ECLI:NL:RBOVE:2014:5228

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 oktober 2014
Publicatiedatum
3 oktober 2014
Zaaknummer
08/900006-12
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van leden van een criminele organisatie voor diefstallen en witwassen

Op 3 oktober 2014 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen zeven leden van een criminele organisatie. De rechtbank heeft hen veroordeeld tot gevangenisstraffen variërend van twee tot vier jaar. De organisatie was betrokken bij een reeks diefstallen, voornamelijk gericht op (hoog)bejaarde slachtoffers, waarbij gebruik werd gemaakt van babbeltrucs om pinpassen, sieraden en contant geld te stelen. In totaal is er voor bijna 400.000 euro aan gestolen sieraden gewitwassen bij goudinkopers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan gekwalificeerde diefstal en gewoontewitwassen, zoals bedoeld in de artikelen 311 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mevrouw mr. M.M. Brunsveld, gevolgd en de verdachten veroordeeld tot gevangenisstraffen, met inachtneming van de tijd die zij in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht. De rechtbank heeft ook civiele vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de schadevergoeding is vastgesteld op bedragen van respectievelijk € 150,00 en € 2.000,00. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van getuigenverklaringen, camerabeelden en andere bewijsmiddelen, en heeft de betrokkenheid van de verdachten bij de criminele organisatie en de gepleegde feiten overtuigend bewezen verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/900006-12
Datum vonnis: 3 oktober 2014
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte 2],
geboren op [geboortedatum] 1976 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats 1].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 september 2013, 1 april 2014 en 3 september 2014. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mevrouw mr. M.M. Brunsveld en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. J.D. Onland, advocaat te Oldenzaal, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging – ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 juni 2011 te Hengelo, om ongeveer 10.37 uur, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat van de Rabobank heeft weggenomen een bedrag van 250 euro, althans enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of het weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door
middel van een valse sleutel; (Zaakdossier 4);
2.
hij op of omstreeks 2 december 2012 te Rheine (Duitsland), meermalen, althans eenmaal namelijk om ongeveer 17.11 uur en/of 17.12 uur (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (telkens) in/uit een of meer geld/pinautoma(a)t(en) (telkens) heeft/hebben weggenomen een/of meer geldbedrag(en) van 1000 euro en/of 1000 euro, in elk geval (telkens) enig geldbedrag, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel; (Zaakdossier 35-03);
3.
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 4 juni 2013 in de gemeente Enschede en/of elders in Nederland en/of Duitsland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande onder meer uit [verdachte 1]. en/of [verdachte 3]. en/of [verdachte 4] en/of [verdachte 5] en/of [verdachte 6] en/of [verdachte 7] en/of [verdachte 8] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- gekwalificeerde diefstal zoals bedoeld in artikel 311 Wetboek van Strafrecht, en/of
- gewoontewitwassen en/of witwassen zoals bedoeld in (de) artikel(en) 42Oter en/of 42Obis Wetboek van Strafrecht; (Zaakdossier 37);
4.
hij op of omstreeks 15 december2012 te Antwerpen (België) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen een bedrag 5.000 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s); (Zaakdossier 34);
5.
hij op of omstreeks 3 december 2012 te Gescher (Duitsland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (telkens) in/uit een geld/pinautomaat heeft weggenomen € 500 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of het weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel; (Zaakdossier 35-04);
6.
hij op of omstreeks de periode van 29 juli 2011 te Hengelo, om ongeveer 21.36 uur en/of 21.37 uur, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een of meer geldautoma(a)t(en) heeft weggenomen een of meet bedrag(en) van 70 euro en/of 1180 euto, althans (telkens) enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende [slachtoffer 6], in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel. (Zaaksdossier 9).

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de feiten 1 tot en met 6 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar en zes maanden, met aftrek van de door hem in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd. Zij heeft daarnaast gevorderd dat de civiele vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 432,00 respectievelijk € 2.000,00 worden toegewezen. Zij heeft daarbij tevens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd. De officier van justitie heeft tot slot gevorderd dat de civiele vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk wordt verklaard.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de ten laste gelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
Feit 1 en feit 6
Gelet op de samenhang tussen beide feiten worden deze gezamenlijk besproken.
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft gesteld dat op grond van de aangifte, de beelden van de pintransacties en de herkenning van verdachte als pinner de feiten 1 en 6 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
De verdediging heeft gesteld dat verdachte van de feiten moet worden vrijgesproken. Verdachte betwist dat hij degene is die heeft gepind. De raadsman voert verder aan dat de herkenning door de verbalisanten onvoldoende betrouwbaar en onvoldoende redengevend is. Daarnaast is de aanname van de recherche dat de pinner van feit 6 dezelfde persoon is als de pinner van feit 1 niet meer dan een aanname, die als zodanig niet voor het bewijs kan worden gebezigd.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich op
29 juni 2011 en op 29 juli 2011 in Hengelo heeft schuldig gemaakt aan diefstal door middel van een valse sleutel. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 28 juni 2011 is de heer [slachtoffer 1], aangever, omstreeks 20.30 uur op het erf van zijn boerderij in Drachtstercompagnie aangesproken door een voor hem onbekende vrouw. De vrouw vraagt aangever of ze wat bloemen mag bekijken, omdat haar vriendin binnenkort zou gaan trouwen. Aangever hoort iets later zijn vrouw met een voor hem onbekende man praten. De man en vrouw spraken met elkaar en zijn op een gegeven moment om de boerderij gelopen en samen weggegaan. De volgende dag ontdekt aangever dat onder andere zijn bankpas is verdwenen. Dan wordt aangever gebeld door iemand die zich voordoet als medewerker van de ING. Die medewerker vertelt aangever dat zijn bankpas beschadigd is gevonden in de brievenbus van de bank, dat de pas is geblokkeerd en dat de politie is gebeld. De man noemt het rekeningnummer en vraagt aangever naar zijn pincode. Aangever vertelt de man zijn pincode, waarop de verbinding wordt verbroken. Op 29 juni 2011 om 10.37 uur is vervolgens bij de geldautomaat van de Rabobank Centraal Twente aan de Marskant 5 in Hengelo een bedrag van € 250,00 van de rekening van aangever opgenomen.
Een maand later, op 29 juli 2011, ziet de heer [slachtoffer 6], aangever, omstreeks 19.30 uur een rode auto zijn erf oprijden. Twee mannen stappen uit, terwijl de bestuurder in de auto blijft zitten. De mannen vragen aangever of hij ook ruimte heeft om hun caravan te kunnen stallen. De mannen willen even rondkijken en zowel aangever als zijn broer, die even daarvoor naar buiten is komen lopen, moet met de mannen mee. Na ongeveer 20 minuten zijn de mannen weer weggegaan met de mededeling dat ze aanstaande maandag met de caravan terug zouden komen. Later die avond wordt aangever gebeld door een persoon die zich voordoet als medewerker van de Rabobank. De man zegt dat ze bezig zijn de bankpassen te vervangen en dat ze ook de pincode willen overzetten. Daarvoor moet aangever wel eerst zijn pincode doorgeven, hetgeen aangever doet. De volgende dag komt aangever tot de ontdekking dat zijn bankpas is gestolen en dat er op 29 juli 2011 om 21.36 uur en om 21.37 uur bij de geldautomaat van de Rabobank Centraal Twente aan de Marskant 5 in Hengelo een bedrag van € 70,00 respectievelijk € 1.180,00 van de rekening van aangever is opgenomen.
Van de pintransacties op 29 juni 2011 en op 29 juli 2011 zijn camerabeelden beschikbaar.
Op 12 augustus 2011 hebben verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] de foto’s van de pinnende man, die op de regionale briefing van de Politie Twente zijn geplaatst, bekeken. Daarbij zien zij twee foto’s van een persoon die op 29 juli 2011 geld heeft gepind met een gestolen bankpas. De verbalisanten herkennen deze persoon als [verdachte 2], zijnde verdachte. Zij herkennen verdachte omdat hij meerdere keren als arrestant in het Arrestantencomplex van de Politie Twente in Borne heeft verbleven. Het onderzoeksteam Ginaf heeft de camerabeelden van de pintransacties van woensdag 29 juni 2011 om 10.37 uur (ZD 4, Drachtstercompagnie) en van vrijdag 29 juli 2011 om 21.35 uur (ZD 9, Hellendoorn) met elkaar vergeleken. Daarbij komen verbalisanten tot de conclusie dat de pintransacties zijn gedaan door dezelfde persoon. De verbalisanten verklaren dat zij waarnemen dat het gezicht van de man, dat te zien is op de camerabeelden van 29 juni 2011, hetzelfde gezicht is dat is te zien op de camerabeelden van de pintransacties van 29 juli 2011.
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. De rechtbank stelt vast dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid en geloofwaardigheid van de verklaring van de verbalisanten, die hebben verklaard verdachte te herkennen op de fotoprints als de persoon die op 29 juni 2011 en op 29 juli 2011 gepind heeft met de in Drachtstercompagnie en in Hellendoorn gestolen bankpassen. De verbalisanten hebben verdachte niet alleen herkend, maar ook vermeld uit welken hoofde zij verdachte (her)kennen. De rechtbank kan slechts beoordelen of een dergelijke herkenning in redelijkheid mogelijk is. Voor dit oordeel heeft de rechtbank gelet op de mate van duidelijkheid en helderheid van de foto’s en meer in het bijzonder op de weergave van de persoon, die op de prints van de camerabeelden, die zich in het dossier bevinden, staat afgebeeld. De rechtbank overweegt dat er een aantal foto’s is waar de pinnende man op korte afstand recht in zijn gezicht en van opzij in beeld is gebracht. Op basis daarvan acht de rechtbank het mogelijk dat iemand die deze persoon kent, hem van deze beelden herkent. Daarnaast is de rechtbank op grond van de eigen waarneming van de zich in het dossier bevindende “stills” van de camerabeelden van de pintransacties op 29 juni 2011 en op 29 juli 2011, in samenhang bezien met de zich in het dossier bevindende foto van verdachte uit de politiedocumentatie, van oordeel dat verdachte de persoon is, die op 29 juni 2011 en op 29 juli 2011 heeft gepind met de gestolen pinpassen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 6].
De rechtbank acht beide feiten dan ook wettig en overtuigend bewezen.
5.2
Feit 2
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft gesteld dat, op grond van de aangifte, de beelden van de pintransacties en de verklaring van verdachte, feit 2 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De verdediging heeft gesteld dat verdachte van het feit moet worden vrijgesproken. De raadsman voert daartoe aan dat verdachte ontkent de pintransactie te hebben uitgevoerd en dat er naast de aangifte onvoldoende aanwijzingen zijn die het wettig en overtuigend bewijs kunnen opleveren. De camerabeelden die zich in het dossier bevinden zijn niet duidelijk en onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich op
2 december 2012 in Rheine (Duitsland) heeft schuldig gemaakt aan diefstal door middel van een valse sleutel. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 2 december 2012 is in de woning van mevrouw [slachtoffer 2], aangeefster, ingebroken waarbij haar bankpasje en de bijbehorende pincode, die aangeefster in haar tas bewaarde, zijn gestolen. Op 2 december 2012 omstreeks 17.11 uur is tweemaal met de gestolen bankpas van aangeefster geld opgenomen, telkens een bedrag ter hoogte van
€ 1.000,00. Van deze pintransacties zijn camerabeelden gemaakt, waarvan zich “stills” in het dossier bevinden. Tijdens zijn verhoor op 25 juli 2013 worden aan verdachte drie foto’s getoond, waarvan één foto betrekking heeft op zijn arrestatie in Duitsland op 29 augustus 2012, één foto van de pintransactie in Borken in Duitsland op 3 december 2012 en één foto van de pintransactie in Rheine op 2 december 2012. Verdachte verklaart daarop dat hij zichzelf herkend op de foto van de pintransactie in Borken als de man met de capuchon en dat hij ook de man is op de foto die is gemaakt na zijn arrestatie op 29 augustus 2012. Hij ziet dat de man op de foto van de pintransactie in Rheine, die naast de man staat die geld aan het opnemen is, een soortgelijke jas draagt als die hij zelf aanheeft op de andere twee foto’s.
De rechtbank is van oordeel dat de persoon met de capuchon op het fotoblad RHV-003-05-03, op grond van de uiterlijke kenmerken van zijn gezicht, te weten zijn ogen, neus, mond, baardgroei en haardracht, in combinatie met de door die persoon gedragen trui met capuchon met donkere touwtjes, een sterke gelijkenis vertoont met de persoon met de capuchon afgebeeld op het fotoblad RHV-003-06-04 en op RHV-003-06-05, waarvan verdachte zelf zegt dat hij de persoon is met de capuchon die op die twee fotobladen staat afgebeeld. De rechtbank is ook op basis van de eigen waarneming van deze “stills” van de camerabeelden in samenhang bezien met de zich in het dossier bevindende foto van verdachte uit de politiedocumentatie van oordeel dat verdachte samen met een ander geld heeft opgenomen met een gestolen bankpas. De rechtbank acht feit 2 eveneens wettig en overtuigend bewezen.
5.3
Feit 3
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie.
De verdediging heeft bepleit dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat er sprake is van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, noch dat verdachte tot het samenwerkingsverband zou behoren. Ook de rol die verdachte zou hebben komt uit de bevindingen in het dossier niet duidelijk naar voren.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Juridisch kader
Van een organisatie is sprake bij een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen verdachte en tenminste één andere persoon. Om te kunnen vaststellen of verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dient de rechtbank derhalve te bezien of sprake is geweest van een gestructureerd samenwerkingsverband, waarin de deelnemers in een zekere duurzame onderlinge samenwerking participeerden.
Vast moet komen te staan dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft,
waaronder ook het naaste doel van de organisatie wordt gerekend, dat wil zeggen dat de feitelijke werkzaamheden van de organisatie op het plegen van misdrijven gericht dienen te zijn. Het oogmerk is niet gekoppeld aan een bepaalde gedraging, maar moet aanwezig zijn bij de organisatie waaraan wordt deelgenomen. Het gaat daarbij niet om het oogmerk bij de afzonderlijke leden van de organisatie, maar om het oogmerk van het samenwerkingsverband als geheel.
Daarnaast moet de verdachte een aandeel hebben in het samenwerkingsverband dan wel moet de verdachte de gedragingen ondersteunen, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Tot slot moet bewezen kunnen worden dat de verdachte opzet had op het deelnemen aan de organisatie. Voldoende daarvoor is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk had. Wetenschap of een andere vorm van opzet ten aanzien van één of meer concrete misdrijven is niet noodzakelijk.
Niet is vereist dat vast komt te staan dat een persoon, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest, met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds hetzelfde is. Uit de jurisprudentie betreffende de Hofstad-groep (HR 2 februari 2010, LJN BK 5193) volgt dat ook in geval niet is gebleken van het bestaan van gemeenschappelijke regels, een bepaalde hiërarchie en een daaruit voortvloeiende druk om zich aan de regels te houden, sprake kan zijn van een organisatie in de zin van artikel 140 Sr.
Bij de beoordeling van de vraag of er in de onderhavige zaak sprake is geweest van een criminele organisatie en of verdachte daaraan heeft deelgenomen, overweegt de rechtbank als volgt.
Aanleiding
In 2011 is door verschillende politieregio’s onderzoek gedaan naar een mogelijke criminele organisatie die, in wisselende samenstellingen, verantwoordelijk zou zijn voor inbraken en insluipingen bij ouderen door middel van een babbeltruc. Deze inbraken en insluipingen vonden plaats in Nederland, Duitsland en België. Naar dit samenwerkingsverband is een grootschalig opsporingsonderzoek ingesteld, genaamd Ginaf. Tijdens het Ginaf-onderzoek zijn telefoongesprekken, gevoerd via de telefoons van meerdere personen, afgeluisterd en opgenomen. Verder zijn de mastgegevens van de telefoons van de verdachten in kaart gebracht. Ook zijn camera-observaties uitgevoerd en zijn camerabeelden uitgekeken van camera’s gericht op geldautomaten. Ook zijn getuigen, waaronder katvangers, goudinkopers en medewerkers van Cash Converters, gehoord.
Handelwijze organisatie
De rechtbank acht op basis van de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is geweest van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen een groep personen met een zekere organisatiegraad, waarbij de organisatie en daarmee verdachte en anderen zowel (gekwalificeerde) diefstallen als gewoontewitwassen tot oogmerk hadden. Er was steeds sprake van dezelfde werkwijze, namelijk het aanspreken en afleiden van de slachtoffers, terwijl een ander of anderen de woning doorzocht(en). Was er niemand thuis dan werd er ingebroken. De buit bestond voornamelijk uit contant geld, bankpasjes en sieraden. De slachtoffers werden, als de pincode al niet bij de diefstal zelf was verkregen, nadien gebeld om de pincodes van de bankpassen te achterhalen, waarbij de beller zich voordeed als bank- of politiemedewerker. Met de gestolen bankpassen werd vervolgens, al dan niet met behulp van katvangers, geld opgenomen in Nederland en Duitsland, waarbij het opvallend was dat regelmatig dezelfde geldautomaten werden gebruikt. Er waren auto’s beschikbaar om bij de slachtoffers thuis te komen. Deze voertuigen stonden in veel gevallen op naam van andere mensen (katvangers), zodat de voertuigen niet te linken zijn aan de insluipers. Ook werd in de genoemde periode door diverse leden die tot deze groep behoorden grote hoeveelheden uit misdrijf afkomstige (gouden) sieraden en munten verkocht aan onder meer de firma [bedrijf] en beleend bij Cash Converters in Enschede.
Onderlinge contacten en sluiertaal
In de ten laste gelegde periode is gebleken van veelvuldige telefonische contacten tussen de verdachten onderling. De rechtbank constateert dat deze telefonische contacten onder andere betrekking hadden op afspraken omtrent de diefstallen en het gewoontewitwassen. Deze interpretatie is gerechtvaardigd nu vaststaat dat in genoemde telefonische contacten tussen verdachten onderling in versluierde taal werd gesproken. Zo werd er onder meer op 1 oktober 2012 om 11:43:41 uur door [verdachte 7] tegen [verdachte 8] over “kun je van mama datgene meenemen waar je ermee kan praten” gesproken en werd op 2 oktober 2012 om 20:04:36 uur door [verdachte 8] gesproken over “weet je nog dat een nn-vrouw heeft verteld, dat er een hamburger in de la lag, we zijn dat gaan kopen en vonden geen andere hamburgers”, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank - in samenhang met de aangiftes, telecomgegevens, camerabeelden en observaties - duidt op het ophalen van portofoons voorafgaand aan een tweetal insluipingen en op het niet aantreffen van de beoogde buit. De verdachten hebben geen, dan wel geen geloofwaardige alternatieve verklaring gegeven voor dit taalgebruik.
