ECLI:NL:RBOVE:2014:5054

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 september 2014
Publicatiedatum
25 september 2014
Zaaknummer
08/710979-09
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot beëindiging lijfsdwang en vermindering ontnemingsvordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 3 september 2014 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van de veroordeelde tot beëindiging van de toepassing van lijfsdwang en vermindering van een opgelegde ontnemingsvordering van €64.000,-. De rechtbank verklaarde het verzoek tot opheffing van de lijfsdwang niet-ontvankelijk, omdat de verzoeker op dat moment geen lijfsdwang onderging. De rechtbank oordeelde dat enkel tegen daadwerkelijk tenuitvoergelegde lijfsdwang een verzoekschrift kan worden ingediend, en niet tegen een eerder verleend verlof tot tenuitvoerlegging. Wat betreft het verzoek tot vermindering van de ontnemingsvordering, oordeelde de rechtbank dat de verzoeker niet had aangetoond dat hij nu of in de toekomst niet in staat zou zijn om aan de betalingsverplichting te voldoen. De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot vermindering van de ontnemingsmaatregel niet kon worden toegewezen, omdat de verzoeker niet voldeed aan de vereisten zoals gesteld in de wet. De rechtbank wees daarom beide verzoeken af en verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk voor het verzoek tot opheffing van de lijfsdwang.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/710979-09
Verzoekschriftnummer: 14/849
Beschikking van de meervoudige raadkamer op het verzoek om opheffing van de lijfsdwang op grond van artikel 577c Sv van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 1962 in [geboorteplaats] (Turkije),
wonende in [woonplaats], aan de [adres],
verder te noemen: de veroordeelde.

1.Het verloop van de procedure

Het verzoekschrift, gedateerd 14 juli 2014, is op 15 juli 2014 op de griffie van de rechtbank ontvangen. Het is ondertekend en ingediend door mr. I. Mercanoglu, advocaat te Enschede.
De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van de raadkamer van 27 augustus 2014.
Bij de behandeling zijn de officier van justitie en de raadsman gehoord.
De veroordeelde is behoorlijk opgeroepen maar niet verschenen.
De rechtbank heeft kennis genomen van het door de officier van justitie overgelegde dossier van de strafzaak en de ontnemingszaak tegen de veroordeelde.
2. De standpunten van de veroordeelde en de raadsman en de officier van justitie
Standpunt veroordeelde en raadsman
De veroordeelde en de raadsman maken bezwaar tegen de tenuitvoerlegging van lijfsdwang.
Daartoe wordt - kort samengevat - gesteld dat veroordeelde bij gebreke van voldoende financiële middelen niet ineens kan voldoen aan de hem bij vonnis van de politierechter van 11 mei 2011 opgelegde verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 64.000,--.
In dat verband vraagt verzoeker om beëindiging van de toepassing van lijfsdwang, waarvoor deze rechtbank bij beschikking van 11 december 2013 verlof heeft verleend.
Daarnaast vraagt verzoeker het bedrag van de hem bij voormeld vonnis van 11 mei 2011 opgelegde maatregel ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr), te weten betaling aan de Staat van een geldbedrag van € 64.000,-- te verminderen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie verzet zich tegen toewijzing van de verzoeken.

3.De bevoegdheid van de rechtbank

De rechtbank Overijssel is bevoegd van het verzoekschrift kennis te nemen.

