
verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit leed aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van een pervasieve ontwikkelingsstoornis niet andere omschreven (PDD-NOS). Het is aannemelijk dat de PDD-NOS een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van het ten laste gelegde feit, nu verdachte in het verlengde van het bij hem – vanwege deze aandoening – aanwezige sociale onvermogen toenemend negatieve gevoelens heeft ervaren en derhalve spanningen heeft opgebouwd. Deze spanningen – eveneens als gevolg van genoemde aandoening – heeft hij niet adequaat kunnen hanteren, maar op een impulsief-seksuele wijze via het ten laste gelegde feit ontladen. Psycholoog Pol heeft gelet hierop geadviseerd verdachte te beschouwen als verminderd toerekeningsvatbaar.
Hij schat het risico op recidive op lange termijn hoog in als er geen behandeling en begeleiding van verdachte plaatsvindt. Het is van belang dat verdachte behandeling ondergaat, zowel gericht op zijn sociale onvermogen als op zijn psychoseksuele huishouding, om het recidiverisico zo laag mogelijk te maken. Binnen de behandeling moet psycho-educatie, ego-versterking en sociale vaardigheidstraining plaatsvinden, alsmede het leren hanteren en uiten van negatieve gevoelens en spanningen en het leren beheersen van (pedo) seksuele impulsen. Tevens is het van belang dat verdachte blijvend een adequate dag-invulling heeft. Door de psycholoog wordt geadviseerd om verdachte als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen voortzetting van de (ambulante) behandeling en begeleiding door de Forensisch Poli- en Dagkliniek De Tender, zoals verdachte deze (met groepstherapie en individuele therapie) van 2005 tot 2009 heeft gevolgd. Tevens wordt geadviseerd verplicht reclasseringscontact op te leggen.
Uit het reclasseringsadvies van d.d. 31 juli 2014, opgemaakt door J. de Jong- Stoel, komt naar voren dat de reclassering zich aansluit bij de adviezen uit de hierboven vermelde onderzoeken. Uit het reclasseringsadvies is voorts gebleken dat bij verdachte sprake is van patroon van het plegen van zedendelicten. De delicten worden ernstiger omdat verdachte is overgegaan van een hands-off naar een hands-on delict. Verdachte heeft erkend dat hij grensoverschrijdend heeft gehandeld en dat hij wil meewerken aan begeleiding, dan wel behandeling om recidive te voorkomen. Verdachte is inmiddels gestart met het project COSA en volgt tevens vrijwillig behandeling bij de Tender in Deventer.
De rechtbank onderschrijft de inhoud van de vorengenoemde rapporten en maakt de daarin vermelde conclusies tot de hare.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd en zal bij daar bij de strafoplegging rekening mee houden.
Het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) heeft ter zake van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht geen oriëntatiepunten opgenomen.
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat gezien de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij geen hulp heeft gevraagd, maar zich heeft laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en toch naar het zwembad is gegaan. Anderzijds heeft de rechtbank ten voordele van verdachte rekening gehouden met de omstandigheden dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven en blijk heeft gegeven van inzicht in het laakbare van zijn gedrag door zich reeds vóór de behandeling van deze strafzaak voor de rechtbank (wederom) onder behandeling te laten stellen bij de Tender, waarbij verdachte wekelijks wordt gezien door een sociaal psychiatrisch verpleegkundige en tweewekelijks door de psychiater. Tevens is verdachte reeds begonnen met de COSA-interventie.
Zoals hiervoor al is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Mede gelet op de inhoud van het reclasseringsadvies is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte eveneens een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden dient te worden opgelegd. Deze bijzondere voorwaarden houden in dat verdachte zich moet houden aan een meldplicht, een behandelverplichting en het meewerken aan de begeleiding die wordt geboden door Stichting Goed Geregeld. De rechtbank beoogt hiermee de reeds ingezette begeleiding van verdachte te laten voortduren en verdachte een behandeling te laten ondergaan zoals voorgesteld door de psychiater en de psycholoog, en mede hierdoor de kans op herhaling te verminderen.
Met betrekking tot de duur van de proeftijd zal de rechtbank bepalen dat deze vijf jaren zal bedragen. Gelet op de aard van het bewezenverklaarde en het feit dat verdachte reeds vanaf 2005 tot en met 2009 behandeling bij de Tender heeft gevolgd, maar desondanks is doorgegaan met het plegen van zedendelicten – welke tevens zijn verergerd – moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van een werkstraf, in tegenstelling tot de raadsvrouw, wel noodzakelijk in het kader van vergelding naar de maatschappij. De rechtbank zal de gevorderde werkstraf matigen, vanwege het feit dat verdachte reeds een fulltime baan heeft en daarnaast een aanzienlijke hoeveelheid tijd zal moeten besteden aan de begeleiding en behandeling die hij moet ondergaan.
Alles afwegende acht de rechtbank in dit geval oplegging van een gevangenisstraf van 137 dagen waarvan 120 dagen voorwaardelijk en oplegging van bijzondere voorwaarden met een proeftijd van 5 jaar én een werkstraf van 30 uur passend en geboden.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 25 augustus 2014.