Aannemelijk is dat verdachten in de telefonische contacten willens en wetens verhullende taal hebben gebezigd en daarover kennelijk ook onderling afspraken hebben gemaakt. Zo blijkt bijvoorbeeld uit afgeluisterde telefoongesprekken, weergegeven in zaaksdossier 021, op de pagina’s 5819 e.v. dat [verdachte 1] op de vraag waar hij is zegt: “Ik mag niet zeggen waar ik ben”. Een medeverdachte, die het gesprek overneemt zegt op de herhaalde vraag: “waar ben je”: “Hier buiten, maar ik kan nu niet praten”. Op pagina 5820 zegt [verdachte 1] op de vraag waarom hij de telefoon niet opnam: “omdat ik buiten ben”, en “omdat ik bij de mensen was”. Kennelijk is dat voor de leden van of gelieerden aan de criminele groepering een voldoende verklaring voor het niet opnemen van de telefoon.
Verder constateert de rechtbank dat in een enkel telefonische contact, kennelijk in strijd met de gemaakte afspraken en/of geldende mores over het verhullend taalgebruik bij telefoongesprekken, ook direct gevraagd wordt of een ander mee gaat stelen.
Op 18 september 2012 om 19.47 uur werd door [verdachte 1] gesproken met een NN-vrouw en gevraagd (letterlijk vertaald) : "Ga we stelen"? NN- vrouw antwoordt: "Morgen om 10 of 11".
Voor een volledig overzicht van de telefonische contacten die duiden op het bestaan van een criminele organisatie en aanwijzingen bevatten voor het criminele oogmerk van de organisatie volstaat de rechtbank op deze plaats met verwijzing naar de paragrafen 4.9.1. tot en met 4.9.11 van ZaaksDossier 37.
Werkauto’s en katvangers
Bij de inbraken en insluipingen is gebruik gemaakt van verschillende voertuigen, zogenoemde ‘werkauto’s’, die in ruil voor geld of cocaïne op naam van katvangers werden gezet. Dit waren vaak personen die in een afhankelijkheidsrelatie stonden tot de dadergroep, zoals veelplegers, drugsverslaafden en alcoholisten. De katvangers werden ook vaak gebruikt om geld te pinnen met de gestolen bankpassen. Een aantal van deze ‘katvangers’ waaronder [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4], heeft bij de politie voor de verdachten belastende verklaringen afgelegd. Verder heeft een medewerkster van het postkantoor verklaard dat een aantal verdachten op het postkantoor komt om tegen betaling kentekens op naam van katvangers te zetten. Ook hadden de verdachten zelf vaak kortdurend meer kentekens op naam staan, waarvan de eigendom niet uit (toereikende) legale inkomstenbronnen kan worden verklaard.
Gebruik van portofoons en valse identiteiten
Er werd bij het plegen van de inbraken en insluipingen een opvallend gebruik gemaakt van portofoons, vaak van het merk Alecto. Deze portofoons zijn bij aanhoudingen en controles veelvuldig aangetroffen in de auto van de verdachten. Het is een feit van algemene bekendheid dat, in tegenstelling tot mobiele telefoons, portofoons niet kunnen worden getapt of getraceerd. Ook maakten leden van de dadergroep regelmatig gebruik van rekwisieten (mutsen, sjaals, brillen etcetera) en werd er met valse identiteiten gewerkt.
Inleveren sieraden:
Uit de verstrekte registratielijsten van firma [bedrijf] in Enschede blijkt dat in de periode van 1 januari 2011 tot 16 mei 2013 voor een bedrag van ongeveer € 328.000,-- aan (gouden) sieraden is ingeleverd door de leden van de Ginaf-groep dan wel hun familieleden of katvangers. Uit de administratie van Cash Converters in Enschede blijkt dat Cash Converters in de periode van 16 januari 2012 tot 30 juli 2013 na belening van met name sieraden voor een bedrag van € 55.722,01 aan de Ginaf groep heeft betaald. De medewerkers van firma [bedrijf] en Cash Converters bevestigen dat de verdachten op grote schaal sieraden inleverden.
Leden van het georganiseerd verband en rolverdeling
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een georganiseerd verband tussen
de verdachten. Binnen deze organisatie vervulde iedere deelnemer gedurende langere tijd en structureel zijn eigen rol.
Duurzaamheid
Het georganiseerd verband was duurzaam van aard nu deze dadergroep zich - in ieder geval - gedurende de ten laste gelegde periode op de hierboven omschreven wijze bij herhaling heeft schuldig gemaakt aan gekwalificeerde diefstallen en gewoontewitwassen.
Rol van verdachte
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang en in verband bezien met de overige bewijsmiddelen zoals vermeld in dit vonnis, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte in de periode van 1 januari 2011 tot en met 4 juni 2013 heeft deelgenomen aan de hiervoor omschreven criminele organisatie.
