In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 6 augustus 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot schadevergoeding van een 48-jarige man uit Enschede. De man had zijn rijbewijs verloren door een beslissing van de officier van justitie, die het rijbewijs had ingevorderd na een proces-verbaal van overtreding van de Wegenverkeerswet. De man verzocht om een schadevergoeding van € 25.000,-- voor geleden schade, inclusief kosten voor rechtsbijstand en deelname aan een alcoholslotprogramma. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man ten onrechte zijn rijbewijs was kwijtgeraakt en dat er geen grond was om het proces-verbaal aan het CBR toe te sturen, wat leidde tot extra kosten voor de man. De rechtbank kende de man een schadevergoeding toe van € 4.345,57, bestaande uit een forfaitaire vergoeding voor de periode waarin hij zijn rijbewijs niet had, en de kosten voor het alcoholslotprogramma. De rechtbank wees echter de overige schadevergoedingen af, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de ontvankelijkheid van het verzoek bevestigde en de argumenten van zowel de verzoeker als de officier van justitie in overweging nam. De rechtbank concludeerde dat de man recht had op schadevergoeding op basis van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering.