ECLI:NL:RBOVE:2014:5256

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 oktober 2014
Publicatiedatum
3 oktober 2014
Zaaknummer
08/900004-12
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van leden van een criminele organisatie voor diefstallen en witwassen

Op 3 oktober 2014 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen zeven leden van een criminele organisatie. De rechtbank heeft hen veroordeeld tot gevangenisstraffen variërend van twee tot vier jaar. De organisatie was betrokken bij een reeks diefstallen, voornamelijk gericht op (hoog)bejaarden, waarbij gebruik werd gemaakt van babbeltrucs om pinpassen, sieraden en contant geld te stelen. In totaal is er voor bijna 400.000 euro aan gestolen sieraden gewitgewassen bij goudinkopers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan gekwalificeerde diefstallen en gewoontewitwassen, zoals bedoeld in de artikelen 311 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak uitvoerig besproken, inclusief de herkenning van de verdachten op camerabeelden en de getuigenverklaringen van slachtoffers. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachten op overtuigende wijze zijn herkend door verbalisanten en dat er voldoende bewijs was voor hun deelname aan de criminele organisatie. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding werd geëist voor de geleden schade door de diefstallen. De rechtbank heeft de straffen opgelegd met inachtneming van de ernst van de feiten en de rol van de verdachten binnen de organisatie.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/900004-12
Datum vonnis: 3 oktober 2014
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte 6],
geboren op [geboortedatum] 1988 in [geboorteplaats] (Frankrijk),
wonende in [woonplaats],
nu verblijvende in de P.I. Leeuwarden in Leeuwarden.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 10 juni 2014 en 4 september 2014. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mevrouw mr. M.M. Brunsveld en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J. Michels, advocaat te Amersfoort, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Nu de afzonderlijk tegen verdachte aangebrachte strafzaken onder de parketnummers 08/900004-12, 08/910000-14 en 08/910029-14 op de terechtzitting van 10 juni 2014 zijn gevoegd, zal de rechtbank de feiten doornummeren als ware zij tenlastegelegd op één dagvaarding.
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging – ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 juni 2011 in de gemeente Hardenberg, met het oogmerk
van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat heeft weggenomen een
geldbedrag van 250,-- euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs
heeft verschaft en/of het weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van een valse sleutel;
2.
hij op een of meer verschillende tijdstippen op of omstreeks 13 juni 2011
(omstreeks 21.29 uur en/of 21.32 uur) in de gemeente Deventer, (telkens) met
het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (telkens) uit een of meer
geldautoma(a)t(en) heeft weggenomen een of meer geldbedragen van 700,-- euro
en/of 550 euro, althans (telkens) enig geldbedrag(en), (telkens) geheel of ten
dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, waarbij verdachte zich (telkens) de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn
bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
3.
hij in of omstreeks 1 januari 2011 tot en met 22 augustus 2013 in de gemeente
Enschede en/of elders in Nederland en/of Duitsland en/of België heeft
deelgenomen aan een organisatie, bestaande onder meer uit [verdachte 1]. en/of [verdachte 3]
. en/of [verdachte 5] en/of [verdachte 2] en/of [verdachte 4] en/of [verdachte 7]
en/of [verdachte 8] en/of een meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had
het plegen van misdrijven, namelijk
- gekwalificeerde diefstallen zoals bedoeld in artikel 311 van het Wetboek van
Strafrecht, en/of
- gewoontewitwassen en/of witwassen zoals bedoeld in (de) artikel(en) 420ter
en/of 420 bis van het Wetboek van Strafrecht;
4.
hij op of omstreeks 12 augustus 2013 in de gemeente 's-Gravenhage tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kluis en/of een horloge
en/of een armband, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s);
5.
hij op een of meer verschillende tijdstippen of omstreeks 16 november 2013 in
de gemeente Amsterdam, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een of meer
pinautoma(a)t(ten) heeft weggenomen een of meer geldbedrag(en) van 100 euro
en/of 500 euro en/of 320 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag,
(telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval
(telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich
(telkens) de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het
weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van
een valse sleutel;
6.
hij op of omstreeks 6 september 2013 in de gemeente Amsterdam met het oogmerk
van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pinautomaat heeft weggenomen een
geldbedrag van 250 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5], in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich
de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of dhet weg te nemen
geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
7.
hij op of omstreeks 19 oktober 2013 in de gemeente Amsterdam met het oogmerk
van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pinautomaat heeft weggenomen
een geldbedrag van 1.500 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten
dele toebehorende aan [slachtoffer 6], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs
heeft verschaft en/of het weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van een valse sleutel;
8.
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 19
september 2013 tot en met 20 september 2013 (telkens) in de gemeente
's-Gravenhage (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
in/uit een of meer pinautoma(a)t(en) heeft weggenomen een of meer
geldbedrag(en) van (telkens) 1.000 euro, in elk geval (telkens) enig
geldbedrag, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 7], in elk
geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte
zich (telkens) de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of
de/het weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn bereik heeft gebracht door
middel van een valse sleutel;
9.
hij op of omstreeks 30 december 2013 in de gemeente Amsterdam met het oogmerk
van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een een geldautomaat (Rabobank) heeft
weggenomen een bedrag van 250 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of
ten dele toebehorende aan [slachtoffer 8], in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn
bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
10.
hij op of omstreeks 30 december 2013 in de gemeente Amsterdam met het oogmerk
van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een geldautomaat (ABN AMRO) heeft
weggenomen een bedrag van 250 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of
ten dele toebehorende aan [slachtoffer 9], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs
heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van een valse sleutel.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte van feit 1 moet worden vrijgesproken en dat hij voor de feiten 2 tot en met 10 moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar en 9 maanden en met aftrek van de door verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd. Verder verzoekt de officier van justitie om de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] voor respectievelijk de bedragen € 1.272,-- en € 162,50 toe te wijzen.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De vrijspraken
Evenals de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het onder feit 1 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
De rechtbank is anders dan de officier van justitie van oordeel dat verdachte ook van feit 9 moet worden vrijgesproken, nu de persoon afgebeeld op de stills van de camerabeelden van de pintransactie nagenoeg onherkenbaar is. Deze persoon heeft de capuchon van het vest op zijn/haar hoofd vrijwel geheel over de ogen en neus getrokken, hij/zij staat van de zijkant afgebeelden houdt een hand voor het gezicht. De rechtbank kan dan ook niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat de persoon op de foto verdachte betreft, zodat de rechtbank verdachte ook van dit feit zal vrijspreken.