Verdachte heeft een aandeel gehad en gedragingen ondersteund die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het criminele oogmerk van de criminele organisatie. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat verdachte binnen de criminele organisatie een ondersteunende en uitvoerende rol heeft vervuld. Dit blijkt onder meer uit de hoeveelheid van zijn contacten met medeverdachten en het gegeven dat verdachte een uitvoerende rol had, zowel bij het uitvoeren van de babbeltrucs en insluipingen, als bij het pinnen met gestolen bankpassen. Met deze handelingen heeft verdachte een substantiële bijdrage geleverd aan gedragingen die rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 140 Sr bedoelde oogmerk tot het plegen van misdrijven.
5.4
Feit 4
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft gesteld dat op grond van de aangifte, de beelden, de herkenning door de verbalisanten en de modus operandi het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De verdediging heeft gesteld dat verdachte van het feit moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat geen sprake is van een ondubbelzinnige herkenning van verdachte door de verbalisanten en dat bij hen mogelijk sprake is geweest van een verwachtingseffect (vgl. ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ6154).
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich op
15 december 2012 in Antwerpen samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan diefstal. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 15 december 2012 is mevrouw [slachtoffer 3], aangeefster, omstreeks 14.30 uur aan de [adres 1] in Antwerpen aangesproken door een vrouw met een grote bril met zwart montuur, grijze kleding en een grijze sjaal en muts. De vrouw zegt dat zij een enquête komt afnemen voor 65-plussers. Aangeefster heeft de vrouw binnengelaten. Op een gegeven moment komt er een tweede vrouw het pand binnenlopen. De vrouw met de bril zegt dat het een collega van haar is. Beide dames vragen aangeefster telkens naar de kasregisters die achterin de ruimte staan. Van de twee vrouwen en een man zijn beeldopnamen gemaakt door de beveiligingscamera’s zowel binnen als buiten het pand aan de [adres 1] in Antwerpen. Aangeefster heeft op de camerabeelden gezien dat een derde persoon, een man, het pand via de voordeur heeft betreden. Nadien blijkt uit een kistje op de eerste verdieping een bedrag van € 5.000,00 te zijn gestolen. Door de politie Antwerpen is naar aanleiding van deze diefstal op 14 mei 2013 een aandachtsvestiging opgesteld, waarin de toedracht van het feit word beschreven en waarin vier foto’s zijn opgenomen van de drie verdachten, afkomstig van de ter plaatse gemaakte beeldopnamen. Op 3 juni 2013 heeft verbalisant [verbalisant], deel uitmakend van het onderzoeksteam Ginaf, de aandachtsvestiging onder ogen gekregen en aan de hand van de daarin opgenomen foto’s twee van de drie daders onmiskenbaar herkend als [verdachte 2], zijnde verdachte en [verdachte 5], zijnde de medeverdachte. Hij heeft verdachte herkend vanwege zijn gelijkenis met de politiefoto’s die binnen het Ginaf-team van hem bekend zijn. Op 3 juni 2013 hebben verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] eveneens de aandachtsvestiging van de Belgische politie onder ogen gekregen. Zij hebben daarop contact opgenomen met de Belgische politie, die hen in het bezit heeft gesteld van alle foto’s die van het incident beschikbaar waren. Aan de hand van die foto’s herkennen beide verbalisanten zonder twijfel de man als [verdachte 2], zijnde verdachte. Zij merken daarbij op dat zij meerdere dagen met hem in politieverhoor zijn geweest.
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen van foto- en beeldmateriaal, en de bewijskracht daarvan. De rechtbank stelt in dit geval vast dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de gemotiveerde verklaringen van de verbalisanten, die hebben verklaard verdachte te herkennen op de fotoprints als één van de daders van de babbeltruc. De verbalisanten hebben verdachte niet alleen herkend, maar ook medegedeeld op basis waarvan zij verdachte (her)kennen. De rechtbank kan slechts beoordelen of een dergelijke herkenning in redelijkheid mogelijk is. Deze vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. De rechtbank heeft hierbij de duidelijkheid en helderheid van de prints van de camerabeelden in aanmerking genomen en meer in het bijzonder acht geslagen op de weergave van de persoon die staat afgebeeld op de prints van de camerabeelden die zich in het dossier bevinden. De rechtbank overweegt dat er een foto is waar de man op korte afstand nagenoeg recht in zijn gezicht in beeld is gebracht. Op basis daarvan acht de rechtbank het zeer wel mogelijk dat iemand die deze persoon kent, hem van deze foto herkent. De rechtbank is van oordeel dat de situatie, zoals die zich voordeed in de zaak die heeft geleid tot het vonnis van de rechtbank Amsterdam, zoals door de raadsman in zijn pleidooi aangehaald, hier niet aan de orde is. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman. Het voorgaande maakt dat de rechtbank waarde hecht aan de inhoud van het relaas van de verbalisanten en dat zij dit voor het bewijs zal gebruiken. Daarnaast is de rechtbank op grond van de eigen waarneming van de zich in het dossier bevindende “stills” van de camerabeelden van oordeel dat deze verbalisanten hun conclusie op basis van deze beelden hebben kunnen trekken. Voorts is zij ook op basis van de eigen waarneming van deze “stills” van de camerabeelden in samenhang bezien met de zich in het dossier bevindende foto van verdachte uit de politiedocumentatie van oordeel dat het in beide gevallen dezelfde persoon betreft. De rechtbank acht het feit gelet op voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen.
