In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Overijssel op 27 augustus 2014 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van de veroordeelde tegen de omzetting van zijn taakstraf in vervangende hechtenis. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, maar had deze taakstraf niet aangevangen. De officier van justitie had op 24 januari 2014 de tenuitvoerlegging van 90 dagen vervangende hechtenis bevolen, omdat de veroordeelde de taakstraf niet had uitgevoerd. Het bezwaarschrift, ingediend door de raadsman mr. K. ter Mors, werd behandeld tijdens een openbare zitting waar de veroordeelde, zijn raadsman en de officier van justitie aanwezig waren.
De veroordeelde voerde aan dat er geen rechtsgeldig bevel tot tenuitvoerlegging was gegeven, omdat hij niet op de hoogte was gesteld van de verlenging van de termijn voor de uitvoering van de taakstraf. De officier van justitie stelde echter dat de verlenging rechtsgeldig was en dat de veroordeelde zijn afspraken met de reclassering niet was nagekomen. De politierechter oordeelde dat het bezwaarschrift ontvankelijk was en dat de beslissing tot omzetting van de taakstraf naar vervangende hechtenis niet rechtsgeldig was, omdat de kennisgeving van de verlenging niet aan de veroordeelde was gedaan.
De politierechter concludeerde dat de veroordeelde de kans moest krijgen om zijn taakstraf alsnog te verrichten. Daarom werd het bezwaarschrift gegrond verklaard en werd bepaald dat de veroordeelde de 180 uren taakstraf vóór 1 januari 2015 moest voltooien. Deze beslissing werd genomen in het belang van de veroordeelde, die de gelegenheid kreeg om zijn straf alsnog uit te voeren zonder de vervangende hechtenis te ondergaan.