5.2De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Feiten 1 en 2: diefstallen in Almere en Oosterbeek
Gelet op de samenhang zal de rechtbank deze feiten gezamenlijk bespreken.
Volgens de officier van justitie kunnen de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde diefstallen in vereniging, wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte zich in Almere of Oosterbeek schuldig heeft gemaakt aan diefstal of oplichting, al dan niet in vereniging gepleegd. Verdachte moet daarom integraal worden vrijgesproken van de feiten 1 en 2.
De rechtbank is van oordeel dat bewezen is dat verdachte zich op 1 oktober 2012 samen met anderen zowel in Almere als in Oosterbeek schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een pinpas.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Almere
Aangever [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 2] 1920, heeft verklaard dat er op 1 oktober 2012 omstreeks 13.00 uur bij zijn woning in Almere is aangebeld. Als aangever de deur opent, ziet hij een man, die vertelt dat hij van woningbouwvereniging Alliantie is. De man vraagt of de buren wel eens overlast veroorzaken. Aangever antwoordt ontkennend maar vertelt dat hij wel al enige tijd last heeft van lekkage in de schuur. Daarop loopt hij samen met de man, via de woonkamer naar de schuur. De man pakt zijn mobiele telefoon en belt naar het lijkt “met kantoor”. Hij zegt aangever dat de lekkage die week nog gerepareerd zal worden. Opeens komt er een vrouw binnen die “oh ben je hier” tegen de man zegt. Als de vrouw aangever in verband met het terugstorten van de reparatiekosten vraagt om zijn bank- of gironummer, overhandigt aangever haar zijn bankpas. De volgende dag bemerkt aangever dat hij zijn bankpas kwijt is. Navraag bij de ING-bank wijst uit dat er bij pinautomaten in Nederland en Duitsland in totaal € 3.000,- van zijn rekening is afgeschreven. Getuige [getuige] bevestigt de lezing van aangever op onderdelen en heeft tussen 13.30 en 14.00 uur twee meisjes uit de woning van aangever zien komen. Hij zag dat de meisjes in de portiek van zijn voordeur gingen staan en na ongeveer 1 minuut weer naar de woning van aangever renden en naar binnen gingen. Na een paar minuten kwam één van de meisjes samen met een man uit de woning en stapten beiden in een Mazda. De getuige beschrijft de man als een man met een normaal postuur van 1.90 meter lang, met zwart lang haar en 30-40 jaar oud. De man droeg volgens de getuige een lange zwarte leren jas tot over de knie. De meisjes waren volgens de getuige ongeveer 18 jaar oud, 1.70 meter lang en hadden een smal postuur. Ze droegen allebei een witte broek en een zwarte jas.
Oosterbeek
Aangever [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum 3] 1926, heeft verklaard dat op 1 oktober 2012, omstreeks 21.30 uur de verlichting rondom zijn woning in Oosterbeek aan ging en hij een man in zijn tuin zag lopen. De man vertelde dat zijn auto zonder benzine stond en vroeg aangever of hij even van zijn telefoon gebruik mocht maken. Daarop liep aangever met de man via de garage zijn woning in. De man bleef vervolgens in de werkkamer van aangever achter om te bellen. Kort daarna werd er aangebeld door een vrouw die zich voorstelde als de dochter van de man. Ze vertelde dat ze Italiaans sprak en een handigheidje wist om cijfercombinaties te houden. Daarop vroeg ze aangever naar zijn pincode. Toen aangever haar de code liet zien, schreef zij deze op en schreef ze boven de getallen allerlei tekens. Nadat de man opnieuw de woonkamer in kwam lopen en zei ‘het is gelukt’, verliet het stel haastig de woning. Later op de avond kreeg aangever het vermoeden dat er iets niet pluis was en bleek zijn bankpas te zijn verdwenen. Als aangever contact opneemt met de ING-bank blijkt er een bedrag van € 1.750,- van zijn rekening te zijn afgeschreven.
De verklaring van aangever wordt in grote lijnen ondersteund door een buurman die heeft verklaard dat hij die dag omstreeks 21.35 uur een auto hoorde stoppen en een man heeft zien lopen in de tuin van aangever. Omstreeks 22:10 is hij naar de betreffende auto gelopen en heeft hij het kenteken, zijnde [kenteken], genoteerd. Even later zag deze buurman een man en daarachter twee personen richting de groene auto lopen. Omdat ze klein van stuk waren dacht de buurman dat de twee personen kinderen waren. Uit camerabeelden van de Faberstraat in Enschede van die ochtend blijkt dat een persoon die voldoet aan het signalement van [verdachte 1]. in een auto met dat kenteken wegreed.
Om 16:52 uur wordt er die dag met de gestolen bankpas uit Almere geld opgenomen in Amsterdam en om 19:10 uur in Maarssen. Later die avond wordt in het nabijgelegen Doorwerth met de in Oosterbeek gestolen pas om 22.26 uur geld opgenomen bij de ING-bank en om 22.28 uur bij de Rabobank. Vervolgens is met de gestolen bankpas uit Almere om respectievelijk 23:05 bij de Sparkasse en om 23:17 uur bij de Volksbank in Kranenburg/Kleve gepind. Met de gestolen bankpas uit Oosterbeek is om respectievelijk 23:07 uur geld opgenomen bij de Sparkasse en om 23:18 uur bij de Volksbank in Kranenburg Kleve. Aansluitend is op 2 oktober 2012 is om 00:08 uur bij de ING-bank aan de Van Schevichavenstraat in Nijmegen en om 00:12 uur bij de Rabobank aan het Keizer Karelplein in Nijmegen opnieuw met de in Almere gestolen pas geld opgenomen.
Uit peilbakengegevens blijkt dat de gsm-telefoon met nummer [nummer], die op naam van [verdachte 5] staat, de levenspartner van verdachte, maar die dag in gebruik is bij verdachte, op 1 oktober 2012 rond 10.50 uur vanuit Enschede naar Almere is gereden en op de door aangevers genoemde tijdstippen nabij de plaatsen delict in Almere en Oosterbeek is geweest als ook nabij de geldautomaten in Amsterdam, Maarssen en Doorwerth op de momenten dat met de gestolen bankpassen geld is opgenomen.
De betrokkenheid van verdachte, [verdachte 1]. en [verdachte 8] bij de diefstal van een bankpas in Almere en in Oosterbeek, blijkt naar het oordeel van de rechtbank, in onderling verband en samenhang bezien, uit de aangiftes en getuigenverklaringen, cameraobservatie, peilbakengegevens en informatie over pintransacties in Nederland en Duitsland, als ook uit de inhoud van de tapgesprekken.
Zo is op camerabeelden van de Faberstraat in Enschede te zien dat [verdachte 1]. daar op
1 oktober 2012 om 10:50 uur in een Opel Vectra komt aanrijden. Hij wordt door het observatieteam omschreven als een man met zwart haar en een fors postuur. Hij draagt op dat moment een zwarte lange jas, een donkere broek en donkere schoenen. [verdachte 1] steekt de Faberstraat over en loopt richting de Steenweg. Om 10.55 uur zien verbalisanten een auto van het merk Mazda met kenteken [kenteken] de Steenweg uitrijden en de Faberstraat inslaan. De vorm van het gezicht en de mondhoek van de bestuurder van de Mazda vertonen grote overeenkomsten met die van [verdachte 1]. Een foto-vergelijking toont dat overtuigend aan.
