ECLI:NL:RBOVE:2014:487

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 januari 2014
Publicatiedatum
4 februari 2014
Zaaknummer
Awb 13/1676
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kerkenvrijstelling en onroerende zaakbelasting in het kader van de Wet WOZ

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 31 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting [eiseres] en het hoofd van de sectie Belastingen & Invordering van de gemeente Zwolle. De zaak betreft de toepassing van de kerkenvrijstelling in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiseres, eigenaar van een perceel grond in Zwolle, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van de onroerende zaak en de daarop gebaseerde aanslag onroerendezaakbelastingen voor het belastingjaar 2013. De waarde was vastgesteld op € 258.000,-- per waardepeildatum 1 januari 2012. Eiseres stelde dat de kerkenvrijstelling ook op het perceel grond van toepassing was, omdat dit perceel in hoofdzaak voor de openbare eredienst zou worden gebruikt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het perceel grond in hoofdzaak voor de openbare eredienst wordt gebruikt. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de criteria die zijn vastgesteld in de Gemeentewet en de Uitvoeringsregeling, waarin is bepaald dat onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten, vrijgesteld kunnen worden van belasting. De rechtbank concludeert dat de waarde van de onroerende zaak terecht niet buiten beschouwing is gelaten door verweerder, en verklaart het beroep van eiseres ongegrond. De rechtbank heeft geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: AWB ZWO 13/1676
uitspraak van de meervoudige belastingkamer in het geschil tussen
Stichting [eiseres],
gevestigd te Zwolle,
eiseres,
gemachtigde: [naam],
en
het hoofd van de sectie Belastingen & Invordering van de gemeente Zwolle,
verweerder.

1.Ontstaan en loop van het geding

Ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak [adres] te Zwolle vastgesteld bij beschikking van
28 februari 2013. Daarbij is de waarde vastgesteld op € 258.000,-- per waardepeildatum
1 januari 2012 voor het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013. Tegelijk met deze beschikking heeft verweerder aan eiseres een aanslag onroerendezaakbelastingen voor het belastingjaar 2013 opgelegd van € 706,15.
Bij uitspraak op bezwaar van 19 juni 2013 heeft verweerder het tegen de beschikking gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak op bezwaar is op 23 juli 2013 beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 4 november 2013 ter zitting behandeld. Eiseres heeft zich doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. L.J. Luigies.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2.De feiten

Eiseres is eigenares van de onroerende zaak aan de [adres] te Zwolle. Deze onroerende zaak betreft een perceel grond van 2.065 m².

3.Het geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of de toepassing van de zogenoemde kerkenvrijstelling als bedoeld in artikel 2, onderdeel g, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ (hierna: de Uitvoeringsregeling) ertoe moet leiden dat de waarde van de gehele onroerende zaak buiten beschouwing moet blijven.

4.Beoordeling van het geschil

De zogenoemde kerkenvrijstelling is neergelegd in verschillende wettelijke bepalingen voor zowel de onroerendezaakbelastingen als de waardering van onroerende zaken.
In artikel 220d, eerste lid, onderdeel c, van de Gemeentewet is bepaald dat bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelastingen buiten aanmerking wordt gelaten de waarde van onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning.
Deze kerkenvrijstelling is eveneens opgenomen in artikel 4, eerste lid, onderdeel c, van de Verordening op de heffing en de invordering van onroerende zaakbelastingen 2013 van de gemeente Zwolle.
In artikel 2, eerste lid, onderdeel g, van de Uitvoeringsregeling is bepaald dat bij de bepaling van de waarde buiten aanmerking wordt gelaten de waarde van onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning.
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 220d, eerste lid, onderdeel c, van de Gemeentewet geen onderscheid maakt tussen de onroerende zaken “grond” en “gebouwen”.
De vrijstelling van artikel 220d, eerste lid, onderdeel c, van de Gemeentewet is dan ook van toepassing op het perceel grond van eiseres.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de kerkenvrijstelling, waar eiseres een beroep op doet, uitsluitend ziet op gebouwen, die bestemd zijn voor openbare erediensten of voor het houden van openbare bezinningsbijeenkomsten van levensbeschouwelijke aard. Of het gebouw dat bestemd is voor openbare erediensten of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard ook in aanmerking komt voor toepassing van de vrijstelling is vervolgens afhankelijk van het feitelijk gebruik. Het gebouw dient dan hoofdzakelijk, dus voor meer dan 70 %, gebruikt te worden overeenkomstig de bestemming. Daaruit is af te leiden dat vanaf het moment dat het gebouw in gebruik is, beoordeeld kan worden of aan de criteria voor het toepassen van de kerkenvrijstelling is voldaan. Nu op de toestandsdatum 1 januari 2013 geen sprake was van gebruik overeenkomstig de bestemming, is niet voldaan aan de criteria om conform de kerkenvrijstelling van artikel 2, onderdeel g, van de Uitvoeringsregeling, gelezen in samenhang met artikel 220d, eerste lid, onderdeel c, van de Gemeentewet, de waarde van de onroerende zaak buiten aanmerking te laten.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat volgens het Burgerlijk Wetboek ook grond als een onroerende zaak dient te worden aangemerkt en dat beoordeeld dient te worden hoeveel grond daadwerkelijk voor de eredienst wordt gebruikt. Gelet hierop houdt de rechtbank het ervoor dat verweerder het hiervoor ingenomen standpunt niet langer handhaaft en dat verweerder van mening is dat de kerkenvrijstelling ook op een perceel grond betrekking kan hebben.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 4 december 1991 (zaaknr. 27 661; gepubliceerd in Belastingblad 1992/72 en BNB 1992/47) geoordeeld dat een onroerende zaak in hoofdzaak voor de openbare dienst is bestemd indien het voor ten minste 70 % daarvoor wordt gebruikt.
De rechtbank ziet zich dan ook voor de vraag gesteld of het perceel grond in hoofdzaak voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard wordt gebruikt. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en acht voor dit oordeel van belang de mededeling van eiseres ter zitting dat het perceel grond zes feestdagen per jaar wordt gebruikt voor een bijeenkomst en dat er daarnaast na het vrijdaggebed wel eens mensen naar het perceel gaan die daar gaan bidden. Met het door eiseres aangevoerde acht de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de onroerende zaak in hoofdzaak, hetgeen dus wil zeggen voor 70 % of meer, voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard wordt gebruikt en dat de kerkenvrijstelling voor de onderhavige onroerende zaak op eiseres van toepassing is.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelastingen de waarde van de onroerende zaak terecht niet buiten beschouwing heeft gelaten.
Het beroep is ongegrond.

5.Proceskosten

De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, voorzitter, mr. L.E.C. van Rijckevorsel-Besier en mr. H.R. Schimmel, rechters, en door de voorzitter en H. Blekkenhorst als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op: