ECLI:NL:RBOVE:2014:5178

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 september 2014
Publicatiedatum
1 oktober 2014
Zaaknummer
aWB 14/488
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft eiseres, een bedrijf gevestigd te Schiphol, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel. Dit besluit, genomen op 14 januari 2014, verklaarde het bezwaar van eiseres tegen een eerder besluit van 28 augustus 2013 ongegrond. Eiseres had op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om openbaarmaking van bepaalde documenten. Het college had een aantal documenten openbaar gemaakt, maar eiseres was van mening dat niet alle gevraagde informatie was verstrekt en dat de informatie niet per onderwerp en aandachtspunt was gespecificeerd, zoals zij had verzocht.

De rechtbank Overijssel heeft op 25 september 2014 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiseres ongegrond was. De rechtbank stelde vast dat het college van gedeputeerde staten voldoende had aangetoond dat alle documenten die bij hen berusten openbaar waren gemaakt. Eiseres had niet aannemelijk gemaakt dat er documenten ontbraken. De rechtbank wees erop dat de Wob niet vereist dat informatie per onderwerp en aandachtspunt wordt verstrekt, en dat het college niet verplicht was om expliciet aan te geven in welke documenten informatie over gebruikte methoden bij het samenstellen van milieu-informatie was opgenomen.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 487,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/488

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], te Schiphol, eiseres
(gemachtigde: mr. A.H. Gaastra),
en
het college van gedeputeerde statenvan Overijssel, verweerder
(gemachtigde: mr. W.E.M. Klostermann).

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder naar aanleiding
van een door eiseres gedaan verzoek om haar op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) informatie te doen toekomen, besloten om de documenten zoals vermeld op de bij
dat besluit gevoegde inventarislijst openbaar te maken en aan eiseres toe te zenden. Verweerder heeft het verzoek, voor wat betreft een proces-verbaal dat niet bij verweerder berust, doorgezonden naar het Openbaar Ministerie.
Eiseres heeft tegen dat besluit op 18 september 2013 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 14 januari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dat besluit op 25 februari 2014 beroep ingesteld.
Bij besluit van 14 maart 2014 heeft verweerder het bestreden besluit gedeeltelijk herzien. Daarbij is het bezwaar alsnog deels gegrond verklaard.
Op 2 april 2014 heeft eiseres de rechtbank een aanvullend beroepschrift doen toekomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2014.
Voor eiseres is verschenen mr. J.C. Rube, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Voorthuizen, bijgestaan door de gemachtigde.

Overwegingen

1.
Bij verzoek van 12 juli 2013, nader aangevuld bij brief van 31 juli 2013, heeft eiseres
onder verwijzing naar de Wob, verzocht een aantal nader gespecifieerde
documenten te verstrekken. Daarbij heeft eiseres een onderverdeling gemaakt naar een
negental onderwerpen. Deze onderwerpen heeft eiseres in het verzoek nader onderverdeeld
in aandachtspunten.
Bij besluit van 28 augustus 2013 heeft verweerder besloten om de documenten zoals
vermeld op de bij dat besluit gevoegde inventarislijst openbaar te maken en aan eiseres toe te
zenden.
Verweerder heeft het verzoek, voor wat betreft een proces-verbaal dat niet bij verweerder
berust, doorgezonden naar het Openbaar Ministerie.
Na het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder bij brief van 24 oktober
2013 alsnog een aantal, per abuis niet eerder meegezonden, documenten aan eiseres toegezonden.
Bij besluit van 14 januari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van
eiseres ongegrond verklaard.
Bij besluit van 14 maart 2014 heeft verweerder het bestreden besluit gedeeltelijk herzien en
aanvullend (nog) een aantal stukken toegezonden aan eiseres. Tevens heeft verweerder
daarbij aan eiseres een proceskostenvergoeding toegekend voor het indienen van het
bezwaarschrift en het bijwonen van de hoorzitting.
2.
De rechtbank stelt vast dat nu verweerder hangende het beroep het bestreden besluit van 14 januari 2014 gedeeltelijk heeft herzien, het beroep is gericht tegen het besluit van
14 januari 2014, zoals gewijzigd bij besluit van 14 maart 2014.
3.
Eiseres voert aan dat:
- verweerder niet alle documenten heeft verstrekt en niet per onderwerp en aandachtspunt heeft aangegeven waarom bepaalde documenten niet zijn verstrekt;
- de informatie niet, zoals door haar is verzocht en van de zijde van verweerder bij monde van de heer [ambtenaar] is toegezegd, per onderwerp en aandachtspunt is verstrekt;
- er geen informatie is verstrekt over de gebruikte methoden bij het samenstellen van milieu-informatie.
Het verzoek van eiseres om verweerder te veroordelen in de door haar in de bezwaarfase gemaakte proceskosten behoeft geen bespreking meer, omdat verweerder deze kosten inmiddels bij het nadere besluit van 14 maart 2014 heeft vergoed.
Ter zitting heeft verweerder naar voren gebracht dat eiseres niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard in haar bezwaar omdat de stukken zijn opgevraagd met het oog op een civiele procedure jegens verweerder.
Verweerder heeft zich voorts, kort weergegeven, op het standpunt gesteld dat:
- alle bij haar aanwezige stukken waarop het verzoek ziet zijn verstrekt en dat het op grond van vaste jurisprudentie aan eiseres is om aan te tonen dat er stukken ontbreken;
- de Wob er slechts toe verplicht om de stukken te verstrekken op één van de in artikel
7, lid 1 van de Wob genoemde wijzen;
- de gebruikte methoden bij het samenstellen van milieu-informatie voldoende blijken uit de verstrekte documenten.
3.1
De rechtbank overweegt als volgt.
In artikel 7, lid 1, van de Wob is bepaald dat het bestuursorgaan de informatie met betrekking tot de documenten die de verlangde informatie bevatten verstrekt door:
a. kopie ervan te geven of de letterlijke inhoud ervan in andere vorm te verstrekken,
b. kennisneming van de inhoud toe te staan,
c. een uittreksel of een samenvatting van de inhoud te geven, of
d. inlichtingen daaruit te verschaffen.
In lid 2 is voorts bepaald dat het bestuursorgaan de informatie in de door de verzoeker verzochte vorm verstrekt, tenzij:
a. het verstrekken van de informatie in die vorm redelijkerwijs niet gevergd kan worden;
b. de informatie reeds in een andere, voor de verzoeker gemakkelijk toegankelijke vorm voor het publiek beschikbaar is.
In lid 3 is voorts bepaald dat indien het verzoek betrekking heeft op milieu-informatie als bedoeld in artikel 19.1a, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer, het bestuursorgaan, zo nodig, en indien deze informatie voorhanden is, tevens informatie verstrekt over de methoden die zijn gebruikt bij het samenstellen van eerstbedoelde informatie.
3.2