De betrokkenheid van verdachte en [verdachte 8] bij de diefstallen leidt de rechtbank voorts af uit de inhoud van de tapgesprekken. Zo belt verdachte (roepnaam: [roepnaam verdachte 7]) met het toestel van [verdachte 1] op 1 oktober 2012 om 11.43 uur met [verdachte 8] (roepnaam: [roepnaam verdachte 8]) en vraagt haar "kun je van mamma datgene meenemen waar je mee kan praten." Niet lang daarna, om 11.50 uur, belt [verdachte 1] naar het telefoontoestel van [verdachte 4], de moeder van [verdachte 8] en zegt tegen [verdachte 8], die kennelijk de telefoon opneemt, “dat ze naar buiten moet komen”. Vervolgens rijdt de auto van [verdachte 1] naar Almere zo blijkt uit mastgegevens. Om 12.48 belt verdachte met haar oma [naam 1] en om respectievelijk 18.05, 19:53, 20:04 en 21:29 uur belt [naam 2] (fonetisch) met zijn echtgenote [verdachte 8]. Nu uit voornoemde gesprekken niet blijkt dat er sinds het vertrek uit Enschede iemand is bijgekomen of is weggegaan en zowel in Almere als in Oosterbeek samen met een man ‘meisjes of jonge vrouwen’ zijn gezien, is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met [verdachte 1]. en [verdachte 8] schuldig heeft gemaakt aan hierboven besproken diefstallen van bankpassen in Almere en in Oosterbeek.
Uit de inhoud van de tapgesprekken, waarin zowel verdachte als haar medeverdachten in sluiertaal spreken, blijkt voorts dat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking ten aanzien van het plegen van de strafbare feiten.
De rechtbank heeft daarbij ook in haar overwegingen betrokken dat verdachte en haar medeverdachten er kennelijk voor gekozen hebben om voor de hierboven beschreven feiten en omstandigheden die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd, naar het oordeel van de rechtbank redengevend moeten worden geacht voor het bewijs van het aan verdachte tenlastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring te gegeven.
Feit 3: deelneming aan een criminele organisatie
Juridisch kader
Van een organisatie is sprake bij een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen verdachte en tenminste één andere persoon. Om te kunnen vaststellen of verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dient de rechtbank derhalve te bezien of sprake is geweest van een gestructureerd samenwerkingsverband, waarin de deelnemers in een zekere duurzame onderlinge samenwerking participeerden.
Vast moet komen te staan dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft,
waaronder ook het naaste doel van de organisatie wordt gerekend, dat wil zeggen dat de feitelijke werkzaamheden van de organisatie op het plegen van misdrijven gericht dienen te zijn. Het oogmerk is niet gekoppeld aan een bepaalde gedraging, maar moet aanwezig zijn bij de organisatie waaraan wordt deelgenomen. Het gaat daarbij niet om het oogmerk bij de afzonderlijke leden van de organisatie, maar om het oogmerk van het samenwerkingsverband als geheel.
Daarnaast moet de verdachte een aandeel hebben in het samenwerkingsverband dan wel moet de verdachte de gedragingen ondersteunen, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Tot slot moet bewezen kunnen worden dat de verdachte opzet had op het deelnemen aan de organisatie. Voldoende daarvoor is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk had. Wetenschap of een andere vorm van opzet ten aanzien van één of meer concrete misdrijven is niet noodzakelijk.
Niet is vereist dat vast komt te staan dat een persoon, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest, met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds hetzelfde is. Uit de jurisprudentie betreffende de Hofstad-groep (HR 2 februari 2010, LJN BK 5193) volgt dat ook in geval niet is gebleken van het bestaan van gemeenschappelijke regels, een bepaalde hiërarchie en een daaruit voortvloeiende druk om zich aan de regels te houden, sprake kan zijn van een organisatie in de zin van artikel 140 Sr.
Bij de beoordeling van de vraag of er in de onderhavige zaak sprake is geweest van een criminele organisatie en of verdachte daaraan heeft deelgenomen, overweegt de rechtbank als volgt.
Aanleiding
In 2011 is door verschillende politieregio’s onderzoek gedaan naar een mogelijke criminele organisatie die, in wisselende samenstellingen, verantwoordelijk zou zijn voor inbraken en insluipingen bij ouderen door middel van een babbeltruc. Deze inbraken en insluipingen vonden plaats in Nederland , Duitsland en België. Naar dit samenwerkingsverband is een grootschalig opsporingsonderzoek ingesteld, genaamd Ginaf. Tijdens het Ginaf-onderzoek zijn telefoongesprekken, gevoerd via de telefoons van meerdere personen, afgeluisterd en opgenomen. Verder zijn de mastgegevens van de telefoons van de verdachten in kaart gebracht. Ook zijn camera-observaties uitgevoerd en zijn camerabeelden uitgekeken van camera’s gericht op geldautomaten. Ook zijn getuigen, waaronder katvangers, goudinkopers en medewerkers van Cash Converters, gehoord.
Handelwijze organisatie
De rechtbank acht op basis van de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is geweest van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen een groep personen met een zekere organisatiegraad, waarbij de organisatie en daarmee verdachte en anderen zowel (gekwalificeerde) diefstallen als gewoontewitwassen tot oogmerk hadden. Er was steeds sprake van dezelfde werkwijze, namelijk het aanspreken en afleiden van de slachtoffers, terwijl een ander of anderen de woning doorzocht(en). Was er niemand thuis dan werd er ingebroken. De buit bestond voornamelijk uit contant geld, bankpasjes en sieraden. De slachtoffers werden, als de pincode al niet bij de diefstal zelf was bekend geworden, nadien gebeld om de pincodes van de bankpassen te achterhalen, waarbij de beller zich voordeed als bank- of politiemedewerker. Met de gestolen bankpassen werd vervolgens, al dan niet met behulp van katvangers, geld opgenomen in Nederland en Duitsland, waarbij het opvallend was dat regelmatig dezelfde geldautomaten werden gebruikt. Er waren auto’s beschikbaar om bij de slachtoffers thuis te komen. Deze voertuigen stonden in veel gevallen op naam van andere mensen (katvangers), zodat de voertuigen niet te linken zijn aan de insluipers. Ook werd in de genoemde periode door diverse leden die tot deze groep behoorden grote hoeveelheden uit misdrijf afkomstige (gouden) sieraden verkocht aan onder meer de firma [bedrijf] en beleend bij Cash Converters in Enschede.
Onderlinge contacten en sluiertaal
In de ten laste gelegde periode is gebleken van veelvuldige telefonische contacten tussen de verdachten onderling. De rechtbank constateert dat deze telefonische contacten onder andere betrekking hadden op afspraken omtrent de diefstallen en het gewoontewitwassen. Deze interpretatie is gerechtvaardigd nu vaststaat dat in genoemde telefonische contacten tussen verdachten onderling in versluierde taal werd gesproken. Zo werd er onder meer op
1 oktober 2012 om 11:43:41 uur door [verdachte 7] tegen [verdachte 8] over “kun je van mama datgene meenemen waar je ermee kan praten” gesproken en werd op 2 oktober 2012 om 20:04:36 uur door [verdachte 8] gesproken over “weet je nog dat een nn-vrouw heeft verteld, dat er een hamburger in de la lag, we zijn dat gaan kopen en vonden geen andere hamburgers”, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank - in samenhang met de aangiftes, telecomgegevens, camerabeelden en observaties - duidt op het ophalen van portofoons voorafgaand aan een tweetal insluipingen en op het niet aantreffen van de beoogde buit. De verdachten hebben geen, dan wel geen geloofwaardige alternatieve verklaring gegeven voor dit taalgebruik.
Aannemelijk is dat verdachten in de telefonische contacten willens en wetens verhullende taal hebben gebezigd en daarover kennelijk ook onderling afspraken hebben gemaakt. Zo blijkt bijvoorbeeld uit afgeluisterde telefoongesprekken, weergegeven in zaaksdossier 021, op de pagina’s 5819 e.v. dat [verdachte 1] op de vraag waar hij is zegt: “Ik mag niet zeggen waar ik ben”. Een medeverdachte, die het gesprek overneemt zegt op de herhaalde vraag: “waar ben je”: “Hier buiten, maar ik kan nu niet praten”. Op pagina 5820 zegt [verdachte 1] op de vraag waarom hij de telefoon niet opnam: “omdat ik buiten ben”, en “omdat ik bij de mensen was”. Kennelijk is dat bij leden of gelieerden aan de criminele groepering een voldoende verklaring voor het niet opnemen van de telefoon.
