In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 3 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel en Gedeputeerde Staten van Overijssel. De zaak betreft de aankondiging door Gedeputeerde Staten om de subsidierelatie met de Stichting te beëindigen op het moment dat de nieuwe Jeugdwet in werking treedt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aankondiging van de beëindiging van de subsidierelatie niet gepaard gaat met een redelijke termijn, zoals vereist door artikel 4:51 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat het primaire besluit van Gedeputeerde Staten, dat de beëindiging van de subsidierelatie aankondigt, op rechtsgevolg is gericht en dat de mededeling van de beëindiging niet in overeenstemming is met de wettelijke vereisten. De rechtbank heeft het beroep van de Stichting gegrond verklaard en bepaald dat Gedeputeerde Staten opnieuw op het bezwaar van de Stichting moet beslissen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is Gedeputeerde Staten veroordeeld in de proceskosten van de Stichting, vastgesteld op € 974,00, en dient het griffierecht van € 318,00 aan de Stichting te worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat hoger beroep open tegen deze beslissing.