5.2
Feit 2
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft gesteld dat op grond van de aangifte, de beelden van de pintransacties en de herkenning door de verbalisanten feit 2 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De verdediging heeft gesteld dat verdachte van het feit moet worden vrijgesproken. Verdachte betwist dat hij degene is die heeft gepind. De raadsman voert verder aan dat de fotoprints zich niet lenen voor een deugdelijke herkenning, nu de verdediging de beschikking heeft over grofkorrelige zwart/wit prints van de foto’s. De persoon op de prints draagt een cap, een zonnebril en bedekt een deel van zijn gezicht met zijn linkerhand. Het voor verdachte schijnbaar typerende litteken op de neus is niet waar te nemen. Het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten maakt slechts gewag van het feit dat men verdachte herkent en het gegeven dat men verdachte heeft leren kennen door met hem in verhoor te zijn geweest. Niet wordt gesteld op basis waarvan wordt geconcludeerd tot herkenning. Ook wordt niet duidelijk hoe lang men met verdachte in verhoor is geweest en of men verdachte al persoonlijk kende voordat men deze beelden/foto’s zag. Verdachte vertoont veel gelijkenissen met familieleden, zodat niet valt uit te sluiten dat een ander persoon dan verdachte te zien is op de stills van de camerabeelden. Verder is er geen ander bewijsmiddel, zodat verdachte moet worden vrijgesproken.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich op 13 juni 2011 in Deventer heeft schuldig gemaakt aan diefstal door middel van een valse sleutel. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 13 juni 2011 komen twee vrouwen de oprit bij de woning van de heer [slachtoffer 2], aangever, oplopen. Aangever loopt naar zijn garagedeur en opent deze. Daarop hoort hij één van de 2 vrouwen hard gillen en de vrouw zegt dat zij de garagedeur tegen haar been heeft gekregen. De vrouw vraagt of zij even mee naar binnen mag en aangever neemt haar mee. Binnen in de woning vraagt de vrouw aangever naar zijn tuin en vraagt of zij die mag zien. In de tuin krijgt zij van aangever nog wat groenten mee, die hij achterin verbouwt. Daarna vertrekt zij weer. Later op de avond wordt aangever gebeld door iemand die zich voordoet als medewerker van de Rabobank. Die persoon vertelt aangever dat hij voor zijn lopende rekening een nieuwe pas krijgt, waarvoor zij de pincode nodig hebben om alles in orde te kunnen maken. Aangever wil zijn pincode niet vertellen en hangt op. Even later wordt hij gebeld door iemand die zich voordoet als een politieagent en die aangever zegt dat zij twee personen hebben aangehouden. Aangever moet maar in zijn slaapkamer gaan kijken naar zijn portefeuille waaruit zijn bankpas die middag zou zijn gestolen. Aangever doet dit en constateert inderdaad dat zijn bankpas weg is. Aangever moet zijn pincode doorgeven zodat zijn pas kan worden geblokkeerd. De volgende dag is de dochter van aangever bij de Rabobank geweest waar haar verteld is dat in Deventer op 13 juni 2011 om 21.29 uur
€ 700,00 en om 21.32 uur € 550,00 van de rekening van aangever is opgenomen.
Van de pintransacties op 13 juni 2011 zijn camerabeelden gemaakt. Verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant], leden van het onderzoeksteam Ginaf, zijn gedurende het onderzoek meerdere malen met verdachte in verhoor geweest. Zij herkennen in de vier afdrukken, die zijn gemaakt van de camerabeelden, zonder twijfel [verdachte 6], zijnde verdachte.
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. De rechtbank stelt vast dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid en geloofwaardigheid van de verbalisanten, die hebben verklaard verdachte te herkennen op de fotoprints als de persoon die op 13 juni 2011 gepind heeft met de in Leens gestolen bankpas. De verbalisanten hebben verdachte niet alleen herkend, maar ook verklaard uit welken hoofde zij verdachte kennen. De rechtbank kan slechts beoordelen of een dergelijke herkenning in redelijkheid mogelijk is. Voor dit oordeel heeft de rechtbank gelet op de mate van duidelijkheid en helderheid van de foto’s en meer in het bijzonder op de weergave van de persoon die op de prints van de camerabeelden die zich in het dossier bevinden, staat afgebeeld. De rechtbank overweegt dat er een aantal foto’s is waarop de pinnende man op korte afstand recht in zijn gezicht en van opzij in beeld is gebracht. Op basis daarvan acht de rechtbank het zeer wel mogelijk dat iemand die deze persoon kent, hem van deze beelden herkent. Daarnaast is de rechtbank op grond van eigen waarneming van de zich in het dossier bevindende “stills” van de camerabeelden van de pintransacties op 13 juni 2011 van oordeel dat deze verbalisanten hun conclusie op basis van deze beelden hebben kunnen trekken. Voorts is zij ook op basis van de eigen waarneming van deze “stills” van de camerabeelden in samenhang bezien met de zich in het dossier bevindende foto van verdachte uit de politiedocumentatie en de eigen waarneming van verdachte ter zitting van 4 september jl. van oordeel dat verdachte de persoon is, die op 13 juni 2011 heeft gepind met de gestolen pinpas van [slachtoffer 2].
De rechtbank acht het feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
5.3
Feit 3
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.
De verdediging heeft bepleit dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat er sprake is van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad. Het vermeende juridische samenwerkingsverband dient te worden ontvlochten van de nauwe familiaire verbanden.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Juridisch kader
Van een organisatie is sprake bij een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen verdachte en tenminste één andere persoon. Om te kunnen vaststellen of verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dient de rechtbank derhalve te bezien of sprake is geweest van een gestructureerd samenwerkingsverband, waarin de deelnemers in een zekere duurzame onderlinge samenwerking participeerden.
