In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, vorderde de eiser, vertegenwoordigd door mr. M. van Wijk – Van den Berg van CNV Vakmensen, doorbetaling van loon vanaf 1 juli 2014 tot de einddatum van de arbeidsovereenkomst, die op 30 september 2014 eindigde. De eiser was sinds 1 juni 1997 in dienst bij de gedaagde, een besloten vennootschap, en had een bruto maandsalaris van € 2154,00. De gedaagde had op 14 mei 2014 een ontslagaanvraag ingediend bij het UWV, die op 25 juni 2014 was goedgekeurd. De eiser had zich op 26 mei 2014 ziek gemeld, maar de gedaagde stopte met het doorbetalen van het loon vanaf 1 juli 2014, wat leidde tot de vordering van de eiser.
De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang en dat de vordering van de eiser een kans van slagen had in een eventuele bodemprocedure. De rechter stelde vast dat de eiser op 1 juli 2014 niet ziek was, maar dat er wel sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding, wat leidde tot de conclusie dat de gedaagde het loon niet had mogen stopzetten. De kantonrechter verwees naar de jurisprudentie van de Hoge Raad over situatieve arbeidsongeschiktheid, waarbij de werknemer zich niet in staat acht om te werken door omstandigheden die in redelijkheid voor rekening van de werkgever komen.
De kantonrechter wees de vordering van de eiser toe, met inachtneming van een eerdere betaling van € 721,35 in juli 2014. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van het volledige loon, wettelijke verhogingen, wettelijke rente, en buitengerechtelijke kosten. Daarnaast moest de gedaagde loonstroken verstrekken en de proceskosten dragen. De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.