Verder constateert de rechtbank dat in een enkel telefonische contact, kennelijk in strijd met de gemaakte afspraken en/of geldende mores over het verhullend taalgebruik bij telefoongesprekken, ook direct gevraagd wordt of een ander mee gaat stelen. Op 18 september 2012 om 19.47 uur werd door [verdachte 1] gesproken met een NN-vrouw en gevraagd (letterlijk vertaald) : "Ga we stelen"? NN- vrouw antwoordt: "Morgen om 10 of 11".
Voor een volledig overzicht van de telefonische contacten die duiden op het bestaan van een criminele organisatie en aanwijzingen bevatten voor het criminele oogmerk van de organisatie volstaat de rechtbank op deze plaats met verwijzing naar de paragrafen 4.9.1. tot en met 4.9.11 van zaaksdossier 37.
Werkauto’s en katvangers
Bij de inbraken en insluipingen is gebruik gemaakt van verschillende voertuigen, zogenoemde ‘werkauto’s’ die in ruil voor geld of cocaïne op naam van katvangers werden gezet. Dit waren vaak personen die in een afhankelijkheidsrelatie stonden tot de dadergroep, zoals veelplegers, drugsverslaafden en alcoholisten. De katvangers werden ook vaak gebruikt om geld te pinnen met de gestolen bankpassen. Een aantal van deze ‘katvangers’ waaronder [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4], heeft bij de politie voor de verdachten belastende verklaringen afgelegd. Verder heeft een medewerkster van het postkantoor verklaard dat een aantal verdachten op het postkantoor komt om tegen betaling kentekens op naam van katvangers te zetten. Ook hadden de verdachten zelf vaak kortdurend meer kentekens op naam staan, waarvan de eigendom niet uit (toereikende) legale inkomstenbronnen kan worden verklaard.
Gebruik van portofoons en valse identiteiten
Er werd bij het plegen van de inbraken en insluipingen een opvallend gebruik gemaakt van portofoons, vaak van het merk Alecto. Deze portofoons zijn bij aanhoudingen en controles veelvuldig aangetroffen in de auto van de verdachten. Het is een feit van algemene bekendheid dat, in tegenstelling tot mobiele telefoons, portofoons niet kunnen worden getapt of getraceerd. Ook maakten leden van de dadergroep regelmatig gebruik van rekwisieten (mutsen, sjaals, brillen etcetera) en werd er met valse identiteiten gewerkt.
Inleveren sieraden:
Uit de verstrekte registratielijsten van firma [bedrijf] in Enschede blijkt dat in de periode van 1 januari 2011 tot 16 mei 2013 voor een bedrag van ongeveer € 328.000,-- aan (gouden) sieraden is ingeleverd door de leden van de Ginaf-groep dan wel hun familieleden of katvangers. Uit de administratie van Cash Converters in Enschede blijkt dat Cash Converters in de periode van 16 januari 2012 tot 30 juli 2013 na belening van met name sieraden voor een bedrag van € 55.722,01 aan de Ginaf groep heeft betaald. De medewerkers van firma [bedrijf] en Cash Converters bevestigen dat de verdachten op grote schaal sieraden inleverden.
Leden van het georganiseerd verband en rolverdeling
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een georganiseerd verband tussen
de verdachten. Binnen deze organisatie vervulde iedere deelnemer gedurende langere tijd en structureel zijn eigen rol.
Duurzaamheid
Het georganiseerd verband was duurzaam van aard nu deze dadergroep zich - in ieder geval - gedurende de ten laste gelegde periode op de hierboven omschreven wijze bij herhaling heeft schuldig gemaakt aan gekwalificeerde diefstallen en gewoontewitwassen.