Vast moet komen te staan dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft,
waaronder ook het naaste doel van de organisatie wordt gerekend, dat wil zeggen dat de feitelijke werkzaamheden van de organisatie op het plegen van misdrijven gericht dienen te zijn. Het oogmerk is niet gekoppeld aan een bepaalde gedraging, maar moet aanwezig zijn bij de organisatie waaraan wordt deelgenomen. Het gaat daarbij niet om het oogmerk bij de afzonderlijke leden van de organisatie, maar om het oogmerk van het samenwerkingsverband als geheel.
Daarnaast moet de verdachte een aandeel hebben in het samenwerkingsverband dan wel moet de verdachte de gedragingen, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, ondersteunen. Tot slot moet bewezen kunnen worden dat de verdachte opzet had op het deelnemen aan de organisatie. Voldoende daarvoor is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk had. Wetenschap of een andere vorm van opzet ten aanzien van één of meer concrete misdrijven is niet noodzakelijk.
Niet is vereist dat vast komt te staan dat een persoon, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest, met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds hetzelfde is. Uit de jurisprudentie betreffende de Hofstad-groep (HR 2 februari 2010, LJN BK 5193) volgt dat ook in geval niet is gebleken van het bestaan van gemeenschappelijke regels, een bepaalde hiërarchie en een daaruit voortvloeiende druk om zich aan de regels te houden, sprake kan zijn van een organisatie in de zin van artikel 140 Sr.
Bij de beoordeling van de vraag of er in de onderhavige zaak sprake is geweest van een criminele organisatie en of verdachte daaraan heeft deelgenomen, overweegt de rechtbank als volgt.
Aanleiding
In 2011 is door verschillende politieregio’s onderzoek gedaan naar een mogelijke criminele organisatie die, in wisselende samenstellingen, verantwoordelijk zou zijn voor inbraken en insluipingen bij ouderen door middel van een babbeltruc. Deze inbraken en insluipingen vonden plaats in heel Nederland en in Duitsland en België. Naar dit samenwerkingsverband is een grootschalig opsporingsonderzoek ingesteld, genaamd Ginaf. Tijdens het Ginaf-onderzoek zijn telefoongesprekken, gevoerd via de telefoons van meerdere personen, afgeluisterd en opgenomen. Verder zijn de mastgegevens van de telefoons van de verdachten in kaart gebracht. Ook zijn camera-observaties uitgevoerd en zijn camerabeelden uitgekeken van camera’s gericht op geldautomaten. Ook zijn getuigen, waaronder katvangers, goudinkopers en medewerkers van Cash Converters, gehoord.
Handelwijze organisatie
De rechtbank acht op basis van de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is geweest van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen een groep personen met een zekere organisatiegraad, waarbij de organisatie en daarmee verdachte en anderen zowel (gekwalificeerde) diefstallen als gewoontewitwassen tot oogmerk hadden. Er was steeds sprake van dezelfde werkwijze, namelijk het aanspreken en afleiden van de slachtoffers, terwijl een ander of anderen de woning doorzocht(en). Was er niemand thuis dan werd er ingebroken. De buit bestond voornamelijk uit contant geld, bankpasjes en sieraden. De slachtoffers werden nadien gebeld om de pincodes van de bankpassen te achterhalen, waarbij de beller zich voordeed als bank- of politiemedewerker. Met de gestolen bankpassen werd vervolgens, al dan niet met behulp van katvangers, geld opgenomen in Nederland en Duitsland, waarbij het opvallend was dat regelmatig dezelfde geldautomaten werden gebruikt. Er waren auto’s beschikbaar om bij de slachtoffers thuis te komen. Deze voertuigen stonden in veel gevallen op naam van andere mensen (katvangers), zodat de voertuigen niet te linken zijn aan de insluipers. Ook werd in de genoemde periode door diverse leden die tot deze groep behoorden grote hoeveelheden uit misdrijf afkomstige (gouden) sieraden verkocht aan onder meer de firma [bedrijf] en beleend bij Cash Converters in Enschede.
Onderlinge contacten en sluiertaal
In de ten laste gelegde periode is gebleken van veelvuldige telefonische contacten tussen de verdachten onderling. De rechtbank constateert dat deze telefonische contacten onder andere betrekking hadden op afspraken omtrent de diefstallen en het gewoontewitwassen. Deze interpretatie is gerechtvaardigd nu vaststaat dat in genoemde telefonische contacten tussen verdachten onderling in versluierde taal werd gesproken. Zo werd er onder meer op 1 oktober 2012 om 11:43:41 uur door [verdachte 7] tegen [verdachte 8] over “kun je van mama datgene meenemen waar je ermee kan praten” gesproken en werd op 2 oktober 2012 om 20:04:36 uur door [verdachte 8] gesproken over “weet je nog dat een nn-vrouw heeft verteld, dat er een hamburger in de la lag, we zijn dat gaan kopen en vonden geen andere hamburgers”, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank - in samenhang met de aangiftes, telecomgegevens, camerabeelden en observaties - duidt op het ophalen van portofoons voorafgaand aan een tweetal insluipingen en op het niet aantreffen van de beoogde buit. De verdachten hebben geen, dan wel geen geloofwaardige alternatieve verklaring gegeven voor dit taalgebruik.
Aannemelijk is dat verdachten in de telefonische contacten willens en wetens verhullende taal hebben gebezigd en daarover kennelijk ook onderling afspraken hebben gemaakt. Zo blijkt bijvoorbeeld uit afgeluisterde telefoongesprekken, weergegeven in zaaksdossier 021, op de pagina’s 5819 e.v. dat [verdachte 1] op de vraag waar hij is zegt: “Ik mag niet zeggen waar ik ben”. Een medeverdachte, die het gesprek overneemt zegt op de herhaalde vraag: “waar ben je”: “Hier buiten, maar ik kan nu niet praten”. Op pagina 5820 zegt [verdachte 1] op de vraag waarom hij de telefoon niet opnam: “omdat ik buiten ben”, en “omdat ik bij de mensen was”.