4.De ontvankelijkheid

De rechtbank stelt vast dat het verzoekschrift ontvankelijk is voor zover het ziet op vermindering van de aan verzoeker bij vonnis van de politierechter van 11 mei 2011 opgelegde maatregel tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 64.000,-- ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Wat betreft het verzoek tot opheffing van de lijfsdwang overweegt de rechtbank dat
artikel 577c, zevende lid Sv de veroordeelde de mogelijkheid biedt om de rechter te verzoeken om opheffing van de lijfsdwang.
Op grond van artikel 577c lid 1 kan de rechter op vordering van de officier van justitie verlof verlenen tot de tenuitvoerlegging van lijfsdwang. De daarop volgende leden van genoemd artikel geven nadere procedurele regels over de behandeling door de raadkamer van de vordering van de officier van justitie tot het verlenen van verlof tot de tenuitvoerlegging van lijfsdwang en de beoordelingsruimte van de raadkamer.
In het zevende en laatste lid van artikel 577c Sv is bepaald dat de lijfsdwang te allen tijde door de officier van justitie kan worden beëindigd. Voorts wordt in dat lid aan de veroordeelde de mogelijkheid geboden om de rechter te verzoeken om opheffing van de lijfsdwang.
De rechtbank leidt hieruit af dat het zevende lid enkel ziet op lijfsdwang die al daadwerkelijk tenuitvoergelegd wordt en niet op het door de rechtbank in een eerder stadium reeds gegeven verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang. Enkel en alleen tegen lijfsdwang die daadwerkelijk tenuitvoergelegd wordt, kan opgekomen worden met een verzoekschrift als bedoeld in artikel 577c lid 7 Sv en niet tegen een verleend verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang.
De rechtbank stelt vast dat verzoeker op dit moment geen lijfsdwang ondergaat en evenmin lijfsdwang heeft ondergaan ter zake de hem opgelegde maatregel tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 64.000,-- ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dat leidt de rechtbank tot de slotsom dat het verzoek op dit punt feitelijke grondslag mist en dat verzoeker om die reden niet ontvankelijk is in zijn verzoekschrift voor zover dat ziet op opheffing van lijfsdwang als bedoeld in artikel 577c lid 7 Sv.
5.1
De beoordeling van het verzoek tot vermindering
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde in raadkamer blijkt het volgende:
- Bij vonnis van 11 mei 2011, parketnummer 08/710979-09, is verzoeker veroordeeld tot betaling van € 64.000,-- aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit vonnis is onherroepelijk geworden op 26 mei 2011;
- De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht verlof te verlenen tot tenuitvoerlegging van de lijfsdwang ten aanzien van verzoeker;
- Bij beschikking van 11 december 2013, raadkamernummer 13/808, heeft de rechtbank het gevraagde verlof verleend en de duur van de lijfsdwang bepaald op 540 dagen;
- het bedrag van de ontnemingsmaatregel bedraagt thans nog € 64.000,--.
Artikel 577b, tweede lid Sv biedt de mogelijkheid om, wanneer een maatregel tot het ontnemen van wederrechtelijk genoten voordeel is opgelegd, vermindering of kwijtschelding te vragen. Blijkens de totstandkoming van de wijziging van artikel 577b Sv (kamerstukken II, 2001-2002, 28079, nr. 3, p. 16-17) heeft voor de beoordeling van een verzoek tot vermindering of kwijtschelding te gelden dat verzoeker aannemelijk dient te maken dat hij niet (meer) in staat is de aan hem opgelegde verplichting tot betaling aan de staat te voldoen en ook in de toekomst daaraan niet zal kunnen voldoen.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de veroordeelde niet voldoet aan het vonnis waarbij de verplichting tot betaling is opgelegd en dat volledig verhaal op grond van de artikelen 574 tot en met 576 Sv op zijn vermogen niet mogelijk is gebleken.
Door en namens verzoeker is gesteld dat hij onvoldoende middelen heeft om de ontnemingsmaatregel te voldoen. Verzoeker vraagt daarom matiging van de ontnemingsmaatregel in de zin dat het Openbaar Ministerie een betalingsregeling met verzoeker zal treffen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek tot matiging in de zin dat het Openbaar Ministerie een betalingsregeling met verzoeker zal treffen c.q. tot vermindering dient te worden afgewezen.
De rechtbank stelt voorop dat in een geval als het onderhavige de mogelijkheid van termijnbetaling niet aan enige wettelijke bepaling kan worden ontleend.
Sedert de op 1 maart 1993 in werking getreden Wet van 10 december 1992, Stb. 1993, 11 is in artikel 36e Sr, artikel 24a Sr niet van overeenkomstige toepassing verklaard, terwijl de mogelijkheid van zodanige toepassing ten aanzien van de oplegging van de maatregel tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ook niet bij enig andere wettelijke bepaling is voorzien.
Op grond van de parlementaire geschiedenis van genoemde wet moet worden aangenomen dat de wetgever een betaling in termijnen niet heeft gewild. Dat vindt bevestiging in de tekst en de ontstaansgeschiedenis van de nadien tot stand gebrachte aanvulling van het vierde lid (nu vijfde lid) van artikel 36e Sr(Wet van 8 mei 2003, Stb. 2003, 202).
Naar de onmiskenbare bedoeling van de wetgever is in een geval waarin moet worden aangenomen dat de draagkracht van de betrokkene nu en in de toekomst ontoereikend is, de rechter slechts bevoegd tot toepassing van de in dat vijfde lid voorziene matiging. Het verzoek wordt daarom in zoverre afgewezen nu dat verzoek geen steun vindt in het recht.
Wat betreft het verzoek tot vermindering is de rechtbank van oordeel dat verzoeker er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij nu en in de toekomst niet in staat zal zijn om aan de hem opgelegde verplichting tot betaling aan de Staat te voldoen. Om die reden zal de rechtbank ook het verzoek tot vermindering afwijzen.
5.2
Conclusie
De rechtbank zal op grond van het voorgaande het verzoek van de veroordeelde tot vermindering van het bedrag van de hem bij voormeld vonnis van 11 mei 2011 opgelegde maatregel afwijzen.

6.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk voor zover het verzoekschrift ziet op opheffing van
lijfsdwang;
- wijst af het verzoek van de veroordeelde tot matiging van de ontnemingsmaatregel in de
zin dat het Openbaar Ministerie een betalingsregeling met verzoeker zal treffen;
- wijst af het verzoek van de veroordeelde tot vermindering van het bedrag van de hem bij
voormeld vonnis van 11 mei 2011 opgelegde maatregel.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, mr. A. Flos en mr. C.C.S. Koppes, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. ter Haar, griffier, ondertekend door de voorzitter en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2014.
De griffier is buiten staat deze beschikking te ondertekenen.