ECLI:NL:RBOVE:2014:4625

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 augustus 2014
Publicatiedatum
1 september 2014
Zaaknummer
08/710875-10
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen omzetting van taakstraf naar vervangende hechtenis

In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Overijssel op 27 augustus 2014 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van de veroordeelde tegen de omzetting van zijn taakstraf in vervangende hechtenis. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, maar had deze taakstraf niet aangevangen. De officier van justitie had op 24 januari 2014 de tenuitvoerlegging van 90 dagen vervangende hechtenis bevolen, omdat de veroordeelde de taakstraf niet had uitgevoerd. Het bezwaarschrift, ingediend door de raadsman mr. K. ter Mors, werd behandeld tijdens een openbare zitting waar de veroordeelde, zijn raadsman en de officier van justitie aanwezig waren.

De veroordeelde voerde aan dat er geen rechtsgeldig bevel tot tenuitvoerlegging was gegeven, omdat hij niet op de hoogte was gesteld van de verlenging van de termijn voor de uitvoering van de taakstraf. De officier van justitie stelde echter dat de verlenging rechtsgeldig was en dat de veroordeelde zijn afspraken met de reclassering niet was nagekomen. De politierechter oordeelde dat het bezwaarschrift ontvankelijk was en dat de beslissing tot omzetting van de taakstraf naar vervangende hechtenis niet rechtsgeldig was, omdat de kennisgeving van de verlenging niet aan de veroordeelde was gedaan.

De politierechter concludeerde dat de veroordeelde de kans moest krijgen om zijn taakstraf alsnog te verrichten. Daarom werd het bezwaarschrift gegrond verklaard en werd bepaald dat de veroordeelde de 180 uren taakstraf vóór 1 januari 2015 moest voltooien. Deze beslissing werd genomen in het belang van de veroordeelde, die de gelegenheid kreeg om zijn straf alsnog uit te voeren zonder de vervangende hechtenis te ondergaan.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/710875-10
Uitspraak van de politierechter op het bezwaarschrift op grond van artikel 22g Sr van:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1977 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
verder te noemen: de veroordeelde.

1.Het verloop van de procedure

Op 24 januari 2014 heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging van 90 dagen vervangende hechtenis bevolen omdat de veroordeelde de taakstraf niet heeft aangevangen. Die kennisgeving is blijkens de akte van uitreiking op 3 juni 2014 uitgereikt op het GBA-adres van de veroordeelde aan [naam].
Het bezwaarschrift tegen de kennisgeving van dat bevel is gedateerd 5 juni 2014 en is op diezelfde dag op de griffie van de rechtbank ontvangen.
Het is ingediend namens verzoeker, door mr. K. ter Mors, advocaat te Almelo.
Het bezwaarschrift is behandeld op de openbare terechtzitting van 27 augustus 2014.
Bij de behandeling zijn de officier van justitie, de veroordeelde en de raadsman gehoord.
De politierechter heeft kennis genomen van het door de officier van justitie overgelegde dossier van de strafzaak tegen de veroordeelde en van het afloopbericht werkstraf van SVG-GGZ Tactus Almelo van 20 april 2012.

2.De standpunten van de veroordeelde en de officier van justitie

Standpunten van de veroordeeldeen de
raadsman
De veroordeelde maakt bezwaar tegen de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. De raadsman van de veroordeelde heeft ter terechtzitting het bezwaarschrift toegelicht.
De veroordeelde stelt zich primair op het standpunt dat geen sprake is van een rechtsgeldig gegeven bevel tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis, nu niet kan worden vastgesteld of aan veroordeelde kennisgeving is gedaan van de door het openbaar ministerie bevolen verlenging van de termijn binnen welke de taakstraf moet worden voltooid.
Subsidiair voert de veroordeelde samengevat aan dat hij bereid is om de hem opgelegde taakstraf alsnog te verrichten en dat hem daartoe nog een laatste kans dient te worden gegeven.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat, gelet op de voorliggende reclasseringsrapportage, kan worden uitgegaan van een op 14 maart 2012 rechtsgeldig gelaste verlenging van de uitvoeringstermijn als bedoeld in artikel 22c, derde lid Wetboek van Strafrecht.
Voorts is de officier van justitie op basis van het bij voormeld reclasseringsrapport gevoegde afloopbericht werkstraf van oordeel dat de veroordeelde door de reclassering met hem in het kader van de uit te voeren taakstraf gemaakte afspraken zonder aantoonbare verontschuldigende redenen niet is nagekomen. Op grond daarvan dient thans de aan de taakstraf verbonden vervangende hechtenis ten uitvoer te worden gelegd.

3.De ontvankelijkheid

Het bezwaarschrift is tijdig ingediend. De politierechter stelt vast dat het ook overigens ontvankelijk is.

4.De beoordeling

Op grond van de stukken en de behandeling op de zitting stelt de politierechter het volgende vast.
De veroordeelde is bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in de rechtbank Almelo van 30 maart 2011 veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren. Daarbij is bepaald dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 dagen.
De raadsman heeft geconcludeerd dat het bevel tot verlenging van de uitvoeringstermijn van de taakstraf door de officier van justitie niet ter kennis van de veroordeelde is gebracht waardoor het ervoor moet worden gehouden dat van een rechtsgeldige verlenging van de termijn geen sprake is. Daardoor is de beslissing tot omzetting van de taakstraf in vervangende hechtenis buiten de termijn van artikel 22i Sr genomen en was de officier derhalve niet meer bevoegd om het bevel te geven.
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 22c, derde lid, Wetboek van Strafrecht (Sr) bedraagt de termijn binnen welke de taakstraf moet zijn voltooid een jaar na het onherroepelijk worden van het vonnis. Het openbaar ministerie kan ambtshalve of op verzoek van de veroordeelde deze termijn eenmaal met (maximaal) eenzelfde termijn verlengen. Het vierde lid van deze bepaling houdt in dat de termijn binnen welke de taakstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen.
Op grond van artikel 22i Sr kan het openbaar ministerie een beslissing tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis slechts nemen gedurende de termijn waarbinnen de taakstraf dient te zijn voltooid of binnen drie maanden na afloop van deze termijn.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de stukken van de zaak blijkt het volgende.
Het vonnis van de politierechter van 30 maart 2011 waarbij de desbetreffende taakstraf aan de veroordeelde is opgelegd, is onherroepelijk geworden op 14 april 2011. De termijn binnen welke de taakstraf moest worden voltooid, bedroeg derhalve een jaar te rekenen vanaf 14 april 2011. Blijkens de voorliggende beslissing van de officier van justitie is de executietermijn voor de uitvoering van de taakstraf op 14 maart 2012 met een jaar verlengd tot 8 april 2013. Dit betekent dat de veroordeelde de taakstraf moest hebben voltooid vóór laatstgenoemde datum.
De verlengingsbeslissing van de officier van justitie d.d. 14 maart 2012 is binnen de termijn en derhalve tijdig genomen, zodat de termijn van de taakstraf rechtsgeldig werd verlengd op de voet van artikel 22c, derde lid Sr tot 8 april 2013.
De politierechter gaat er daarbij - evenals de officier van justitie - vanuit dat van deze verlenging een kennisgeving aan de veroordeelde is gezonden, mede ook gelet op het feit dat van de verlengingsbeslissing melding is gedaan in het door de reclassering in haar rapportage opgenomen afloopbericht werkstraf.
Artikel 22i Sr bepaalt dat het openbaar ministerie de beslissing om de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen moet nemen binnen drie maanden na het einde van de termijn, genoemd in artikel 22c, derde lid. Dat betekent in het onderhavige geval dat uiterlijk binnen drie maanden na 8 april 2013 zijnde dat de datum waarop de termijn waarbinnen de taakstraf na verlenging van de termijn moest zijn voltooid, het openbaar ministerie een beslissing tot tenuitvoerlegging diende te nemen.
In de onderhavige zaak is door een officier van justitie op het voorstel vervangende hechtenis van het CJIB besloten de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis te bevelen. Dit bevel is ook door de officier van justitie ondertekend.
Op grond van dit alles is de politierechter van oordeel dat de (verlengde) termijn waarbinnen de opgelegde taakstraf moest zijn voltooid op 8 april 2013 expireerde. Deze termijn wordt ingevolge artikel 22c lid 4 Sr verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen. Uit de stukken en uit hetgeen veroordeelde daarover ter terechtzitting heeft verklaard, blijkt dat hij gedetineerd is geweest van 23 december 2012 tot 26 september 2013. De termijn waarbinnen de taakstraf voltooid had moeten zijn wordt verlengd met deze periode van 277 dagen. Nu is gebleken dat de officier van justitie binnen die aldus met 277 dagen verlengde termijn, namelijk op 24 januari 2014, een beslissing tot omzetting van de taakstraf naar vervangende hechtenis heeft genomen, stelt de politierechter vast dat de door de officier van justitie in Arnhem op het Voorstel vervangende hechtenis van het CIJB genomen beslissing tot tenuitvoerlegging van 90 dagen vervangende hechtenis binnen de in artikel 22c Sr voorgeschreven termijn is genomen. Die beslissing en de daarop gevolgde kennisgeving omzetting van het CIJB zijn daarmee rechtsgeldig genomen c.q. gedaan.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde de taakstraf in het geheel niet heeft verricht.
De veroordeelde heeft ter terechtzitting feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de politierechter van oordeel is dat de veroordeelde de gelegenheid moet krijgen de taakstraf alsnog volledig te verrichten. De politierechter heeft daarbij ook betrokken het feit dat de officier van justitie eerst op 24 januari 2014 de beslissing tot omzetting heeft genomen terwijl het afloopbericht werkstraf van de reclassering al op 20 april 2012 is opgemaakt en verzonden naar het CJIB.
Het bezwaarschrift wordt daarom gegrond verklaard.
De politierechter zal de beslissing van het openbaar ministerie om de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen wijzigen en bepalen dat de veroordeelde nog 180 uren taakstraf moet verrichten en deze taakstraf vóór 1 januari 2015 moet hebben voltooien.

5.De beslissing

De politierechter:
  • verklaart het bezwaarschrift gegrond;
  • bepaalt dat de veroordeelde nog 180 uren taakstraf moet verrichten;
  • bepaalt dat de veroordeelde deze taakstraf moet voltooien vóór 1 januari 2015.
Deze beslissing is genomen door mr. B.W.M. Hendriks, politierechter, in tegenwoordigheid van H.J. ter Haar, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2014.