Verder constateert de rechtbank dat in een enkel telefonische contact, kennelijk in strijd met de gemaakte afspraken en/of geldende mores over het verhullend taalgebruik bij telefoongesprekken, ook direct gevraagd wordt of een ander mee gaat stelen. Op 18 september 2012 om 19.47 uur werd door [verdachte 1] gesproken met een NN-vrouw en gevraagd (letterlijk vertaald) : "Ga we stelen"? NN- vrouw antwoordt: "Morgen om 10 of 11".
Voor een volledig overzicht van de telefonische contacten die duiden op het bestaan van een criminele organisatie en aanwijzingen bevatten voor het criminele oogmerk van de organisatie volstaat de rechtbank op deze plaats met verwijzing naar de paragrafen 4.9.1. tot en met 4.9.11 van zaaksdossier 37.
Werkauto’s en katvangers
Bij de inbraken en insluipingen is gebruik gemaakt van verschillende voertuigen, zogenoemde ‘werkauto’s’ die in ruil voor geld of cocaïne op naam van katvangers werden gezet. Dit waren vaak personen die in een afhankelijkheidsrelatie stonden tot de dadergroep, zoals veelplegers, drugsverslaafden en alcoholisten. De katvangers werden ook vaak gebruikt om geld te pinnen met de gestolen bankpassen. Een aantal van deze ‘katvangers’ waaronder [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4], heeft bij de politie voor de verdachten belastende verklaringen afgelegd. Verder heeft een medewerkster van het postkantoor verklaard dat een aantal verdachten op het postkantoor komt om tegen betaling kentekens op naam van katvangers te zetten. Ook hadden de verdachten zelf vaak kortdurend meer kentekens op naam staan, waarvan de eigendom niet uit (toereikende) legale inkomstenbronnen kan worden verklaard.
Gebruik van portofoons en valse identiteiten
Er werd bij het plegen van de inbraken en insluipingen een opvallend gebruik gemaakt van portofoons, vaak van het merk Alecto. Deze portofoons zijn bij aanhoudingen en controles veelvuldig aangetroffen in de auto van de verdachten. Het is een feit van algemene bekendheid dat, in tegenstelling tot mobiele telefoons, portofoons niet kunnen worden getapt of getraceerd. Ook maakten leden van de dadergroep regelmatig gebruik van rekwisieten (mutsen, sjaals, brillen etcetera) en werd er met valse identiteiten gewerkt.
Inleveren sieraden:
Uit de verstrekte registratielijsten van firma [bedrijf] in Enschede blijkt dat in de periode van 1 januari 2011 tot 16 mei 2013 voor een bedrag van ongeveer € 328.000,-- aan (gouden) sieraden is ingeleverd door de leden van de Ginaf-groep dan wel hun familieleden of katvangers. Uit de administratie van Cash Converters in Enschede blijkt dat Cash Converters in de periode van 16 januari 2012 tot 30 juli 2013 na belening van met name sieraden voor een bedrag van € 55.722,01 aan de Ginaf groep heeft betaald. De medewerkers van firma [bedrijf] en Cash Converters bevestigen dat de verdachten op grote schaal sieraden inleverden.
Leden van het georganiseerd verband en rolverdeling
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een georganiseerd verband tussen
de verdachten. Binnen deze organisatie vervulde iedere deelnemer gedurende langere tijd en structureel zijn eigen rol.
Duurzaamheid
Het georganiseerd verband was duurzaam van aard nu deze dadergroep zich - in ieder geval - gedurende de ten laste gelegde periode op de hierboven omschreven wijze bij herhaling heeft schuldig gemaakt aan gekwalificeerde diefstallen en gewoontewitwassen.
Rol van verdachte
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang en in verband bezien met de overige bewijsmiddelen zoals vermeld in dit vonnis, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte in de periode van 1 januari 2011 tot en met 22 augustus 2013 heeft deelgenomen aan de hiervoor omschreven criminele organisatie.
Verdachte heeft een aandeel gehad en gedragingen ondersteund die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het criminele oogmerk van de criminele organisatie. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat verdachte binnen de criminele organisatie een uitvoerende rol heeft vervuld. Verdachte heeft regelmatig pintransacties uitgevoerd, in veel gevallen zoals het bewezenverklaarde feit 2 na afloop van babbeltrucs. Verder levert verdachte volgens goudinkoper [bedrijf] regelmatig sieraden in op naam van Bajka Nikolic. Met deze handelingen heeft verdachte een substantiële bijdrage geleverd aan gedragingen die rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 140 Sr bedoelde oogmerk tot het plegen van misdrijven.
5.4
De feiten 4 tot en met 8
Gelet op de samenhang tussen de feiten worden deze gezamenlijk besproken.
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft gesteld dat op grond van de aangiftes, de beelden van de pintransacties, de herkenning door de verbalisanten en door medeverdachte B. Nicolic Sr. de feiten 4 tot en met 8 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
De verdediging heeft gesteld dat verdachte van de feiten moet worden vrijgesproken. Verdachte betwist dat hij degene is die heeft gepind. De raadsman voert verder aan dat het proces-verbaal strekkende tot herkenning van verdachte generiek is opgemaakt en niet in relatie tot een specifiek feit, zodat aan dit proces-verbaal geen, dan wel substantieel minder bewijswaarde toekomt. Het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten maakt slechts gewag van het feit dat men verdachte herkent en het gegeven dat men verdachte heeft leren kennen door met hem in verhoor te zijn geweest. Niet wordt gesteld op basis waarvan wordt geconcludeerd tot herkenning. Ook wordt niet duidelijk hoe lang men met verdachte in verhoor is geweest en of men verdachte al persoonlijk kende voordat men deze beelden/foto’s zag. Verder zitten de bewegende beelden niet in het dossier, zodat op basis daarvan ook geen specifieke herkenning aan bijvoorbeeld lichaamshouding en specifieke wijze van voortbewegen kan plaatsvinden. Verdachte vertoont veel gelijkenissen met familieleden, zodat niet valt uit te sluiten dat een ander persoon dan verdachte is afgebeeld op de stills van de camerabeelden. Met betrekking tot feit 8 voert de raadsman nog aan dat verdachte een alibi heeft.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank zal hierna eerst per feit de feitelijke gang van zaken beschrijven.
Feit 4
Op 12 augustus 2013 wordt bij mevrouw [slachtoffer 3], aangeefster, aangebeld. Zij is woonachtig in een flatwoning in Den Haag. Zij opent haar deur en ziet een man voor de deur staan. De man heeft donker haar en gaat gekleed in een overhemd. De man zegt haar twee telefoonnummers op een geel memobriefje te schrijven en het briefje bij haar bovenburen af te geven. Aangeefster doet dit en komt tot de ontdekking dat de pen van de man het niet doet. Zij loopt daarop terug haar woning in om een andere pen te pakken en de man loopt met haar mee. Aangeefster draait zich om en ziet ineens nog een man met zwart haar bij haar voordeur staan. De eerste man dringt bij aangeefster aan dat zij het briefje direct bij haar bovenburen neerlegt en aangeefster doet dit vervolgens ook. De eerste man loopt met aangeefster mee, terwijl zij de tweede man niet meer heeft gezien. Zij heeft de voordeur van haar woning dicht getrokken, maar niet op slot gedaan. Nadat het briefje bij de bovenburen is neergelegd wil de man aangeefster aan familie voorstellen, hetgeen zij weigert. De man schreeuwt daarop iets in een vreemde taal over de reling van de galerij naar beneden en loopt naar beneden. Aangeefster gaat terug naar haar woning en ziet in haar slaapkamer dat de kluis en een gele deken zijn weggenomen. De kluis is leeg volgens aangeefster. Voor de kluis lagen een gouden 14-karaats horloge van Cartier en een gouden armband met 10 briljantjes erin, die ook zijn weggenomen.
Van de daders van de diefstal van de kluis op 12 augustus 2013 zijn camerabeelden gemaakt. Van de camerabeelden zijn een aantal afdrukken gemaakt, die op 7 januari 2014 zijn getoond in het televisieprogramma Opsporing Verzocht. Verbalisant [verbalisant], die de uitzending gezien heeft, herkent de verdachte die onder de noemer “persoon 2” werd getoond als de haar ambtshalve bekende [verdachte 6], zijnde verdachte. Naar aanleiding van deze herkenning en andere nieuwe onderzoeksresultaten is tegen hem een nader onderzoek ingesteld. In het kader van dat nieuwe onderzoek zijn verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] op 15 januari 2014 aan het adres [adres 1] in Enschede ter aanhouding van verdachte. Op een gegeven moment wordt bij de woning aangebeld door medeverdachte [verdachte 1]. De verbalisanten spreken met hem en hij vertelt de verbalisanten dat het logisch was dat [bijnaam verdachte 6], zijnde de bijnaam van verdachte, niet meer op zijn bekende verblijfsadres zou willen zijn, na de uitzending van de duidelijk herkenbare beelden van hem vorige week dinsdag in “Opsporing Verzocht”. [bijnaam verdachte 6] verwachtte dat de politie hem eerdaags zou ophalen. De medeverdachte [verdachte 1] zegt tegen de agenten dat de beelden bij Opsporing Verzocht duidelijk zijn. De eerste beelden betroffen [bijnaam verdachte 6] en de andere, de man met de kluis in de lift, betrof [naam].
Feit 5
Op 16 november 2013 wordt mevrouw [slachtoffer 4], aangeefster, gebeld door een man die vertelt dat hij van het waterleidingbedrijf is. De man vertelt dat er mogelijk lekkage zou zijn en dat hij een collega langs zou sturen om het een en ander na te kijken. De man vraagt aangeefster de tussendeur open te doen voor zijn collega en kort daarna verschijnt een vrouw bij aangeefster aan de deur die zegt van het waterleidingbedrijf te zijn. Ze gaan samen naar de badkamer waar aangeefster de hete kraan en daarna de koude kraan open moet zetten. De vrouw heeft ondertussen telefonisch contact met iemand. Op een gegeven moment zegt de vrouw dat zij van haar collega hoort dat de deur van de badkamer dicht moet. Na ongeveer 10 minuten zegt de vrouw tegen aangeefster dat er niets aan de hand is en verlaat zij de woning weer. Ongeveer een kwartier daarna wordt aangeefster gebeld door een man die zich voordoet als medewerker van een bank en die haar vraagt of zij een brief heeftontvangen van de bank. Aangeefster heeft dit niet en de man zegt dat zij één van de 27 mensen is die de brief niet heeft ontvangen. In de brief zou een uitnodiging staan voor die avond om te komen praten over nieuwe rekeningnummers die ze in januari 2014 zouden krijgen. Omdat aangeefster daar niet is verschenen wil de man telefonisch alles in orde maken en de gegevens van aangeefster controleren. Hij noemt een aantal gegevens van aangeefster op, die haar het vertrouwen geven dat ze daadwerkelijk met een bankmedewerker te maken heeft. Op enig moment in het gesprek gaat het over de pincode van aangeefster. Zij weet niet hoe de man aan haar pincode is gekomen. Zij weet wel dat zij op enig moment een aantal cijfers ter controle kreeg te horen. Enige tijd later zit het voorval aangeefster niet lekker en controleert zij telefonisch haar bankrekeningen. Zij krijgt te horen dat op 16 november 2013 van haar drie rekeningen bedragen van € 100,00, € 500,00 en € 320,00 zijn opgenomen. Zij constateert vervolgens dat alle drie haar bankpasjes zijn weggenomen.
Feit 6
Op 6 september 2013 wordt de heer [slachtoffer 5], aangever, gebeld door een man die zich voordoet als medewerker van een loodgietersbedrijf. Aangever wordt verteld dat er bij zijn bovenburen lekkage is geweest en dat men bij hem in de douche wilde controleren of het water in orde is. Er zou direct iemand langskomen voor de controle. Ongeveer tien minuten later staat bij aangever een man voor de deur, die voor de controle van het water komt. Aangever loopt samen met de man naar de badkamer. Aangever moet van de man de douche aanzetten waarna de man de deur van de badkamer sluit. Na een aantal minuten zegt de man genoeg te hebben gezien en verlaat de woning weer. Ongeveer 15 minuten later wordt aangever gebeld door een man die zich voordoet als een medewerker van de ING bank. De man vertelt aangever dat hij een brief zou hebben gestuurd waarop aangever niet gereageerd zou hebben. Het zou gaan om een nieuwe pinpas. De man vertelt ook dat aangever een nieuwe pincode zou krijgen en dat hem dat € 261,40 zou kosten. Als hij zijn huidige pincode zou willen behouden, moet hij deze doorgeven aan de man. Aangever wil zijn pincode niet doorgeven waarop een woordenwisseling ontstaat. De man heeft vervolgens zo op aangever ingepraat dat hij toch zijn pincode heeft doorgegeven. Direct nadat aangever heeft opgehangen heeft hij het servicenummer van de ING bank gebeld, omdat hij de zaak toch niet vertrouwt. De medewerkster vraagt aangever zijn pinpas erbij te pakken, waarna aangever constateert dat zijn pinpas is gestolen. De medewerkster van de ING bank vertelt aangever dat er reeds € 1.250,00 van zijn rekening is opgenomen.
Feit 7
Op 19 oktober 2013 wordt mevrouw [slachtoffer 6], aangeefster, thuis gebeld door een man die zich voordoet als medewerker van de bank. De man vertelt aangeefster dat zij een nieuwe bankpas zou krijgen, maar daarvoor heeft hij wel haar pincode nodig. Aangeefster heeft daarop haar pincode doorgegeven. Even later wordt aangeefster gebeld door een man die zich voordoet als een medewerker van een energiemaatschappij. De man vertelt aangeefster dat er vuil in het water zit en dat er iemand langskomt om de kraan na te kijken. Niet veel later komt er bij aangeefster een vrouw langs, die vertelt dat ze langskomt om de kraan in de wc na te kijken, omdat er gruis in zou zitten. Aangeefster loopt samen met de vrouw naar het toilet waar de vrouw de kraan open zet. De vrouw verlaat de woning weer. Later die dag wordt aangeefster gebeld door haar dochter met de mededeling dat er om 17.21 uur op het Damrak in Amsterdam € 1.500,00 van haar rekening is opgenomen.
Feit 8
Op 19 september 2013 wordt mevrouw [slachtoffer 7], aangeefster, gebeld door een man die vertelt dat er een breuk is ontstaan in de riolering in de straat achter haar woning. Die riolering zou onder de woning van aangeefster doorlopen. Er zou een vrouw langskomen om te controleren of er geen fecaliën in de woning van aangeefster naar boven komen. Tijdens dat telefoongesprek wordt bij aangeefster aangebeld door een vrouw, die zegt dat ze bij aangeefster in de badkamer moet zijn om iets te controleren. De vrouw zegt dat zij het water tien minuten moet laten lopen om te kijken of er geen zand wordt meegenomen vanuit de douche. Na ongeveer een kwartier verlaat de vrouw de woning. Iets later die middag wordt aangeefster gebeld door een man die zich voordoet als een medewerker van de ABN AMRO bank. Hij zegt dat hij belt met betrekking tot een brief die aangeefster zou hebben ontvangen voor het activeren van een bankpas van de ABN AMRO bank. Aangeefster zegt de brief te hebben ontvangen waarop de man zegt dat zij op 27 september 2013 zelf een nieuwe pas komen brengen. Op 20 september 2013 constateert aangeefster dat haar bankpas uit haar portemonnee is gestolen. Daarop belt aangeefster haar zoon, die via internetbankieren ziet dat op 19 september 2013 en op 20 september 2013 in Den Haag € 1.000,00 van de rekening van aangeefster is afgeschreven.
De camerabeelden van de pintransacties
Van de pintransacties met de gestolen pinpassen, zoals hiervoor beschreven onder de feiten 5 tot en met 8, zijn camerabeelden gemaakt. In november 2013 is door de politie Amsterdam een opsporingsbericht geplaatst op de internetsite
www.politie.nl/gezocht/verdachten. Op 3 december 2013 hebben de verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] deze foto’s op de internetsite gezien. Op alle bij de berichten gevoegde foto’s wordt door de verbalisanten [verdachte 6], zijnde verdachte, herkend. Zij herkennen hem omdat zij meerdere malen voor langere duur met verdachte in verhoor hebben gezeten, waardoor zij hem goed hebben leren kennen.
Ook hier stelt de rechtbank voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. De rechtbank stelt vast dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid en geloofwaardigheid van de verbalisanten, die hebben verklaard verdachte te herkennen op de fotoprints als de persoon die op 6 september 2013, 19 oktober 2013 en op 16 november 2013 in Amsterdam en op 19 en 20 september 2013 in Den Haag gepind heeft met gestolen bankpassen. De verbalisanten hebben verdachte niet alleen herkend, maar ook verklaard uit welken hoofde zij verdachte kennen. De verbalisanten hebben vermeld dat zij op een aantal originele foto’s het kenmerkende litteken op de neus van verdachte waarnemen en dat zij zien dat de pinner bij diverse transacties dezelfde kleding (blouse en/of jas en/of vest) draagt. De rechtbank kan slechts beoordelen of een dergelijke herkenning in redelijkheid mogelijk is. Voor dit oordeel heeft de rechtbank gelet op de mate van duidelijkheid en helderheid van de foto’s en meer in het bijzonder op de weergave van de persoon die op de prints van de camerabeelden die zich in het dossier bevinden, staat afgebeeld. De rechtbank overweegt dat er een aantal foto’s is waar de pinnende man op korte afstand recht in zijn gezicht en van opzij in beeld is gebracht. Op basis daarvan acht de rechtbank het zeer wel mogelijk dat iemand die deze persoon kent, hem van deze beelden herkent. Daarnaast is de rechtbank op grond van de eigen waarneming van de zich in het dossier bevindende stills van de camerabeelden van voornoemde pintransacties, waar op een aantal originele foto’s in het dossier het litteken op de neus duidelijk zichtbaar is, in samenhang bezien met de zich in het dossier bevindende foto van verdachte uit de politiedocumentatie en de eigen waarneming van verdachte ter zitting van 4 september jl. van oordeel dat verdachte de persoon is, die op 6 september 2013, 19 oktober 2013 en op 16 november 2013 in Amsterdam en op 19 en 20 september 2013 in Den Haag gepind heeft met de gestolen bankpassen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de duidelijk waarneembare vervorming als gevolg van de gehanteerde opnamemethodiek waardoor de objecten en vooral personen op de foto’s boller lijken dan ze in werkelijkheid zijn.
Wat betreft feit 4 is de rechtbank van oordeel dat, gelet op hetgeen onder het kopje ‘feit 4’ is opgenomen en dan met name de herkenning door medeverdachte [verdachte 1]. in combinatie met de vaststelling door de rechtbank dat verdachte de persoon is op de stills van de camerabeelden van de pintransactie op 6 september 2013 waar verdachte dezelfde blouse met karakteristiek dessin draagt als de persoon op de camerabeelden van de diefstal van de kluis, verdachte één van de twee daders van de diefstal van de kluis is.
Wat betreft het alibi van verdachte voor de pintransactie op 19 september 2013 overweegt de rechtbank ten overvloede dat de foto van de pintransactie overtuigend is, zodat verdachte op het moment van de opname niet op een feestje kan zijn geweest, zoals de getuigen verklaren. De rechtbank is van oordeel dat de getuigen zich mogelijk vergist hebben in de datum van het feestje, te meer nu getuige [getuige] verklaard heeft dat het feestje mogelijk ook op 18 september 2013 kan zijn geweest, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank aannemelijker is, nu de medeverdachten op 18 september 2013 zijn vrijgelaten en het feestje ter ere van die vrijlating werd gevierd.
De rechtbank acht de feiten dan ook wettig en overtuigend bewezen.
5.5
Feit 10
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft gesteld dat op grond van de aangifte, de beelden van de pintransactie, de herkenning door de verbalisanten het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De verdediging heeft gesteld dat verdachte van het feit moet worden vrijgesproken. Verdachte betwist dat hij degene is die heeft gepind. De raadsman voert verder aan dat de fotoprints zich niet lenen voor een deugdelijke herkenning, nu de verdediging de beschikking heeft over grofkorrelige prints van de foto’s. Op deze foto’s is het litteken niet te zien. Daarnaast klopt van de herkenning door verbalisant [verbalisant] bar weinig, de herkenning is niet gebaseerd op fotoprints van dit feit maar op beelden van andere feiten en hij heeft nimmer enig contact met verdachte gehad. Verder is er bij verbalisant [verbalisant] vermoedelijk sprake geweest van een verwachtingseffect, nu hij de naam van verdachte al had doorgekregen van andere verbalisanten.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Op 30 december 2013 wordt mevrouw [slachtoffer 9], aangeefster, gebeld door een man die haar vertelt dat er reparaties aan de waterleiding waren geweest en dat er nu klachten waren dat er zand in de waterleiding van de douche zou zitten. Vlak na dat telefoongesprek wordt bij aangeefster aangebeld. Er staat een man voor de deur, die naar de douche wil kijken. Aangeefster loopt met de man naar de douche en laat zowel het warme als het koude water stromen. Na een paar minuten vertrekt de man weer. Aangeefster vertrouwt het niet en komt er na wat telefoontjes met de woningbouwvereniging en Waternet achter dat het verhaal inderdaad niet klopt. Hierop heeft aangeefster contact opgenomen met de bank om haar bankpas te laten blokkeren. De medewerker van de bank vertelt haar dat er € 1.000,00 van haar rekening is opgenomen.
Van de pintransactie zijn camerabeelden gemaakt. Op 31 januari 2014 komt bij het onderzoeksteam Ginaf een e-mail binnen inhoudende dat een collega uit Amsterdam [verdachte 6], zijnde verdachte, naar aanleiding van de beelden van verschillende pintransacties, waaronder die op 30 december 2013, heeft herkend als de persoon die de pintransacties uitvoert. Op 3 februari 2014 hebben verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] de foto’s van de politie Amsterdam gezien. Op de bij het bericht gevoegde foto’s van een man met een lichtgrijze houtje-touwtje jas wordt door de verbalisanten verdachte herkend. Zij herkennen hem aan de ronde vorm van zijn gezicht, lippen, ogen, vorm van zijn neus en het litteken op zijn neus. Zij herkennen verdachte omdat zij meerdere malen met hem in verhoor zijn geweest. Door die verhoren hebben zij verdachte goed leren kennen en herkennen zij zijn uiterlijke kenmerken duidelijk en goed.
Ook hier stelt de rechtbank voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. De rechtbank stelt vast dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid en geloofwaardigheid van de verbalisanten, die hebben verklaard verdachte te herkennen op de fotoprints als de persoon die op 30 december 2013 gepind heeft met een gestolen bankpas. De verbalisanten hebben verdachte niet alleen herkend, maar ook verklaard uit welken hoofde zij verdachte kennen. De rechtbank kan slechts beoordelen of een dergelijke herkenning in redelijkheid mogelijk is. Voor dit oordeel heeft de rechtbank gelet op de mate van duidelijkheid en helderheid van de foto’s en meer in het bijzonder op de weergave van de persoon die op de prints van de camerabeelden die zich in het dossier bevinden, staat afgebeeld. De rechtbank overweegt dat er een foto is waar de pinnende man op korte afstand recht in zijn gezicht en van opzij in beeld is gebracht. Op basis daarvan acht de rechtbank het zeer wel mogelijk dat iemand die deze persoon kent, hem van deze beelden herkent. Daarnaast is de rechtbank op grond van de eigen waarneming van de zich in het dossier bevindende stills van de camerabeelden van voornoemde pintransactie in samenhang bezien met de zich in het dossier bevindende foto van verdachte uit de politiedocumentatie en de eigen waarneming van verdachte ter zitting van 4 september jl. van oordeel dat verdachte de persoon is, die op 30 december 2013 gepind heeft met de gestolen bankpas.
5.6
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 en feit 9 is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder feit 2 tot en met 8 en onder feit 10 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 13 juni 2011 (omstreeks 21.29 uur en 21.32 uur) in de gemeente Deventer, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat heeft weggenomen geldbedragen van 700,-- euro en 550,-- euro toebehorende aan [slachtoffer 2], waarbij de weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
3.
hij in de periode van 1 januari 2011 tot en met 22 augustus 2013 in Nederland heeft
deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit [verdachte 1]. en [verdachte 3]. en
[verdachte 5] en [verdachte 2] en [verdachte 4] en [verdachte 7] en [verdachte 8] en anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- gekwalificeerde diefstallen zoals bedoeld in artikel 311 van het Wetboek van
Strafrecht, en
- gewoontewitwassen zoals bedoeld in artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht;
4.
hij op 12 augustus 2013 in de gemeente 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kluis en een horloge en een armband toebehorende aan [slachtoffer 3];
5.
hij op 16 november 2013 in de gemeente Amsterdam telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat heeft weggenomen geldbedragen van 100 euro en 500 euro en 320 euro toebehorende aan [slachtoffer 4], waarbij verdachte de weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
6.
hij op 6 september 2013 in de gemeente Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat heeft weggenomen een geldbedrag van 250 euro, toebehorende aan [slachtoffer 5], waarbij verdachte het weg te nemen
geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
7.
hij op 19 oktober 2013 in de gemeente Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat heeft weggenomen een geldbedrag van 1.500 euro, toebehorende aan [slachtoffer 6], waarbij verdachte het weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
8.
hij op 19 september 2013 in de gemeente 's-Gravenhage telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat heeft weggenomen een geldbedrag van 1.000 euro toebehorende aan [slachtoffer 7], waarbij verdachte het weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door
middel van een valse sleutel;
10.
hij op 30 december 2013 in de gemeente Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat (ABN AMRO) heeft weggenomen een bedrag van 250 euro, toebehorende aan [slachtoffer 9], waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 140 en 311 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2 en feit 5
telkens het misdrijf: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf: het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 4
het misdrijf: diefstal door twee of meer verenigde personen;
feit 6, feit 7, feit 8 en feit 10
telkens het misdrijf: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8.De op te leggen straf of maatregel

De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft gedurende ruim twee jaar deelgenomen aan een criminele organisatie, die tot oogmerk had het plegen van (gekwalificeerde) diefstallen en witwassen. Verdachte heeft in dat kader ook zelf gekwalificeerde diefstallen gepleegd. De insluipingen door leden van de criminele organisatie vonden steeds op min of meer vergelijkbare wijze plaats. Veelal oudere mensen werden middels babbeltrucs afgeleid, waarna anderen de woning doorzochten om sieraden, bankpasjes (met pincode) en geld buit te maken. Later op de dag werden de slachtoffers in voorkomede gevallen gebeld om de pincodes van de bankpassen te ontfutselen, waarbij de beller zich voordeed als bank- of politiemedewerker. Met de gestolen bankpassen werd vervolgens, al dan niet met behulp van katvangers, geld opgenomen in Nederland en Duitsland. De gestolen sieraden werden op grote schaal bij goudinkopers verkocht. Er was sprake van een omvangrijke criminele organisatie die zich gedurende langere tijd, op zeer systematische en professionele wijze, bezig hield met (gekwalificeerde) diefstallen en (gewoonte)witwassen.
Verdachte had gedurende een periode van jaren een uitvoerende rol in deze organisatie. Door zijn optreden heeft verdachte er blijk van gegeven bereid te zijn een substantiële bijdrage te leveren aan de instandhouding van de organisatie. Hij heeft daarbij uit winstbejag gehandeld. Met de criminele activiteiten zijn aanzienlijke geldbedragen buit gemaakt door verdachte en zijn mededaders.
Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan een aantal gekwalificeerde diefstallen door met bankpassen, die eerder door leden van de criminele organisatie door middel van babbeltrucs of door inbraak zijn gestolen, geld op te nemen bij geldautomaten. Verdachte heeft daarmee aanzienlijke geldbedragen buit gemaakt en de slachtoffers overlast bezorgd en hen financieel nadeel berokkend.
Door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht worden weliswaar oriëntatiepunten gehanteerd voor diefstallen, maar nu verdachte in het kader van een georganiseerd verband heeft gehandeld spelen deze oriëntatiepunten geen rol bij de onderhavige feiten. De rechtbank zal de strafoplegging in soortgelijke zaken bij haar overwegingen betrekken.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie waaruit blijkt dat verdachte eerder in verband met onder meer vermogensdelicten met justitie in aanraking is geweest. Deze veroordelingen hebben verdachte er niet van weerhouden zich binnen een criminele organisatie, opnieuw schuldig te maken aan vermogensdelicten, bovendien thans in georganiseerd verband. Het feit dat verdachte statenloos is en derhalve geen betaalde baan kan krijgen rechtvaardigt niet dat hij op illegale wijze in zijn inkomsten voorziet. Een en ander rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur.
De rechtbank is, alle voormelde omstandigheden in aanmerking nemende en met name gelet op zijn rol in de criminele organisatie, van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar passend is.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vorderingen van de benadeelde partij
[slachtoffer 2], wonende te[adres 2], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 1.272,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
  • Misbruik pinpas € 700,00
  • Misbruik pinpas € 550,00
  • Servicekosten bank € 22,00
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit 2 rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadeposten zijn weliswaar betwist, maar naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom deels toewijzen voor een bedrag van
€ 1.272,00, vermeerderd met de van rechtswege verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
[slachtoffer 5], wonende te [adres 3], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 162,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
  • Eigen risico ING € 150,00
  • Aanschaf nieuwe betaalpas € 7,50
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit 6 rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadeposten zijn weliswaar betwist, maar naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom deels toewijzen voor een bedrag van
€ 157,50, vermeerderd met de van rechtswege verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
9.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in art. 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten 2 en 6 zijn toegebracht.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 27 en 57 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 9 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder feit 2 tot en met 8 en onder feit 10 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
telkens het misdrijf: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf: het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 4
het misdrijf: diefstal door twee of meer verenigde personen;
feit 6, feit 7, feit 8 en feit 10
telkens het misdrijf: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
- verklaart verdachte strafbaar voor bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

schadevergoeding

  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] van een bedrag van
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor een deel van € 5,00 (vijf euro) niet-ontvankelijk is in haar vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. E. Venekatte en mr. E.J.M. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2014.