De rechtbank deelt het ter zitting nader door verweerder ingenomen standpunt omtrent de ontvankelijkheid van het bezwaar niet. Dat eiseres de gevraagde stukken mogelijk wil gebruiken in een civiele procedure is naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak niet bepalend voor het regime dat op het verzoek van toepassing is en de wijze waarop het verzoek moet worden afgedaan. Daartoe acht de rechtbank redengevend dat uitgangspunt voor de Wob is dat een verzoeker geen belang hoeft te stellen en dat de persoonlijke motieven van eiseres in deze zaak niet van doorslaggevende betekenis zijn, nu eiseres in haar verzoek nadrukkelijk heeft gerefereerd aan de Wob en er voor de gevraagde gegevens geen bijzondere regeling voor openbaarmaking bestaat, die de bepalingen van de Wob opzij zet. Van een civielrechtelijke procedure is (nog) geen sprake en er is daarmee ook (overigens) geen specifiek wettelijk kader van toepassing dat ziet op het uitwisselen van documenten. Hiermee zijn in deze zaak voldoende aanknopingspunten aanwezig om het verzoek van eiseres aan te merken als gedaan op grond van de Wob. Daarbij tekent de rechtbank aan dat, nu artikel 3 van de Wob slechts vraagt om het indienen van een verzoek om informatie, terwijl artikel 7 van de Wob spreekt van verstrekking in verschillende vormen, eiseres niet wordt tegengeworpen dat zij verweerder heeft gevraagd om toezending van documenten.
Dat de Wob niet op het voorliggende verzoek van toepassing zou zijn, volgt de rechtbank dan ook niet.
3.3
Ten aanzien van de beroepsgrond dat verweerder niet alle documenten heeft verstrekt oordeelt de rechtbank als volgt. In een geval waarin een bestuursorgaan na onderzoek stelt dat hij alle documenten die bij hem berusten openbaar heeft gemaakt en die mededeling niet ongeloofwaardig is, is het blijkens vaste jurisprudentie in beginsel aan diegene die om informatie verzoekt om het tegendeel aannemelijk te maken. In het onderhavige geval heeft eiseres zulks naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt. Er zijn geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht op grond waarvan zou kunnen worden getwijfeld aan de geloofwaardigheid van de mededeling van verweerder. De beroepsgrond dat verweerder gehouden was het verzoek van eiseres te weigeren, voor zover gevraagde informatie niet aanwezig was, treft hierdoor ook geen doel.
3.4
Voor wat betreft de stelling van eiseres dat de informatie niet, zoals door haar is verzocht en van de zijde van verweerder bij monde van de heer [ambtenaar] is toegezegd, per onderwerp en aandachtspunt is verstrekt, is de rechtbank van oordeel dat met artikel 7, lid 2, van de Wob is beoogd dat degene die de informatie vraagt kan aangeven op welke van de in artikel 7, lid 1, van de Wob limitatief genoemde wijzen hij of zij de gevraagde informatie wenst te ontvangen. Voor een verdere uitsplitsing per onderwerp en aandachtspunt bestaat geen verplichting. Dat verweerder eiseres enigszins tegemoet is gekomen door de documenten alsnog per onderwerp te rubriceren, doet daar niet aan af. Van een toezegging van de zijde van verweerder om dit nog verder uit te splitsen naar aandachtspunt is de rechtbank niet gebleken. Uit het e-mailbericht van 12 maart 2014 leidt de rechtbank slechts af dat een medewerker van verweerder heeft gemeld dat de zogenoemde werkwijze onder (2) zal worden gevolgd en dat daarbij zal worden aangegeven op welke onderdelen van het verzoek geen documenten worden verstrekt. Uit het e-mailbericht van 12 maart 2014 valt vervolgens af te leiden dat met de werkwijze onder (2) is bedoeld: per onderdeel van het Wob-verzoek aan te geven welke van de verstrekte documenten op dat onderdeel betrekking hebben. De stelling leidt dus niet tot het beoogde doel.
Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder (dan) ook niet gehouden het verzoek van eiseres te weigeren, voor zover dat verzoek niet op de door eiseres gewenste wijze werd gehonoreerd.
3.5
Dat er ten onrechte geen informatie is verstrekt over de gebruikte methoden bij het samenstellen van milieu informatie, volgt de rechtbank evenmin, nu informatie over de gebruikte methoden is opgenomen in de verstrekte documenten. De rechtbank ziet geen grondslag voor een verplichting van verweerder om daarnaast expliciet aan te geven in welke documenten die informatie is terug te vinden.
4.
Het beroep, gericht tegen het besluit van 14 januari 2014, zoals gewijzigd bij besluit van 14 maart 2014, dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
5.
Nu verweerder hangende het beroep bij besluit van 14 maart 2014 het bestreden besluit van 14 januari 2014 gedeeltelijke heeft herzien, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten, zijnde de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in verband met het indienen van het beroepschrift. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 487,--. (1 punt voor het indienen van het beroepschrift).
Voor veroordeling van verweerder tot vergoeding van de proceskosten gemaakt na het herzieningsbesluit van 14 maart 2014 ziet de rechtbank, gelet op het voorgaande, geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 487,--;
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, voorzitter, en mr. A. Oosterveld en mr. D. Hardonk-Prins, leden, in aanwezigheid van M.W. Hulsman, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.