Rol van verdachte
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang en in verband bezien met de overige bewijsmiddelen zoals vermeld in dit vonnis, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte in de periode van 1 januari 2011 tot en met 17 juni 2013 heeft deelgenomen aan de hiervoor omschreven criminele organisatie. Verdachte heeft een aandeel gehad en gedragingen ondersteund die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het criminele oogmerk van de criminele organisatie. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat verdachte binnen de criminele organisatie een uitvoerende en ondersteunende rol heeft vervuld. Dit blijkt onder meer uit de hoeveelheid van haar contacten met medeverdachten en het gegeven dat verdachte een uitvoerende rol had bij het uitvoeren van de babbeltrucs en insluipingen. Met deze handelingen heeft verdachte een substantiële bijdrage geleverd aan gedragingen die rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 140 Sr bedoelde oogmerk tot het plegen van misdrijven.
Feit 4: gewoontewitwassen
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte gedurende een periode van 1 januari 2011 tot en met 16 juni 2013 frequent sieraden heeft ingeleverd, die van misdrijf afkomstig zijn, zodat het onder 4 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De verdediging heeft gesteld dat verdachte een aannemelijk en min of meer verifieerbare verklaring heeft gegeven, voor het voorhanden hebben van het ingeleverde goud en de wijze waarop zij die sieraden heeft verkregen, en dat zich in het dossier geen bewijs bevindt dat haar verklaring weerlegd, zodat verdachte integraal van feit 4 moet worden vrijgesproken.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 januari 2011 tot en met 16 juni 2013 schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit het onderliggende strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte in de periode van 1 januari 2011 tot en met 16 juni 2013 in totaal 16 keer sieraden, munten en goud heeft verkocht aan firma [bedrijf] in Enschede voor een totaalbedrag van
€ 16.235,64. Verdachte heeft erkend dat zij deze sieraden en goud heeft ingeleverd. Uit het register blijkt dat zij zich daarbij telkens met een geldig of een oud identiteitsbewijs op haar naam heeft gelegitimeerd. Verdachte heeft verklaard dat zij de afgelopen jaren geen sieraden of goud heeft gekocht. Zij heeft met betrekking tot de herkomst van een (deel) van de sieraden verklaard dat zij deze, evenals een geldbedrag, destijds voor haar huwelijk met [naam 3], als bruidsschat heeft ontvangen. Ook heeft zij verklaard dat zij wel eens erfenissen heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die verdachte heeft gegeven voor de herkomst van de sieraden, munten en goud onvoldoende concreet is. Het enkel stellen dat de sieraden, goud en munten uit een bruidsschat afkomstig is, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. De rechtbank is van oordeel dat de alternatieven die door de verdediging zijn aangedragen voor de herkomst van de sieraden niet aannemelijk zijn geworden en dat de verklaring van verdachte daarnaast, zo die al aannemelijk zou zijn, niet verifieerbaar is. Gelet op het feit dat verdachte onderdeel uitmaakt van een groep verdachten die zich in wisselende samenstelling veelvuldig schuldig heeft gemaakt aan woninginbraken en insluipingen door middel van babbeltrucs, waarbij onder meer geld en sieraden zijn buitgemaakt en het feit dat de rechtbank verdachte ook schuldig acht aan dergelijk feiten alsmede aan het deel uit maken van die criminele organisatie, is de rechtbank van oordeel dat verdachte wist dat de door haar aangeboden sieraden, goud en munten van misdrijf afkomstig waren. Verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan opzetwitwassen. Gelet op de frequentie waarmee verdachte sieraden heeft ingeleverd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte het feit tezamen en in vereniging heeft gepleegd en spreekt haar dan ook voor dit onderdeel vrij.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat verdachte betrokken is geweest bij diefstal van de aan [slachtoffer 3] toebehorende € 1.250,- door met een van Lazeroms gestolen bankpas geld op te nemen. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het onder
5 tenlastegelegde.