5.5
Feit 5
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft gesteld dat op grond van de aangifte, de camerabeelden, de verklaring van verdachte, de herkenning door de verbalisanten en de herkenbare kleding van de verdachte op de verschillende camerabeelden het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De verdediging heeft gesteld dat verdachte van het feit moet worden vrijgesproken. Verdachte ontkent dat hij degene is die heeft gepind. De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaring van verdachte niet ongeloofwaardig is althans niet als kennelijk leugenachtig is te bestempelen.
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte van het feit moet worden vrijgesproken en overweegt daartoe als volgt.
Op de camerabeelden van de pintransactie met de gestolen bankpas van [slachtoffer 5] op
3 december 2012 zijn twee mannen te zien. Een man die daadwerkelijk het geld opneemt met de gestolen bankpas en verdachte, die zichzelf heeft herkend, die daarbij staat. Aan verdachte is echter ten laste gelegd dat hij de persoon is geweest die met de gestolen bankpas het geld heeft opgenomen. Het bestanddeel medeplegen is niet in de tenlastelegging opgenomen. Nu verdachte niet als feitelijk pleger, maar hooguit als medepleger zou kunnen worden aangemerkt, kan het feit, zoals thans ten laste gelegd, niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
5.6
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 5 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder feit 1 tot en met 4 en feit 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 29 juni 2011 te Hengelo, om ongeveer 10.37 uur, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat van de Rabobank heeft weggenomen een bedrag van 250 euro toebehorende aan [slachtoffer 1], waarbij verdachte het weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
2.
hij op 2 december 2012 te Rheine (Duitsland) tweemaal, namelijk om ongeveer 17.11 uur en 17.12 uur, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, uit een geldautomaat heeft weggenomen een geldbedrag van 1000 euro toebehorende aan [slachtoffer 2], waarbij verdachte en zijn mededader(s) de weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel;
3.
hij in de periode van 1 januari 2011 tot en met 4 juni 2013 in Nederland en Duitsland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit [verdachte 1]. en [verdachte 3]. en [verdachte 4] en [verdachte 5] en [verdachte 6] en [verdachte 7] en [verdachte 8] welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- gekwalificeerde diefstallen zoals bedoeld in artikel 311 Wetboek van Strafrecht, en
- gewoontewitwassen zoals bedoeld in artikel 420ter Wetboek van Strafrecht;
4.
hij op 15 december 2012 te Antwerpen (België), tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bedrag 5.000 euro toebehorende aan [slachtoffer 3];
6.
hij op 29 juli 2011 te Hengelo, om ongeveer 21.36 uur en 21.37 uur, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, uit een geldautomaat heeft weggenomen 70 euro en 1180 euro toebehorende aan [slachtoffer 6], waarbij verdachte de weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 tot en met 4 en feit 6 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 140 en 311 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
feit 2
het misdrijf: diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf: het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 4
het misdrijf: diefstal door twee of meer verenigde personen;
feit 6
het misdrijf: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft gedurende ruim twee jaar deelgenomen aan een criminele organisatie, die tot oogmerk had het plegen van (gekwalificeerde) diefstallen en witwassen. Verdachte heeft in dat kader ook zelf gekwalificeerde diefstallen gepleegd. De insluipingen door leden van de criminele organisatie vonden steeds op min of meer vergelijkbare wijze plaats. Veelal oudere mensen werden middels babbeltrucs afgeleid, waarna anderen de woning doorzochten om sieraden, bankpasjes (met pincode) en geld buit te maken. Later op de dag werden de slachtoffers in voorkomede gevallen gebeld om de pincodes van de bankpassen te ontfutselen, waarbij de beller zich voordeed als bank- of politiemedewerker. Met de gestolen bankpassen werd vervolgens, al dan niet met behulp van katvangers, geld opgenomen in Nederland en Duitsland. De gestolen sieraden werden op grote schaal bij goudinkopers verkocht. Er was sprake van een omvangrijke criminele organisatie die zich gedurende langere tijd, op zeer systematische en professionele wijze, bezig hield met (gekwalificeerde) diefstallen en (gewoonte)witwassen.
Verdachte had gedurende een periode van jaren een uitvoerende rol in deze organisatie. Door zijn optreden heeft verdachte er blijk van gegeven bereid te zijn een substantiële bijdrage te leveren aan de instandhouding van de organisatie. Hij heeft daarbij uit winstbejag gehandeld. Met de criminele activiteiten zijn aanzienlijke geldbedragen buit gemaakt door verdachte en zijn mededaders.
Verdachte heeft zich verder met twee mededaders schuldig gemaakt aan diefstal van een aanzienlijk geldbedrag door middel van een zogenaamde babbeltruc in Antwerpen. Hierbij is een bejaarde dame op geraffineerde wijze een bedrag van € 5000,- afhandig gemaakt. Door aldus te handelen, heeft de verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat mensen in hun medemens stellen. Voorts rekent de rechtbank het verdachte in het bijzonder aan dat zij en haar mededaders een bejaarde dame tot slachtoffer hebben gekozen. Dat is immers een slachtoffer dat deel uitmaakt van een kwetsbare groep. Dit soort feiten brengen, naast gevoelens van onveiligheid bij de getroffen slachtoffers, hun naasten en hun omgeving, aanzienlijke financiële schade teweeg.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan een aantal gekwalificeerde diefstallen door met bankpassen, die eerder door leden van de criminele organisatie door middel van babbeltrucs of door inbraak zijn gestolen, geld op te nemen bij geldautomaten. Verdachte heeft daarmee aanzienlijke geldbedragen buit gemaakt en de slachtoffers overlast bezorgd en hen financieel nadeel berokkend.
Door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht worden weliswaar oriëntatiepunten gehanteerd voor diefstallen, maar nu verdachte in het kader van een georganiseerd verband heeft gehandeld spelen deze oriëntatiepunten geen rol. De rechtbank zal de strafoplegging in soortgelijke zaken bij haar overwegingen betrekken
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie waaruit blijkt dat verdachte in het verleden veelvuldig in verband met vermogensdelicten met justitie in aanraking is geweest. De rechtbank heeft daarbij op grond van het bepaalde in artikel 63 Sr bij de strafoplegging rekening gehouden met de straffen die aan verdachte zijn opgelegd in verband met eerdere veroordelingen.
Gelet op de ernst van de feiten, de rol van de verdachte binnen de criminele organisatie en de periode waarin hij zich aan de strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van aanmerkelijke duur dient te worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar passend is.
8.2
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de in beslaggenomen schoenen dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende(n) (nabestaanden).

9.De schade van benadeelden

9.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 1], wonende te [adres 2], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 427,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
  • Materiële schade € 155,00 (de rechtbank begrijpt € 150,00 eigen risico)
  • Immateriële schade € 277,00
Dit is gevorderd als “voorschot”. De rechtbank begrijpt dit als een vordering tot schadevergoeding van slechts een deel van de geleden schade. De benadeelde partij behoudt zich kennelijk het recht voor een ander deel van de schade buiten het strafgeding van verdachte te vorderen.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit 1 rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadeposten zijn weliswaar betwist, maar naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom deels toewijzen voor een bedrag van
€ 150,00, vermeerderd met de van rechtswege verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
De gestelde immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank niet voor toewijzing vatbaar, nu deze schade ziet op de babbeltruc en de diefstal uit de woning en dit niet aan verdachte wordt verweten. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan zijn vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
[slachtoffer 2], wonende te [woonplaats 2] (Duitsland) aan [adres 3], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 2.525,00.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit 2 rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De rechtbank zal het gevorderde daarom deels toewijzen voor een bedrag van € 2.000,00 (betreffende de door verdachte met de gestolen bankpas opgenomen geldbedragen). Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
De overige gestelde schade is naar het oordeel van de rechtbank niet voor toewijzing vatbaar, nu deze schade ziet op de diefstal uit de woning en dit niet aan verdachte wordt verweten. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van dit deel van de schadevordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan haar vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
[slachtoffer 5], wonende te [woonplaats 3] (Duitsland) aan [adres 4], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, nu verdachte van het schadeveroorzakende feit 5 wordt vrijgesproken. De benadeelde partij kan zijn vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter
9.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij, voor zover een schadevordering is toegewezen, tevens de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door de feiten 1 en 2 zijn toegebracht.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 27, 57 en 63 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 5 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder feit 1 tot en met 4 en feit 6 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
feit 2
het misdrijf: diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf: het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 4
het misdrijf: diefstal door twee of meer verenigde personen;
feit 6
het misdrijf: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor een deel van € 277,00 (tweehonderdzevenenzeventig euro) niet-ontvankelijk is in haar vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor een deel van € 525,00 (vijfhonderdvijfentwintig euro) niet-ontvankelijk is in haar vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer 5], wonende te [woonplaats 3] (Duitsland), aan [adres 4] in het geheel niet-ontvankelijk is in haar vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) (nabestaanden) van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een paar schoenen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. E. Venekatte en mr. E.J.M. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2014.